Blanke duiven(1895)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 106] [p. 106] LVI. Lentevisioen. Met ijl groen loof, - de blaadjes kan ik tellen - Kinderlijk frisch, of de aard waar nieuw geschapen, Staan, tegen 't blauw, op 't veld waar koeien slapen, De slanke boomen als een rij gezellen. Zilvrig bezond, de blonde wol der schapen, Melkblank, de wolken, die als zeilen zwellen, Diep bruinblauw 't water, dat in 't riet komt wellen, Zijzacht de Meiwind, suizlend langs mijn slapen. Ik lig in 't licht, zwart vlekje menschenleven, Op 't lichte veld waar lichte lammren weiden, En tuur in 't blauw, waar lichte vogels zweven. En 'k zie, mij wenkend, zeegnende armen breiden, Op wolken wandlend langs de lichte dreven, Den goeden Herder in zijn hemelweiden. Vorige Volgende