Blanke duiven(1895)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 93] [p. 93] XLIII. Wind. O wolkendrijver, bladerstrooier Wind! Die 't ruischend woud maakt tot één reuze-orkest, Vol fluitgeluiden als een vogelnest, Vol somber-rollende' orgeldonder! Wind! Gij, die uw zwiepend zwaard tot aan 't gevest In 't zwoegend hart van 't woud plant, gij die vindt Den koensten boom deemoedig als een kind, Dat, bang voor Vader, zich aan Moeder prest! O koele Wind! woel wild het loover los! Ik wend tot u, in 't jagend zilverlicht, Het vragend branden van mijn wangenblos. O zing voor mij 't geweldig herfstgedicht, 't Lied van Mysterie zonder woordendos, Het eeuwig Lied, waar 't klein verstand voor zwicht! Vorige Volgende