Blanke duiven(1895)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 91] [p. 91] XLI. Kraaien. Uit bleeken nevel rijzen grijze boomen, In 't schemerbosch, waar wandlaars schimmen lijken. En klamme blaadren vallen en verrijken Het bruin tapijt, gespreid voor najaarsdroomen. O die mysterie-angst, die niet wil wijken, Dien 'k, ál doordringend, over mij voel komen, Nu 't mistig licht al afscheid heeft genomen Van 't weemoedswoud, vol geur van bladerlijken! Zwaar vleugelkleppend in de lage luchten, Rijst uit geruisch van kruinen die verschrikken, Een zwarte kraaienzwerm met dreigend krijschen. O Lief! nu laat me in uw bescherming vluchten! Laat me in de warmte van uw armen snikken Om 't kille sterven, dat mij op kan eischen! Vorige Volgende