Blanke duiven(1895)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 90] [p. 90] XL. Straatgeroep. En eenzaam galmt, door de verlaten straat, Waar glimt de tramlijn tusschen 't grauw der keien En 't vaal eentonig rood der huizenrijen In 't stervend licht der bleeke herfstzon baadt, 't Gerekt geroep dat, droef als jammerschreien, Een verre venter rhythmisch hooren laat, Op zangrig vreemde zelfgevonden maat, Als die met weeklacht zich in leed vermeien. En door de wanden die zoo veilig-wijs, Mijn reine droomen van de wereld scheiden, Doordringt die kreet mijn boekenparadijs. O waarom, bij dat roepen, te alle tijden, Doorsiddert mij een huivring koud als ijs, Als dreigde mij een onheil, niet te mijden? Vorige Volgende