Blanke duiven(1895)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 21] [p. 21] XVII. Schroom. O als een honigbij in rozenhagen, Uit snelverwelkte kelken blijheid zuigen! O als een zonnedronken vogel juichen In 't hooggewelfde blauw der zomerdagen! Wil nu mijn stem, uitzingend luid, getuigen Van Gods genâ, mijn loven klinkt als klagen. Dit arm zwak hart kan niet zijn weelde dragen, Tengere stengel, dien zijn bloem doet buigen. Lief, klem mij vast in enge omhelzing! 't Heden, Gedrenkt van licht, van boomen koel belommerd, Ligt als een mooi groen land bestrooid met bloemen. Maar 'k heb zóó lang, ver zwervend, angst geleden, Dat ik nóg omzie, om mijn vreugd bekommerd, Die licht één stormvlaag kon ten doode doemen. Vorige Volgende