Blanke duiven(1895)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 18] [p. 18] XIV. Verschietende ster. Uw donker hoofd lag droom- en weeldedronken, Omvlochten van mijn armen, in mijn schoot, Of heel uw wezen, in mijn zijn verzonken, Al wat niet mijn is lievend buitensloot. En ik blikte óp naar Gods genadevonken, Die wij de sterren noemen - en daar schoot Een van die vonken, die mijn oogen dronken, Pijlsnel door 't blauw, tot ze in het ijle vlood. Mij bleef geen tijd, mijn hartwensch uit te spreken: - ‘Gij die mijn kreet om liefde hebt verhoord, Laat niet dit hart, o God! vóor 't mijne breken!’ 'k Omsloot U vaster en wij droomden voort... Bij 't zielsgebed moet elke taal verbleeken, En God verstond me, al sprak mijn mond geen woord. Vorige Volgende