Beeldjes uit vrouwenleven(1938)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 77] [p. 77] Haar laatste Brief I ‘Nu kom tot mij, die morgen sterven zal. Vrees geen verwijt, geen woord, geen blik zal klagen. O geef dien troost den laatsten mijner dagen! Reeds wenken handen naar het Doodendal. Verbood u trots vergeving mij te vragen, Gij, die mij losliet, wie gij noemde uw Al, Toen donkere ontrouw dreef ten zondeval Hem, die mij veilig zou door 't leven dragen, Toch wil ik, arme, door uzelf beroofd, Zoo ver van huis nu zwervensmoe gezegen, U geven meer dan 'k ooit u heb beloofd. Wijl 'k éens u minde en wroeging zwaar zou wegen, Wil ik, vergevend, leggen op uw hoofd De louterende vuurkool van mijn zegen.’ [pagina 78] [p. 78] II De schemerlamp verguldt de late rozen, De vlammengloed, het Perzische tapijt. - ‘Voor hem! haar schrift!’ Zij rijt den brief en smijt In 't vuur de flarden, wild, met driftig blozen. - ‘Hoe dúrft zij? Ik werd boven haar verkozen!’ Laakt zij, die hém heeft tot die daad verleid. - ‘Wat schreef zij hem? ‘Haar kwelt geen zelfverwijt Dan dat haar spot dien brief niet heeft doorplozen. Haar spiegelbeeld vertroost haar en zij lacht. Hij komt, ze omarmt hem, speelt een vroolijk wijsje, Danst triomfantlijk, zingende als een meisje En weet zich mooi - Maar, huivrend in den nacht, Hoort ze, angstvol klagend, roepen hem, in droomen, Den naam van haar, wie zij heeft ál ontnomen. [pagina 79] [p. 79] III Zij wacht - En zacht, gelijk de morgenstralen Onthullen 't land, gedekt door nevel toe, Raakt Dood Verleden met zijn tooverroê, En 't liefdeleven bloeit als vóor zijn falen. Wel willig sterft zij, jong, maar leed maakt moe. Doch eerst hem weerzien, na haar eenzaam dwalen! Hij las haar brief, hij weent, hij zal niet dralen - Naar hem verlangt zij, o hij weet niet hoe! Zij wacht, zij luistert en haar tranen leken, - ‘Kom niet te laat, o lief, die mij verliet!’ Zij wacht - De koortsgloed dooft, haar oogen breken. Haar handen zoeken, trillende op den deken. Zij zucht den naam van hem, die haar verried En vraagt nog, stervend: - ‘Waarom kom je niet?’ Vorige Volgende