Beeldjes uit vrouwenleven(1938)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 66] [p. 66] 't Vergelend Bruidskleed 't Vergelend bruidskleed breidt zij open uit de vouwen, Ontplooit den sluier, wazig bleek in 't blanke licht. Dan, schromend, droomig vroom, zij van haar schouders licht Het dofzwart weduwkleed, waarin haar trouw bleef rouwen. Zoo langs haar leden viel, zoo langs haar aangezicht Dat kleed, die sluier, op den kroningsdag der vrouwen, Hoe stond hij, woordeloos, ontroerd, haar aan te schouwen En als verblind, look, weenend, zwijgend de oogen dicht. En voor den spiegel toeft ze en voelt hoe, loom en teeder, Langs lijdensgroeven tranen vloeien tot haar mond, In 't marmerwit gelaat een bloedigroode wond. Wanneer, in hemelsfeer, vindt zij den liefste weder? Na leegen dagwoestijn komt droef doorwoelde nacht. Maar stil! Hij rust in God en wacht gelijk zij wacht. Vorige Volgende