Beeldjes uit vrouwenleven(1938)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 47] [p. 47] Haar Liefdeliedjes In peluwheuvel moeizaam opgericht, De vingers bevend, al van doodzweet klam, Verbrandt ze in 't wankel goud der kaarsevlam De liefdeliedren, éens voor hém gedicht. De vuurbloem, buigende op haar blanken stam, Verzengt de liedjes in haar louter licht, Als nachtkapellen - Zwart en armlijk ligt Wat stralend mooi haar jeugd doorzingen kwam. Moe zijgt zij neer, als na volbrachten plicht, Wijl de arme liedjes, die hij nimmer las, Verkoold, vernield zijn tot een handvol asch. Maar langs een groeve in 't wasbleek aangezicht, Al zucht zij: - ‘Kalm nu zal ik sterven gaan.’ Van oog tot lippen siddert neer een traan. Vorige Volgende