Beeldjes uit vrouwenleven(1938)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 10] [p. 10] In 't Studeervertrek Bij 't raam, in rooslicht van de lamp, zij wacht. Door 't open venster geurt de zomernacht. Een sneeuwwit kleedje naait ze, in zalig droomen, Voor 't kind, haar lief al, dat weldra zal komen. De donkre boeken, rij bij rij, op 't rek, Verzwaren d'ernst van 't streng studeervertrek. Hoe kan haar lief zóoveel geleerds toch lezen, Haar wonderschat, die kwalen kan genezen? Een wiegeliedje zingend, naait ze een poos, Het kleedje streelend als een blanke roos. Plots ruischt de wind door de opgeschrikte boomen - Uit zwarten hemel, hoor, de regen stroomen! De donder gromt, gedoofd is elke ster, De bliksem flitst - en hij ging mijlen ver! Om niet te schreien klemt ze opéen de tanden, Om niet te vreezen vouwt zij vroom de handen. - ‘Bescherm mijn lief, o goede Hemelheer! En breng hem veilig in mijn armen weer!’ Een fietsbel vroolijk schalt - En even later Doorklinkt de laan haar dankbre jubelschater. Vorige Volgende