Beelden en stemmen(1887)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 198] [p. 198] XXXVI. Storm op zee. Toen sloeg de wilde storm mijn bootje aan stukken En 'k lag te worstlen met de booze baren. Daar greep een sterke hand mij bij de haren En 'k voelde een arm de golven mij ontrukken. Toen zag ik Hem, de redder uit gevaren, Voor wien de wind zwijgt en de zee moet bukken, De woeste waatren met den voetzool drukken. En, kalm, met oogen die als sterren waren, Zag hij mij aan en sprak: - ‘Ontplooi uw vleuglen! Hoe liet ge u zinken in de Zee der Smarten, Gij die kunt stijgen, waar de sterren bloeien!’ Toen wies mijn kracht, - wie kon mijn vlucht beteuglen? - En opwaarts steeg ik, in de vreugd mijns harten, Hem lovend, die mijn vleugelen deed groeien. Vorige Volgende