Beelden en stemmen(1887)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 188] [p. 188] XXVI. De wel. Als een die, wandlend in een groot groen woud, Een wijle nêerzit bij een waterwel, En in zijn handen 't water schept, dat snel Vervliet, tot hij geen druppel overhoudt; En, in gepeinzen, telkens wêer dat spel Herhaalt, als had hij nimmermeer aanschouwd Hoe 't vonklend vocht, als levend zonnegoud, Zich niet laat vangen in de kleine cel; Zoo schepte ook ik mijn dagen uit de bron Des levens en verblijdde me in den glans Van 't water, helder in de lentezon. Ik droomde en 't water vloeide weg... en thans Herdenkt mijn dorst, nog immer ongestild, De dagen, die ik spelend heb verspild. Vorige Volgende