Beelden en stemmen(1887)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 181] [p. 181] XIX. Avondbede. De kindren knielden, biddend, aan mijn schoot En vouwden, vroom, de fijne handjes samen. Van beider lipjes klonk een plechtig ‘Amen!’ Toen ik haar teeder in mijne armen sloot. Warm woei de lucht, door loof-omlijste ramen, Waarop de zon haar roode glansen goot. De bloemhof geurde, een late lijster floot, En schoone vrede scheen heel de aard te omvâmen. Stil mijmrend, op die hoofdjes, goud en brons, Legde ik, heel zacht, mijn zegenende handen: - ‘Rein blijve uw ziel, o gij, die bidt voor ons!’ 'k Voelde in mijn boezem nieuw geloof ontbranden En vreugdevleuglen, blank als duivendons, Ontvoerden mij naar verre droomenlanden. Vorige Volgende