Beelden en stemmen(1887)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 154] [p. 154] XVII. In het woud. Laat mij rusten, bij ruischende boomen, Aan den zoom van dat zilveren meer! Zie! de dagen, zij vlieden en komen, Maar zij brengen mijn vreugde niet weer. Naar het woud, in het woud, met mijn droomen, Aan den zoom van dat zilveren meer! 't Is een dag, waar mij woorden voor falen, In October, zoo plechtig en stil. En wij zwerven en stijgen en dalen, Onder 't loof dat ons zegenen wil. En wij rusten van 't zalige dwalen, In October, zoo plechtig en stil. [pagina 155] [p. 155] En de zomersche vogelen zwijgen Maar het water welt op met een klacht En de wind, in de wuivende twijgen, Hoe die suizelt, zoo zangerig zacht! En de goudenen bladeren zijgen En het water welt op met een klacht. Zoo verlaten die lokkende lanen! Zoo voor ons, voor ons beiden alleen! Kom nu droomen, aan 't meer, bij de zwanen, Met die heilige stilte om ons heen En het woud, niet zijn weelde en zijn tranen, Zoo voor ons, voor ons beiden alleen! O die dag, nu voor eeuwig verzonken In de zee van het ziellooze Niet, Waar mijn liefde, herinneringsdronken, Hem de reddende handen nog biedt, Of daar, stervend, zijne oogen nog blonken, In de zee van het ziellooze Niet! Laat de goudenen bladeren vallen, In het bosch, op het mos, in het meer, Nu, in 't Westen, de wolken zich ballen, [pagina 156] [p. 156] Nu ik ween om de vreugd van weleer. Laat mijn dagen, als bladeren, vallen In het bosch, op het mos, in het meer! Laat mij rusten, bij ruischende boomen, Aan den zoom van dat zilveren meer. Zie! de dagen, zij vlieden en komen, Maar zij brengen mijn vreugde niet weer. Laat mij droomen, bij ruischende boomen, Aan den zoom van dat zilveren meer. Vorige Volgende