Beelden en stemmen(1887)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 152] [p. 152] XVI. Droefenis. Ik klem mij aan Uw knie en kus Uw kleed, En vind geen woorden voor mijn droefenis. O! wist ik wilde woorden voor mijn leed, Wild als de zee, wanneer 't een stormdag is, Wild als de wind, die weeklaagt in de wildernis! Mijn ziel is als de zee. Hoog zwelt de vloed, Maar tot de sterren stijgen kán zij niet. Den zwaren golven zweept haar liefdemoed Omhoog.... dan drijft de hand, die 't Al gebiedt, Haar weer omlaag en schuim is al wat ze achterliet. Totdat opnieuw haar woede losbreekt en Zij weer de sterren te bestormen tracht, [pagina 153] [p. 153] Schuimbekkend, met den zielsangst, (dien ik ken Door 't stille streven van mijn kleine kracht) Terwijl de koele maan om 't machtloos pogen lacht. Ik zeg: mijn ziel is als de zee. Zij weet Niet wáárom zij wil stijgen, weet niet wie Dat niet wil; nimmer zag zij door een spleet Der wolken 't oog van Een, die harmonie En liefde wil, zooals ik thans uwe oogen zie. Wee mij, die klanken zocht, mijn leven lang, Tot vleugels voor mijn ziel, die vrij wil zijn! En, als een kind, slechts stamelenden zang Van woorden uit, zoodat mijn kreet van pijn Of vreugd, een stem gelijkt die roept in de woestijn. Mijn lamgeslagen vleugels hangen slap. De weelde van het lied is om mij heen, Als gouden vlinders, doch mijn hand te rap... Wijk niet van mij! 'k Heb U en anders geen. 'k Zie tot U op en klem mij aan Uw kleed - en ween. Vorige Volgende