Beelden en stemmen(1887)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 150] [p. 150] XV. Als een gevangene. Als een gevangene, in zijn torencel, Van notendopjes mooie scheepjes maakt, Wijl 't starre nietsdoen foltert als een hel, En 't loom gekruip der eenzame uren snel Gelijkt, wen Arbeids rappe hand ze raakt; Door 't enge boograam dan zijn gansche vloot De slotgracht toewerpt en bespiedt hoe lang De scheepjes drijven, de eene kleine boot Na de andre ziet verzinken in de sloot, Een droeven glimlach op de bleeke wang; - Zoo wierp ook ik mijn notendopjes, fijn Bewerkte liedren, in de stille gracht [pagina 151] [p. 151] Die om den toren, waar ik droef verkwijn, Uit kroosgroen water dampen vol venijn Tot aan mijn cel omhoog zendt, dag en nacht. Mijn bootjes blijven hangen in het kroos Of zinken diep in 't zware zwarte slijk. En niemand ziet hoe ik in 't eene een roos, In 't andre een zwaan graveerde, - en weer altoos Begin ik 't nutloos knutselwerk, als blijk Dat ik nog leef en doen kan wat ik doe. Soms waagde ik 't wel, te schrijven op een slip Van mijn gewaad, met bloed'ge woorden, hoe En wat mijn leed was; dat vertrouwde ik toe Aan zulk een klein broos scheepje - een poppenschip! En 't ging verloren, of een knaapje vond Het nieuwe speelgoed en liep juichend heen, En gaf zijn vader 't schrift, maar die verstond Het briefje niet, dat 'k aan mijn bootje bond, En 'k bleef alleen, o God! zoo gansch alleen! Vorige Volgende