Beelden en stemmen(1887)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 119] [p. 119] Lied en leven. [pagina 121] [p. 121] I. Poesjes droom. De oogjes toe, op 't mollig haardkleed, Zalig spinnend, ligt de lieve, Witte poes ineengekronkeld, Warmgestreeld door 't vlammend vuur. Dartel danst de roode haardgloed Op de fulpen kattenklauwtjes, Waar zoo menig muisje en ach! zoo Meenge vogel 't leven liet. Zoete droomen vliegen vroolijk, Vrome droomen varen plechtig, Dichte drom van blijde beelden, Poesjes geestesoog voorbij. [pagina 122] [p. 122] Ja, wel schoon is 't lieve leven: Vriendlijk vuurtje en koestrend haardkleed, Zoete woordjes, fijne hapjes, Kopjekrauwen zonder eind! Maar verganklijk is al 't aardsche. Voor den dood, de erbarminglooze, Moet ook gij eens 't kopje buigen! Klem u vast aan hooger hoop! In zijn hoogverheven hemel, Op een troon van dons en purper, Troont de groote god der katten, Rijkgedost in hermelijn. Stralend blank, omstuwd van zwermen Breedgewiekte kattenkopjes, Snuift de god, met welbehagen, Wierookgeur van wildbraad op. Wolken, waar de stap in wegzinkt, Eeuwig haardvuur, zoeten room en Immernieuwe speelgenootjes, Wordt der uitverkoornen deel. [pagina 123] [p. 123] Wie zijn levensdoel begrepen En veel vogels opgepeuzeld En veel muisjes heeft gevangen, Zal dien hemel binnengaan. Vroom, in zalig deugdbewustzijn, Dommelt Poes, bij 't vlammend haardvuur, 't Heil aanschouwend, dat haar loon wordt In het kattenparadijs. Vorige Volgende