Beelden en stemmen(1887)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 101] [p. 101] XIII. Aan zee. Het looden zwerk hangt zwaar op 't zwoegend zeevlak. Op blanke vleugels zwermen, langs de baren, Met schel gepiep, de fladderende meeuwen. Geen zeil in 't zicht! Hoe aaklig loeit de stormwind! In dichte wolken stijgt het stuivend duinzand En angstig blikt, verloren in die zandzee, Een visscherskind, dat schelpen zocht, ten hemel. Om heup en knieën kleeft haar rosbruin rokje, Doorweekt van schuim, terwijl de felle windvlaag 't Armzalig kind met de eigen lokken geeselt. In gindsche golven gaat een boot ten gronde, Een visscherspink, - wellicht de boot van Vader! Vorige Volgende