Beelden en stemmen(1887)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 99] [p. 99] XII. De herberg. In 't groen gedoken, ligt de kleine herberg En lokt van ver met frischrood pannendakje, Roosvervig muurtje en sierlijkslanken hoprank Den moegedoolde, die daar smacht naar laving. De koele plaats, beplant met olm en linde, Biedt rust en lommer. Dicht bij 't vervloos bankje Waar, blauwgekield, met witbestoven schoeisel, Een boerenknaap 't bestelde ‘glaasken bier’ wacht, Kraait luid een haan en drentlen bonte kippen. Dra brengt een blonde, blozendjonge deerne Den bruinen drank den uitgedorsten wandlaar. Op 't roode jakje zwiert de breede haarvlecht, Bij 't vroolijk tripplen van haar vlugge voetjes. [pagina 100] [p. 100] En lief omlijst, als 't kind de treedjes afdaalt, Haar met zijn loof de kronkelgrage wijnrank Die, mildbelast met purperblauwe trossen, Aan beide zijden tegen 't muurtje omhoog klimt. Vorige Volgende