Beelden en stemmen(1887)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 75] [p. 75] XLIII. De molen. Aan 't wijde water, dof gesmolten loodplas, Waarvan de wind de loome golven opzweept, Staat, gansch alleen, de donkergrijze molen En rept in 't rond de vak reuzenwieken. In 't bleek verschiet, waar wolkengrauw en water Te zamen smelten tot een nevelsluier, Zwemt, met zijn masten wijzend naar den hemel, Een statig vaartuig met gezwollen zeilen. En rustig wentelt, door den wind gedreven, 't Gevleugeld monster alle vier de vlerken. Vorige Volgende