Beelden en stemmen(1887)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 69] [p. 69] XXXVIII. Arenlezen. Op 't zwarte woud van saamgeschoolde pijnen, Laag over 't landschap, leunt de wolkenhemel Die, donkrend, dreigt met duizend donderkoppen. Wijd slaat de wind de loome vleugels open, Laat over 't land, een wijl, zijn wieken ruischen, Jaagt, als een kudde schapen, 't mulle zand op En vouwt dan, stil, de moede vlerken saam. Met vluggen vleugel scheert de zwarte zwaluw Het stoppelveld, waar, hier en daar, een graanhalm, Als een die peinst, het blonde hoofdje buigt. Op bloote voetjes, blank van 't zand, dat opstoof, Zwerft door het veld een arenlezend meisje. Op 't schamel jakje, rood gelijk de klaproos, [pagina 70] [p. 70] Die - was 't voor haar? - gespaard bleef door den sikkel, Als 't koorn gemaaid lag, zwieren zwarte lokken. Gelijk een moeder 't sluimrend kindje, klemt zij, Met zachte zorg, haar halmenschat in de armen, Dat haar de wind geen korenaartje ontroove, En gaat met spoed, beangst voor 't naadrend onwêer. Vorige Volgende