Beelden en stemmen(1887)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 62] [p. 62] XXXI. Sneeuwlandschap. De stille sneeuw bedekt de sluimrende aard, Schijndoode slaapster, wachtend op den kus Van hem, die komen zal: de Zonnegod. De lage twijgen zuchten onder 't wicht Van 't zilverzuivre winterkleed. Pikzwart Van onder, blank van boven, staan struweel En boom geteekend, als met kool en krijt, Scherp tegen 't blauw der tintlendfijne lucht. Waar blad of bloesem 't bruin geboomte ontsproot, Ligt zwanendons, en ooft van ijskristal Versiert den tak, die noot of appel droeg. Hoog heft de popel 't witgetopte hoofd. Bekoorlijk wuivend met zijn vederbos, Waarvan de blik elk donsje volgen kan, Praalt meenge woudreus met zijn winterpracht, En treurt niet langer om 't verloren loof. Vorige Volgende