Beelden en stemmen(1887)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 50] [p. 50] XX. De beek. Met zachter gloren glijdt de middaggloed Door 't sappig groen der zongedrenkte blaadren En kust de golfjes van de snelle beek Die, koel en klaar, langs 't lommerlaantje wegvliet. Hoe glinstrend glad, op 's beekjes bruinen bodem, Glimt ronde kei en kleingemalen kiezel! De breede varen wuift met groenen waaier En 't zilvren mos, waarover 't water heenvloeit, Werpt links en rechts, in 't open hart der bloemen Een paarlenregen. Blauw vergeet-mij-niet En stralend blank, half blozend madeliefje, Elk krijgt zijn deel. De hooge halmen, spichtig Als fijne speren, buigen stil ter aard, [pagina 51] [p. 51] Als 't glippend golfje glijdt langs 't oevergras. Blauw, door 't gebladert, blinkt de zomerhemel, Als vriendlijk nederblikkende englenoogen En, even zichtbaar, zweeft, op 't vluchtend beekje, De schaduw van een vogel, die voorbij vliegt. Vorige Volgende