Beelden en stemmen(1887)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 47] [p. 47] XVIII. Winterlandschap. Laag, boven 't bladerloos geboomte, drijft nu, Vóór 't aangezicht der bleeke winterzon, Loodgrauw en zwaar, een dichte wolkenmassa, Den tragen wandlaar dreigend met een sneeuwbui. In 't grijze ruim ontwaakt de wilde windvlaag En fronst de golven, als een toornig aanschijn, Zoodat, van angst, het lichtbewogen lisch beeft En, diep in 't water, 't zilvrig vischje wegduikt. De blanke grond, doorploegd met diepe voren, - Vaak trok hierlangs, wen de aard van regen week was, Een krachtig paard de zwaarbeladen vrachtkar, Ter stede heen, - is hobblig hard bevrozen. [pagina 48] [p. 48] Een enkle priester wendt zijn kalme schreden Naar de oude kerk, wier klokgelui hem noodigt, En leest gebeden uit zijn zwart getijboek, Waarvan de wind de gele bladen omslaat. Vorige Volgende