Beelden en stemmen(1887)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 46] [p. 46] XVII. Dorre heide. Verlaten ligt, zoo ver des wandlaars oog strekt, In najaarsneevlen de uitgebloeide heide. In 't bruine heikruid zingt de wind zijn klaaglied; In 't grijze luchtruim drijft de wind de wolken, Gelijk een herder snel zijn kudde voort. Ver, in 't verschiet, waar vlakte en lucht inéénsmelt, Verrijst en wijst een enkle heuveltop, In zilverwaas, nauw zichtbaar nog, ten hemel. Een donkre dèn bekroont den heuvelspits, Een trotsche boom en de eenige in den omtrek. Gelijk een vinger, wenkend wie daar doolt, Wijst hij den weg den afgedwaalden zwerver, En streeft omhoog, in eeuwige eenzaamheid. Vorige Volgende