Beelden en stemmen(1887)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 39] [p. 39] X. De sprokkelaarster. Een bundel rijs op 't hoofd, de roode zakdoek Om bruine koon en scherpe kin gebonden, Keert, door het bosch, waar, droef, de noordewind huilt, De sprokkelaarster naar de verre hut. Den dunnen doek ontsnapt een grijze haarvlok, Die grillig fladdert om 't gerimpeld voorhoofd. Ruw schudt de wind de zwiepende olmenkruinen, En aaklig klagend krast de raaf, die rondvliegt. Rood als een kogel van gesmolten koper, Gloeit de avondzon, diep achter 't bruin getakte, En werpt, vóór 't vrouwtje, een reuziglange schaduw. Vorige Volgende