Beelden en stemmen(1887)–Hélène Swarth– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 10] [p. 10] VII. Paardrijden. Vóór 't breede huis, in 't volle morgenzonlicht, Gedost in fulp, fier op zijn paardje, melkwit, Laat zich de knaap door moederlief bewondren. Fraai, onder 't mutsje, glanst de lokkenfranje En 't lange haar, dat op zijn kanten kraag golft. Hoe blinkt zijn blik, hoe bloost zijn wang van blijheid! Het vurig paardje schudt de blanke manen. Recht als een kaars, de teugels trotsch geklemd in De fijne hand, betoomt zijn blonde meester Het trapplend dier en oogt nog eens naar moeder. Aan 't open venster bloeit haar lieflijk aanschijn, Een bleeke roze, omgroeid door winde en wingerd. Hoe prachtig kleurt, bij 't blond en 't blank van 't jongsken, [pagina 11] [p. 11] Dat blauw fluweel! Hoe glinstren spoor en rijlaars! Hoe geestig groet hij met de kleine rijzweep! - ‘Wees niet te wild!’ vermaant haar blanke vinger, Terwijl de ruiter blij: ‘Vaarwel!’ haar toeroept. Vorige Volgende