Historia insectorum generalis, ofte algemeene verhandeling van de bloedeloose dierkens
(1669)–Jan Swammerdam– Auteursrechtvrij
[pagina 35]
| |
Tab. XII. Vergelykinge vande Veranderinge der Uorschen met de Popkens der Bloedeloose Dierkens.In deese Afbeeldingen vertoonen wy. (1) Het Wurmken van een Vorsch, in sijn eerste Vel of Vlies, waar in het een Ey genoemt word. (2) Het genoemde Vel of Vlies afgelegt, ende agter aan het Vorsch-Wurmken flaauwelyk uytgebeelt. (3) Het Wurmken van een Vorsch selve, maar wat grooter als wanneer het eeven sijn vel verlaat. (4) Het genoemde Wurmken wat meer aangegroeit sijnde. (5) Het eyge Wurmken soo alswe het, als een Vorsch-Popken, aanmerken. (6) De Vorsch selve nu bequaam tot de voortteeling geworden, ende als tot mannelijke kragten gekoomen.
DE overeenkominge der Veranderingen vande Bloedrijke Dieren, met die vande Bloedeloose, soo hier en daar, als besonderlijk op ons twee-en-sestigste blad, in ons voorgaande werk alreede aangeweesen hebbende. Soo is't datwe alhier tot meerder klaarheid, het selve van gelijken in teekening vertoonen. Soo word dan verbeelt by het eerste getal, Ga naar voetnoot+ het Vorschen Ey, soo als het selve, eeven als een swart stippelken, met sijn tay en slijmerig voetsel, waar binnen in het met een dun vlies omvangen is; eerstelijk voortgebragt werd. Het tweede getal, Ga naar voetnoot+ verbeelt de manier op welke het Vorschen-jong het genoemde teer en dunne Vlieg, waar in het op de wijse der Bloedeloose Dierkens, in de vierde order voorgestelt, verborgen is; komt af te stroopen. Soo dat het selve midden in sijn verwijdert, ende, door het ingedronge waater, uytgedijde voetsel, als een swart ende dikhoofdig Wurmken, sig vertoont. Dan 't geen gemeenelijk voor het hooft genoomen werd, is het geheele lichaam te saamen, als den onvergelijkelijken Harveus seer wel aanteekent. Het derde getal, Ga naar voetnoot+vertoont seer net naa het leeven, hoe, het Vorschen | |
[pagina 36]
| |
jong midden in sijn voetsel, het welke als een uytgespanne wolke sig eyndelijk in het waater komt te vertoonen, deur middel van sijn aangegroeide start, svvemmende is. Hier is nu wel aan te merken, dat de jongen der Vorschen nimmer haar voetsel geheelijk verteeren: waarom het selve, door het ingedronge waater, allenxkens verdunt geworden sijnde, ende soo eeven als een wolke drijvende in het waater gemaakt, ten laatsten de jonge vorsch maar alleen om in te rusten schijnt te dienen. Soo sienwe ook als hy vermoeit van swemmen is, dat hy met een veert inde genoemde wolke sig ingedrongen hebbende, daar dan binnen in soetelijk komt te rusten. Vorder, is hier noodig aan te teekenen: dat, gelijk de bloedeloose dierkens die men in de Kaas, het verrottende Vlees, ende binnen in de vrugten opgeslooten vind; haar voetsel deur de mond neemen, ende alsoo nergens door eenige navel-aderen met haar voetsel vereenigt worden. Dat soo van gelijken het Vorschen-jong geensins met sijn Voetsel deur eenige aderen vereenigt is. Soo dat het selve niet eer gevoedt werd, tot het sijn Vlies, op de wijse der bloedeloose Dierkens, eerstelijk afgestroopt heeft, ende dan sijn voetsel alleenig deur de mont te nuttigen komt. Ten vierden, Ga naar voetnoot+ soo verbeelden wy, hoe, het Vorschen-jong, allenkxkens de agterste beenen koomen uyt te groeien: dewelke, eeven als de knoppen der bloemen uyt'er steel, ofte, de Vleugelen der Bloedeloose Dierkens in onse tweede order voorgestelt, allenxkens uytwendig uytpuylen, ende uytbotten. Ontrent deese tijd bevinden wy ook, dat de voorste beenen van het Vorschen-jong, van langsaamer hand; ende als op de wijse vande leedemaaten der Wurmen en Rupsen, in onse derde order voorgestelt, onder het vel toeneemen. Waarom, alsmen het vel van het Vorschen-jong oopent, soo kanmen de begintselen vande voeten sigtbaarelijk onderscheyden. 't Geen ook inde Rupsen plaats grijpt: als naader in onse dertiende Tafel blijken sal. Ten vijfden, Ga naar voetnoot+ soo vertoonen wy naa het leeven, hoe alle de leedemaaten van het Vorschen-jong volmaaktelijk aangegroeit sijn: soo datwe nu eenige der selve leeden volmaakt, buyten het vel, andere wederom volmaakt binnen in het selve opgeslooten bevinden: behoudens nogtans, dat de vingeren van de uytgewasse agterste pootkens, nog met een dun vlies omvangen werden: soo datse eygentlijk niet | |
[pagina 37]
| |
buyten 't vel en sijn. Als meede in de Bloedeloose Dierkens van onse Tweede Order plaats heeft. Naademaal dan op de wijse der Bloedeloose Dierkens, eenige leeden vande Vorschen uytwendig aanwassen, andere wederom onder het vel toeneemen: soo oordeelen wy als het Vorschen-jong de afgebeelde gedaante, in het leeven vertoont, ende deur een daadelijk afstroopen van sijn gansche vel de gestalte van een vorsch komt aan te neemen, ende alle sijne verborge leedemaaten te voorschijn te brengen; datwe het bequaamelijk een Popken kunnen noemen: waarom wy het dan de naam van Vorsch-Popken geeven. Ten sesten, Ga naar voetnoot+ ende ten laatsten, soo word vertoont , hoe de Vorsch, allenxkens de gestalte van Ey,Wurm, ende Popken, ontwassen sijnde: nu als tot vollen ouderdom ende mannelijke jaaren gekoomen is. Ende eeven als de Bloedeloose Dierkens, de Gewassen, planten, ende de Bloemen, tot de voortbrenginge van een nieuw saad: 't geen wy haar soort gelijke selve bevinden te weesen; bequaam geworden. Maar eerwe eyndigen, alsoo wy bevinden, dat, de Natuur-kundige ontrent het onderscheid van het Manneken ende het Wijfken der Vorschen, geheel van alle waarheid afdwaalen. Soo is't datwe ontrent het hooft vande voorgestelde Vorsch, dewelke wy wat grooter hebben doen afbeelden, als wanneer hy eeven vervelt is, ende sijn start nog heeft; vertoonen twee opgeswolle Blaaskens, dewelke, naademaal sy alleen eygen sijn aan de Mannekens: soo is't, datwe deselve, als een ontwijfelbaar teeken, waar door het Manneken van het Wijfken onderscheiden kan werden, alhier nu voorstellen. Behalven ook datwe dat deel vande voorste Pootkens der Vorschen, 'tgeenvve in ons de Muys vande hand noemen, wel vier maal dikker inde Mannekens als inde Wijfkens bevinden. Soo dat deur deese twee seer opmerkelijke teekenen, het onderscheid tusschen het Manneken, ende het Wijfken, soo klaar als den dag blijken kan. Maar vvaarom nu de Mannekens de muys vande hand dikker hebben als de Wijfkens? sullen vvy in onse besondere ondervindingen vande Vorschen afhandelen. |