Ephemeri vita of afbeeldingh van 's menschen leven

[p. 423]

Bladt-wyser van het Gantsche Werck.

HEt I. Hooft-stuck. Het Haft komt uyt een Ey. pag. 4. Zeedelijcke Aanmerckinge. 8.

Het II. Hooft-stuck. Uyt het Ey van het Haft, komt een sesvoetigh wormken, dat Oeveraas genoemt wordt. 12. Leeringe. 14.

Het III. Hooft-stuck. Wat den Haft-worm of het Aas begint, uyt sijn Ey gekroopen sijnde, ende wat sijn voedsel is. 17. Betrachtinge. 24.

Het IV. Hooft-stuck. Hoe langh den Haft-worm gevoed wordt; om wat reeden hy Aas genoemt wordt; ende hoe sterck hy van leeven is. 32. Overweeginge. 36.

Het V. Hooft-stuck. De uytwendige leeden van het Aas worden beschreeven: haar couleur of verruw; als meede het onderscheydt van haar aardt, ende manieren. 58. Opmerckinge. 65.

Het VI. Hooft-stuck. De ontleedingh van de inwendige deelen van het Aas of Haft. 69. Bedenckinge. 94.

Het VII. Hooft-stuck. Teeckenen, of het Aas haast vliegen sal, met dan wat het schadelijck is; ende tot wat order van de natuurelijcke veranderingen, dat het behoort. 98. Oeffeninge. 102.

Het VIII. Hooft-stuck. Hoe, en op wat voor een wonderbaarelijcke manier het Aas in Haft verandert. 107. Waarneeminge. 129.

Het IX. Hooft-stuck. Hoe langh het Haft leeft, ende wat sijn doodt verhaast. 170. Naadenckinge. 179.

Het X. Hooft-stuck. Het Haft vlieght drie dagen, en somtijdts oock op den vierden dagh. Andere soorten van Haft. 200. Zeedelijck Besluyt. 209.

[p. 424]

Reedenen, waarom men alles moet verlaaten, om de liefde Godts te verkrijgen.	216
Godts Geest werckt nu noch in de zielen.	301
Suchtingen der ziele tot Godt.	307
Joh. 15. Hebr. 12. en Joh. 6. in verssen.	350. 353. 354
Twalef aanmerckingen, in 't leesen van Godts woort te betrachten.	355
Naa-reeden: met een verhandelingh van den staat des menschen, soo voor als naa sijn val.	358. en 361
Het çieraadt van een bekeert en waar Christen.	393
Toe-gift aan den onpartijdigen Leeser.	397
Het maacksel van den Mensch.	421

A.

AAs. siet Haft.
Abrams geloof.	188. 222. 229. 281.
Adams geloof, en waarom hy alles verliet	223. 224. 225. 226. 241.
Afbeeldingh, van die niet geoeffent sijn, als in de Schriften van anderen	204. 205.
Afbeeldingh van 's menschen leeven en ellenden, is het Haft 9. 179. 180. Hoe ons de ellenden van het Haft kunnen nut en dienstigh sijn 212.
Alles komt uyt een Ey	4.
Alle wijsheydt en kennisse, is in Christi kruyce opgeslooten	161. tot 170.
Anatomie van een Luys. Siet de voorreeden. Waarom den Autheur de Anatomie verlaat	243. 244.
Angel der Beyen, siet Beyen.
Apothekers misslagh	23.
Atheisterey. 267. Heydendom	304.

B.

BAllinghschap, waarom wy daar in gesonden sijn 241. 177. Waar in sy eygentlijck bestaat 332. 338.
Bequaam sijn tot alles	281.
Beroep des menschen, waar ons dat toe leyden moet	240. 318. 319.
Bee dagh van 't jaar 1674.	26.
Begrip, sijn swackheydt	321.
Beesigheydt der menschen, wat die nu is	334.
Besitten, als niet besitten	233. 336.
Beyen. 18. 29. 36. 78. Koningh is een versiersel 108. Driederley Beyen in een korf 128. Hoe veel eyeren sy op een jaar leggen 176 Maaksel van haar angel 178. Oogen der beyen 120. Haar ondersoeckingh, wat die den Autheur gedaan en geleert heeft 248. 249.
Bloem tot leeringh	27.
Boete moeten alle menschen doen	227.
Bybel. De natuur is een open bybel	209. Siet oock 314. 315. en 316.

C.

CAppellen, haar vleugelen	114. 115.
Christus. Siet Jesus Christus.
Christenen, ende de Christen-

[p. 425]

heydt haar tegenswoordigen standt 278. 279. Weldaaden Gods aan de Christenen, gaan die van aller natien te booven 291. tot 295.
Chamelion	127.
Clutius.	7. 61. 102. 202. 203.
Couleuren, waar men die kan uyttrecken	23.

D.

DAvids Psalmen, sijn uyt verlaatinge van alles gesprooten 237. David 281. 299.
Diemermeer.	206.
Dieren die doorluchtigh sijn	78.
Doodt of lichaam des doodts	331. 333.
Dortmannus.	203.
Duyvelsche liefde	282. 298.

E.

EEnsaamheydt.	323. 327.
Eeren, sijn niet beminnelijck	309. 311. 313.
Egel.	91.
Ellende, siet mensch.
Erten, overtreffen den mensch	68.
Euangelie, waar op het eygentlijck gebout is 252. Waar in het bestaat 254.
Eynde. Waarom den mensch hier in ellende is	241.

G.

GEbodt Gods, is inwendigh en uytwendigh 231. 232. Wanneer het volkomen onderhouden wordt 273. Wat het onderhouden van 't selve licht maackt 297. 298. Wijsheydt Davids door 't gebodt 299.
Geestelijck ende natuurelijck mensch	265.
Geloof van den Moordenaar 221. Van Abraham 222. Volmaacktheydt des geloofs 238. Levendigh geloof 269.
Genaade is tweesins	222. 223.
Geneeskunst.	243. 244.
Geselschap in Godt	313.
Gewassen en planten, sijn mannelijck ende vrouwelijck	128.
Godt, hoe langh wy daar in leeven 287. Waarom hy den mensch heyligh wil hebben 235. Hy vergenoeght de ziel alleen 340. Hy geeft alleen alle gaaven 241. 314. Hy is beminnelijcker als de wereldt en alle sijn deelen 307. tot 327.
Gods wercken, sijn eeven als Godt ondeursoeckelijck 71. Hy is daar in aanbiddelijck, ende onbeschrijvelijck 79. 80. Sy sijn een leer om tot hem op te klimmen 87. Sy leeren de geringheydt van ons verstandt 92. En de wonderlijckheydt Godts 109. Godts wijsheydt ontrent een vleugelken 115. Hoe men sich verliest in de sichtbaare dingen 116. Almoogentheydt, Wijsheydt en Voorsienigheydt Godts in sijn wercken 118. De selve ontrent het voortteelen der menschen en schepselen 127. 128. 129. Godt geeft alleen verstandt 175. Sijn wercken kunnen niet genoegh beschouwt worden 203. Godt is aanbiddelijck in een een Luys; Siet dit in de Voorreeden. Siet oock wercken Godts.
Goedaardt.	7. 204.
Gout en is niet beminnelijck	309. 311. 313.

H.

HAagedisschen.	127.
Haft wat het voor een dierken is 5. Sijn naam 7. 34. 202.

[p. 426]

Wordt oock Aas genoemt 12. 34. 35. Wanneer en waar het vlieght 5. 6. 107. 't Komt uyt een ey 4. Wanneer 't daar uyt komt 7. 8. Sijn Eyer-stock en Hom 6. Haft-wurmkens onderscheydt 12. 13. Haar beweegingh, aardt ende wooningh 17. 18. 19. Hoe die wooningh gemaackt is 20. Wat de wurm doet, als het water daalt, en als het weer rijst 21. 83. Wat sijn voedsel is 22. 23. 77. Hoe langh hy gevoedt wordt 33. Sijn sterckte van leeven, en bequaamheydt om meede te visschen 35. Hoe men deese wurmen versenden kan 36. Beschrijvingh van haar Hooft en Borst 59. 60. Van haar Buyck, Kaacken en Kuwen 61. 65. Van haar Vinnen, of Vlotriemen 71. 85. Haar couleur, en onderscheydt van aardt 62. 63. 64. Optellingh van haar uytwendige leeden 71. Van haar inwendige leeden 72. Haar Bloedt, Vel, Huyt, en Spieren 73. Buyck-vlies 74. Maagh 75. 77. Dunne ende dicke darmen 76. Longh- of Strotten-pijp 78. Maacksel des Longhs 80. Sijn couleur 81. En verspreydingh door het gantsche lichaam 82. Als meede tot het ruggen-mergh 90. Ende den Eyer-stock 93. Hoe de longh-pijpen het bequaamste ontdeckt worden 84. In wat getal sy na de kuwen loopen 85. Het Hart van het Haft 87. Het Ruggen-mergh, de Hersenen en Zenuen 88. 89. De Saat-vaten 90. 91. Den Eyerstock 92. De groote der eyeren, gestalte ende couleur 94. Teekenen of het Haft haast vliegen sal 98. 99. Wat het schadelijck is in sijn veranderingh 100. Onder wat order dat het behoort 101. Hoe wonderbaarelijck dat het verandert 107. 108. 109. Hoe geswint de wurmen veranderen 110. Hoe haare vleugelen uytspannen 111. 112. 113. Hoe sy datelijck naa haar veranderingh gaan rusten, om noch eens te vervellen 116. Wat dat daar gebeurt in het eerste vervellen 117. Hoe men dat op sijn gemack kan besien 118. Wat veranderingh omtrent de oogen geschiet 119. Hoe het tweede vervellen toegaat 120. 121. 122. Hoe het Haft op het water speelt 123. Het manneken ende wijfken 124. Het koppelt sich niet 125. 126. Het eet niet 127. Hoe langh het leeft 170. Sijne ellenden 171. De Visschen, Meeuwen, ende Swaluwen, aasen daar op 172. Leeringen ende zeede lessen uyt het Haft 173. De Voorn is dan goedt 174. Het vlieght drie daagen 200. Andere soorten van Haft 201. Fransch Haft 206. Gemeen en kleen Haft 207.
Harmaphroditen sijn daar niet	127.
Harveus.	205.
Heyligheydt in Israël 235. Waarom de Heylige naa haar doodt gewenscht hebben 331. 333.
Hoefnagel.	205. 206.
Horselen. 36. Waar in haar fenijn bestaat 179.
Hout-wurms vernuftigheydt 19. 20. Sijn suyveringh 78. Sijn Hart 87. 88.

I.

St. JAn. Omtrent Sint Jan vlieght het Haft 5. Des avonts 107.
Jesus Christus, hoe hy moet gevolght sijn 131. tot 145. Wat besonderlijck omtrent sijn leer is aen te mercken 146. tot 161.

[p. 427]

Sijn Kruys bevat alle wijsheydt ende wonder 161. tot 170. Hoe sijn leeven in navolginge booven natuurelijk is 219. 221. 252. 256. 257. 258. 259. 260. Hy heeft selfs alles verlaaten 255. Hy is de Palm-boom 283. De Steen-rotse 284. De schole der deughden 285. Onsen Bruydegom 286. Het bondelken myrrhe 287. Fonteyn des leevens 288. Onse kracht ende verdienste 289. Sijn waare navolginge 290. Sijn Kruyce maackt geluckigh 341. Alle Boetveerdigheyd des leevens bestaat in sijn naavolginge 337.

Joden. Sijn minder begenadight geweest als de Christenen

291. tot 295.

K.

KEnnisse. Haar onvolkomentheydt	321.
Kik-vorschen.	127.
Koe-vliegen.	123.
Krachten uyt de Kruyden te trecken	23.
Kreeften en Zee-katten	61.
't Kruyce Christi bevat alle wijsheydt 161. tot 170. Voorsienigheydt Godts daar in 339. En het geluck der menschen 341. Hoe nootsaackelijck het Adam was 224. 225. 226. Het is het gewaat en çieradt van een Christen. siet pag 393 tot 397.
Kunsten en wetenschappen sijn niet beminnelijck	310. 311.

L.

LEeven van den mensch, waarom het eyndight 227. Leeven in Godt 287.
Leere Christi, wat daar besonderlijck in is aen te mercken	146. tot 161.
Leeringe uyt de veranderingh van het Haft	129. 130. 131. 132. 133.
Letter der schrift	268.
Liefde Godts, die noch gehuurt, noch slaafachtigh is 274. 275. Deese liefde is heel licht 282. 298. 299. Hoe men daar in verswackt 296. Hoe men daar in staan blijft 300. Sy is lichter als eenige liefde tot yets anders 307. tot 327.
Lichaam van den mensch, daar en is noch niets van bekent	227.
Lijdens nut in het Kruyce	341. tot 345.
Luys sijn Anatomie, siet in de Voorreeden. Hy overtreft den mensch 16. Alle dieren hebben luysen 100.

M.

MAlphigius.

88.

Mensch komt uyt een Ey 4. 9. 10. Sijn ellende naa het verval uyt sijne Heerlijckheydt 177. Hy is ellendiger in sijn begintsel als het Haft 9. 10. Sijn ellende omtrent swanger sijn en baaren 11. Den mensch is een viervoetige wurm 14. Ellendigh is hy in hulp van nootsaackelijckheydt 15. Een Mier ende Luys overtreffen den mensch 16. De Mot verteert hem 25. Wint ende weer verslint hem 25. 26. Sijn ellende omtrent het timmeren 26. Alle schepselen overtreffen, en leeren nu den mensch 27. 28. Sijn sinneloosheydt in ongeval 28. Sijn ellenden omtrent eeten ende drincken 29. Omtrent opvoeden ende groot maken 30. De beesten overtreffen hem in diëet ende genees-middelen 31. Sijn ellenden in ongesontheyd 32. De beesten quetsen ende steecken hem 36. 178.

[p. 428]

Hy is snotterigh, swack, ongeregelt ende tochtigh 37. Sijn ellende op Zee, in de Lucht, op der Aarde, ende in koophandelingh 38. In oorlogh, in het recht, in de wetenschap 39. Sijn ydelheydt in divertissementen 41. In vryagien 42. In kinderen 43. In gelt, renten, banketteren 44. In gesangh en musijck 45. In feesten en banketten 46. In tuynen ende lusthooven 47. In 't lant leeven 48. In palleysen, heerlijckheeden en staat 49. In de handel en negotie 50. 51. In het tijdelijck, de wetenschap ende het geestelijck 52. Aanwijsingh waar hy sijn rust sal vinden 53. 54. En hoe hy de werelt, en sich selfs sal verfoeyen 55. tot 59. Sijn ellende in machteloosheydt 65. In kleedingh ende wooningh, daar hem visschen, vogelen, slacken, ende wurmen in te booven gaan 66. 67. Peulen, erten en nooten overtreffen den mensch 68. Die sijn ellende bemint 69. Noch is hy ellendigh in blicksem, wint, stof, en aardtbeevingh 102. De muggen plagen hem 103. Sijn ellende in sieckten, pest, honger, tooverey, ende soo voorts 104. David beschrijft deese ellenden heel krachtigh 105. De mensch gebruyckt sijn verstant minder als de beesten 130. Middel hoe, en waar deur den mensch, alle sijne ellenden kan te booven koomen 131. tot 145. Seer ellendigh is den Mensch in het geestelijck 180. David beschrijft deese ellenden seer uytdruckelijck 181. Te gelijck met de ydelheydt, de wint, ende den hand-breet van dit leeven 182. Middel om uyt alle deese ellenden te geraaken 183. Gods wonderlijcke genaade ende barmhertigheydt in verssen uytgedruckt 184. Het exempel der Heyligen, die den Kruyswegh in gegaan hebben, of het 11. cap. aan den Hebr. in verssen 186. tot 199. De werelt behoorde den mensch af te sterven, en uyt de ellenden van het Haft, de sijne te leeren kennen 212. 213. Om de aarde t'eenemaal te verlaaten, dat in een vers uytgedruckt wordt 214. 215.
Mier. 16. 27. 29. Heeft sijn luys 101. Hoe veel soorten van Mieren daar sijn 128. Sy voeden haar jongen selver op 175. 176.
Moeders die wreet sijn	30.
Mol. 2	4. 91.
Moordenaar, in 't Euangelie, sijn groot geloof	211.
Mot. 22. 23. 25. Oeffent de nootsaackelijckheydt 66.
Moufetus.	202.
Muggen, historie	103. 123.

N.

NAacktheydt Adams	224.
Nachtegaal.	27. 314.
Natuur, is een open geslaagen boeck 203. 209. 210. Een natuurelijck ende geestelijck mensch 264. 265. Natuurelijck oordeel 267. 345. Booven natuurelijck 262.
Naavolginge Christi 131. tot 145. 238. Gaat alle deughden ende boetveerdigheydt te booven 290. 337.
Nietigheydt des menschen	339.
Noodigh. Wat dat alleen noodigh is	270.
Nooten, overtreffen den mensch	68.
Nootsaackelijckheyt, is onsen

[p. 429]

reegel 218. 220. Sonder de selve moogen wy van Godt niet afwijcken 318. Wat sy is, en wat sy doet 329. 330. 336.

O.

St. OLof. Omtrent Sint Olof vlieght het Haft 5. Des avonts 107.
Onwetentheyd van den mensch 71. En onmacht 339.
Oogen der insecten, hoe wonderbaarelijck sy van maacksel sijn	119. 120.
Oorwurm.	111. 115.

P.

PEtrus sijn quaade raat	245.
Peulen overtreffen den mensch	68.
Pier-wurmen.	24.
Planten, haer teelingh	128.
Plinius sijn deftigh seggen	110
Puystebijters.	114. 126.

R.

REdens swackheydt 70. En dwaasheydt 252. De reeden magh men niet volgen 266. 267. Redens curieuse begeerlijckheydt 271. Al wat de reeden begrijpt, is natuurelijck 345. 't Is reedenloosheydt, dat men Godt niet eeniglijck bemint 298. 299. 312. Reeden en begrijpt niet als deur Godt 316. Is swack ende blint van sijn selve 321. En bedurven en boos 274. 275.
Roos, leeringe	27.

S.

SChaduwen leyden ons tot de liefde Gods	233. 234.
Schatten der aarde 315. Godt is onsen schat 313. 319.
Schelpen.	128.
Schepsel sal verlost worden	171. 172.
Schilpadt.	66.
Schoenlappers.	114. 115.
Schoonheydt is in Godt beminnelijck	313. 315.
Scorpioen, sijn oogen	119.
Seyde-wurmen. 27. 34. 78. Hoe wonderbaarelijck sy haar vel afstroopen 80. 81. Haar openingen der longh-pijpen 83. Haar hert 87. 88. Haar levens tijt 175.
Sichtbaare dingen	264. 116.
Silver is niet beminnelijck	309. 311. 313.
Slack, sijn wooningh 66. Is een manneken ende een wijfken in een lichaam 127.
Slangen.	127.
Sonnebloem, leeringh	27.
Speck-eeters.	114.
Spinnekop. 26. Sijn oogen 119.
Sprinck-haanen.	82. 114.
Suchtingen der ziele tot Godt	307. tot 350.
Swalue.	26.

T.

TAlent besteeden	242. 243.
Tulpius.	174.

V.

VEreeniginge met Godt	312. 313. 327. 331. 339.
Verlaaten moet men alles, om de liefde Gods 217. Soo deedt Adam 223. 224. 225. Dat moeten sijn nakomelingen doen 226. 227. Noach verliet alles 228. Als oock Abraham, Isaak, Jacob, Joseph 229. Het gantsche Israël 230. 231. 233. Soo

[p. 430]

deed oock David 236. Alle naavolgers Christi moeten het haare verlaaten 251. Verlaatinge van alles is het fondament van het Euangelie 252. Verlaatinge der Begraeffenissen, schepen, vrouwen en kinderen 253. Verlaatinge is 't weesen van het Euangelie 254. 262. Waarom de Christenen, meer als die van het oude Testament, alles moeten verlaaten 255. Christus moet in verlaatinge gevolght sijn 256. tot 262. Het is de school der deughden 285. Maackende ons geestelijck 331. 337.
Verliesinge sijns selfs in de sinnelijcke dingen 116. 264. 325. Tot de welcke men geen liefde draagen moet 317.
Vermaackelijckheden sijn niet beminnelijck	310. 311. 313. 317.
Verstant, des mensch sijn onmacht 87. En Bekrompentheydt 92. Verstant in een wurm om te bouwen 66. 67. In de Mot 67.
Versoekinge der liefde ende Geloof	250. 251.
Visschen overtreffen den mensch	66.
Vleugelen, hoe sy uytspannen 108. 111. Wonderlijckheydt Godts omtrent het uytspannen der vleugelkens 115.
Vliegen.	16. 126.
Voedsel der dieren hoe uyt te vinden	24.
Vogelen, overtreffen den mensch	66.
Volmaacktheydt bestaat in de overgeevingh van onse wil 238. In de liefde Gods, en het houden van sijn gebooden 151. 152. 155. 157. 158. 273. Hoe men daer toekomt 337. 338. De volmaackheydt ten aansien van Godt is oneyndigh 273. Volmaackt als Godt 325. 326. Volmaackt in de liefde 300.
Voortteelingh, wat sy veroorsaackt	175.
Vrouwen, die wreet sijn	30.

W.

WAlvis sijn luys	101.
Wetenschappen sijn niet beminnelijck	310. 311. 312. 318. 321.
Wercken Gods worden seer deftigh van David ende Job beschreven 94. tot 99. Sy sijn een natuurelijcke Bijbel 209. David beschrijft haar overkrachtig 210. Siende niet op de wercken, maar alleen op Godt 211. Wercken Gods toonen sijn Goddelijckheydt 316. Siet vorder Godt.
Werckent geloof 269. Dat volbrenght de wet 222. Door liefde 273. 274. 275.
Wet. Het leeven onder de wet, wanneer dat ophoudt	271. 272.
Witkens.	114. 115.
Wijsheydt Gods, is niet als in het Kruyce Christi	161. tot 170. 283. 324.
Wurm Bouwt wonderlijck	67.

Z.

ZEegeningen Gods aan de sondaren, waarom hy die geeft.	247.
Ziel suchtingen.	307. tot 350.

EYNDE.