Ephemeri vita of afbeeldingh van 's menschen leven
(1675)–Jan Swammerdam– Auteursrechtvrij
[pagina 355]
| |
I.
MYn ziel wanneer ghy komt de Woorden Godts te leesen,
Neemt acht op 't geen dat Woort, u seght van 't God'lijck Weesen.
En wat het van den Soon des menschen seght en spreeckt
Met 't geen het van sijn Rijck, en sijn Naavolgingh preeckt.
| |
II.Neemt acht, wat dat Schriftuur van 't werreck Godts komt seggen,
En welck, of wat voor werck, sy u komt uyt te leggen:
En dan of sijn Genaa, of Strengheyt dat volbrocht
Aan Goetheyt, Waarheyt, en Gerechtigheyt verknocht.
| |
III.Let, wat'er van den mensch, sijn staat, sijn heerlijck weesen,
Voor 't vallen, in Godts Woort, u voorkomt in het leesen.
En dan hoe naa die Val, sijn staat ellendigh wiert
Wanneer hy hadt sijn wil, voor Godes wil geviert.
| |
IV.Merckt, hoe dat Godt den mensch in Christus opgeheeven,
En gunstigh heeft geweest, en heeft hem recht gegeeven
Tot nieuwe Saligheyt; merkt al 't geen Godt u doet
In Christus, door sijn doodt, en om sijn dierbaar bloedt.
| |
[pagina 356]
| |
V.Wat dat Schriftuur dan komt van Jesus al te seggen,
Wilt dat gantsch diep mijn ziel in 't herte overleggen.
Herkauwt wat dat sy van u Salighmaacker seyt,
En hoe dat in hem woont de Volle God'lijckheyt;
En dat hy is Godts Soon, en oock den Soon des menschen,
En Mid'laar tusschen beyd'; die eenigh is te wenschen,
Als sijnde Godt en Mensch, die ons de mid'len geeft,
Waar door men Godt alleen, lieft, volght en beleeft.
| |
VI.Merckt, op al 't geene Godt, komt van den mensch begeeren,
Hoe hy alleenigh Godt moet hooren, en sich keeren
Door het Geloof tot Godt, en alle sijn Geboon
Moet houden, en daar door den ouden mensche doon.
Let dan wat Godt u gaat voor Boete hier gebieden,
Om altijt deught te doen, en staadigh sondt te vlieden.
| |
VII. Hoort oock wat dat de Schrift van 't werck des menschen seght,
En of hy heeft dat werck naa Godes wil gerecht:
Let oock, wat van dat werck den Heere komt te seggen,
Om soo het quaat van 't goet, en 't goet uyt 't quaat te leggen
| |
VIII. Siet wat Genaaden-loon, en zeegen Godt belooft,
Aan dien hem vast vertrouwt, gehoorsaamt, en gelooft.
Die arrem is van geest; en volght Christus smerten;
Die niet wil sijn gedient; die nedrigh is van herten;
En kiest de laaghste plaats; die alles hier verlaat;
Die wandelt als den Heer; En staadigh bidden gaat.
Die yv'rig in Godtsdienst, en liefde haares Naasten,
Sachtmoedigh sijn van Geest; en tot Godts wil haar haasten.
| |
[pagina 357]
| |
Die barmhartigh is, en Gode aalmoes geeft;
Met die geduldigh is; en soo voorts deughdigh leeft.
Merkt wat voor zeegen, en voor gratie dat den Heere,
Aan dien, door sijn Genaa mildaadigh uyt sal keeren.
| |
IX. Let oock, hoe dat de Heer staagh op de sijne siet
Wanneer sy sijn in noot, in angst, of droef verdriet.
Jaa let op d'uytkomst van seer veele swaarigheeden,
Uyt alderley gevaar, en veel ellendigheeden.
Merckt, hoe Godt door sijn hulp, den eenen heeft bewaart,
En d'and'ren door Genaa, sijn waarde gunst gespaart.
| |
X.Let op de dreygingen en straffen om de sonden,
En wat een oordeel Godt, den sondaar toe gesonden
Wel heeft om sijne sondt; merckt oock om welcken daadt,
Dat Godt den een kasteyt, den and'ren gantsch verslaat.
| |
XI.Let op de Heerlijckheyt die Godt aan ons sal geeven,
Wanneer wy hier op aardt naa sijnen wille leeven:
En welck onsaaligen en gantsch heyloosen staat,
Den sondaar voor sijn sondt eenmaal te wachten staat.
| |
XII.Aanmerckt noch voor het laatst, als ghy Godts Woort sult leesen,
Wat Ketterye den Geest, weerleght heeft en mispreesen.
| |
Besluyt. En soo ghy nimmermeer wilt dwaalen vroegh of spaa
Soo geeft u wil aan Godt, en volght sijn Soone naa.
J. Swammerdam. |
|