Ephemeri vita of afbeeldingh van 's menschen leven(1675)–Jan Swammerdam– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 350] [p. 350] Joh. cap. 15. GOdt is Lantman, Jesus Wyngaart, Wij sijn Rancken, die in aart En in Vruchten soet en reyn, Als dien Wynstock moeten sijn. Als den Rank geen Vrucht meer geeft, Of verdort geen leeven heeft, Werpt den Landtman hem aan kant, En hy geeft hem aan de brandt. Maar wanneer hy Vruchten draaght, En sijn Landtman Godt behaaght: Soo besnoeyt hy hem door pijn Om noch meer in Vrucht te sijn. Nu, gelijck geen Ranck of Tack Hoe ontwildert tam of mack Immermeer sijn Vruchten gaf, Als hy van de Stam was af. Soo en kan geen Leedemaat, die in Jesu niet bestaat, Vruchten geeven door de kracht van sijn eyge wil of macht. Die in Jesu dan niet blijft, En in hem die Stam beklijft; Die is als een dorre Tack, Die onvruchtbaarheyt verbrack. Hierom al wie Jesus mint Heeft sijn woorden oock besint. [pagina 351] [p. 351] En sijn Vader wordt vereert Als men doet wat hy ons leert. Jaa men bidt van Godt dan niet Dat ons daat'lijck niet geschiet; Als sijn Woorden in ons sijn, En ons hert door Vrucht is reyn. Soo dat Jesus ons dan noemt Sijn Discip'len, die hy roemt, En waar van het Teecken is, Dat men in sijn Liefde is: Ende sijn Gebodt bewaart. Dat een blijdtschap in ons baart, En een vreughde, die ons hert Rust geeft midden in de smert. Maar wat was de Liefde groot Van den Heere, die den doodt Voor ons ingingh, en ons koor Tot sijn Vrienden, door 't gehoor: En het preecken van syn Woort, Dat hy had van Godt gehoort! Soo dat niemant voor sijn sond Eenigh onschuldt meer en vondt! Haat de Werelt dan u Godt? Wel mijn ziel 't is oock u lot. Is de Werelt weêr u vrindt, Denckt dat ghy u Godt niet mint. Anders soo most Knecht en Heer Sich gelycken in het Seer: [pagina 352] [p. 352] En vereenigen tot een Als twee Vrienden in 't gemeen. Neen den Ranck en mach niet sijn Afgesondert van de pijn, Als den Stam soo bitter lijdt, En ons suyvert door die strijdt. Want den Tack die niet en bloeyt Als den Wyngaardt wort besnoeyt, Die en treckt geen voedsel meer Door den Stam haar Voester-heer. Die in Jesu dan wil sijn Moet omhelsen Kruys en pijn; Want de werelt altijt haat Wiens Geloof in Godt bestaat. 't Welck soo de Leerlingh doet Wort hy Iinnerlyck gevoedt; En sijn Hoop die groeyt te meer. Hoe hy meer Gelyckt syn Heer. Waar op Godt die Waarheyts Geest, Dan de ziel maackt onbevreest, Dien hy Reynight door die smert In het troosten van sijn hert. Jaa hy zeegelt en Betuyght Sich de ziel, soo, dat sy juyght, En weer in gelijcke macht, Haaren Godt Betuyght met kracht. J. Swammerdam. Vorige Volgende