Bybel der natuure of historie der insecten. Deel 2
(1980)–Jan Swammerdam– Auteursrechtelijk beschermdExperimenta circa particularem Musculorum in Rana Motum, quae in Genere ad omnes Musculorum in Hominibus aeque, ac Brutis, Motus adplicantur.Quam momentosum simul atque arduum sit, veras muscularium motuum rationes explicare, numerosissima satis docent experimenta, quae, ut ab acerrimis identidem Ingeniis hanc circa rem instituta, veras tamen ejus causas nequaquam hactenus nobis detexerunt. Hinc etiam ingens illa utilitas & scientiae fundamentum, quae ex ista cognitione in nos redundatura essent, spississimis itidem ignorantiae tenebris adhuc involuta latent. Haec ratio est, qua inductus experimenta aliquot, jam pridem a me circa hanc rem capta, in publicum nunc emittere adgredior: quae quoniam maximum pondus habere, & sequelas haud contemnendas includere mihi videntur; ideo rogatos velim Lectores, ea ut serio meditari, & ad Lydium veritatis lapidem examinare non dedignentur. In Musculorum constructione & motu sum- | |
Proefnemingen van de particuliere Beweeging der Spieren in de Kikvorsch, die in het gemeen op alle de Bewegingen der Spieren in de Menschen en Beesten toegepast worden.Hoe gewigtig en ook moejelyk het is, om de waare beweegingen der Spieren te verklaaren, dat blykt ons uyt de menigvuldigheid der experimenten, dewelke de gaauste verstanden daar van tyt tot tyt omtrent gedaan hebben; sonder dat men tot nog toe de waare oorsaak daar van heeft kunnen ontdekken; waar door ook de seer groote nuttigheid ende gewigtigheid der kennis, die uyt deese wetenschap sou volgen, tot nog toe in de donkere windelen der onwetentheid geinvolveert is. En dit is de reeden, dewelke my beweegt, om eenige experimenten, die ik al over lang omtrent deese saak gedaan heb, in het ligt te geeven, en alsoo ik die van een seer groote consequentie en gewigt oordeel, soo sou ook myn versoek syn, om die ernstig to willen naadenken, en op den toetsteen der waarheid te stellen.
Omtrent de structuur en de beweeging der Spie- | |
[pagina 836]
| |
mopere praeprimis animadverti meretur, quonam revera modo Nervus cum Musculo jungatur; qua ratione is intus in Musculo constructus sit; quis ejus ibi cursus, introitus, medium, distributio & finis; porro quo pacto is cum fibra motrice communicet, & quemnam in hac effectum producat; tum qualis illa proprie sit materies subtilissima, quae, praeter ullam controversiam, per Nervum ad Musculum devehitur. At vero longissime abest, ut modo memorata omnia ad istam cognitionem plene sufficiant. Imo membranarum quoque, tam Musculi superficiem, quam interiora, investientium, constructionem, subtilesque fibrillas, quae ab una ad alteram fibram motricem pertingunt, &, tenuissimae instar telae, per harum interstitia sese diffundunt, cognoscere oporteret: quin & Venae Arteriaeque Musculi structura, & vera intus in Musculo constitutio, nec non quae porro ad Fibrae motricis compositionem accurate intelligendam pertinent, simul nota requirerentur. Isthaec vero omnia adhuc obscura & incognita sunt; nec forte detegentur prius, quam tempus omne extremamque diligentiam in sola hac re indaganda collocaverimus: industriâ enim atque conatu indefesso utique tandem eruuntur omnia. Quantum ad me adtinet; fateor candide, inter ea, quae hactenus in Anatome proposui, ne unicum quidem dari thema, quod a me ad illam usque perfectionem, ad quam id evehi posse certo mihi constat, perductum esse gloriari ausim. Scilicet ad hoc obtinendum totam aetatem in unico quodam invento consumere debuissem: quod quidem neutiquam expedire mihi videtur; quippe qui aliunde etiam persuasissimum habeo, quod, si vel ad ultimam quoque metam demum pervenirem, nil tamen nisi inscitiam meam reperturus essem. Hac de causa satius duxi, variis rebus, quam unicae tantum, operam impendere; ne plura DEI Opera, dum paullo profundiori unius alteriusve cognitioni inhiarem, abscondita permanerent: profecto enim omnis, cujus capaces sumus, vera scientia in eo duntaxat vertitur, ut DEUM, quo decet, modo amare sciamus. Circa omnia igitur hactenus recensita quam plurimos adhuc, eosque insolubiles, nodos invenio. Et quamvis Anatomicus praestantissimus D. Stenonis, permulta oppido curiosa ad hanc rem spectantia detexerit; medio tamen in curriculo is quoque haesitavit. Quantum praeterea abest, ut motum atque effectum, quem subtilis Spiritus, continuo per Nervos in | |
ren is het seer opmerkelyk om te weeten, hos dog eygentlyk de Senuw daar meede vereenigt is, wat structuur hy daar binnen in heeft, en hoe syn loop, ingank, midden, distributie en eynde is, met dan wat voor communicatie dat hy ook met de beweegende Vesels heeft, en wat werking hy in deselve veroorsaakt: gelyk dan ook, wat eygentlyk die subtiele materie is, die buyten alle dispuut door de Senuw tot de Spier gevoert wort. Maar dit alles is nog op ver na niet genoeg tot deese kennis, alsoo men ook de structuur der Vliesen, soo om als binnen in de Spier, met dan haare subtile Veselkens, die van de eene beweegende Vesel tot de andere, en ook tussen beyde, als een fyn geweefsel loopen, diende te kennen: gelyk ook het maaksel van de Ader en Slagader, en haare waaragtige gesteltenissen, binnen in de Spier: en wat daar vorder nog tot de kennis van de structuur der beweegende Vesels behoort. Dat alles nog donker en onbekent is; en mogelyk niet sal bekent worden, ten sy men al syn tyt alleen op deese saak kwam aan te leggen, en syn alderuyterste neerstigheid daar toe gebruykte: want sekerlyk den yver en neerstigheid ontdekken alles. Maar wat my belangt, van alles wat ik in de Anatomie tot nog toe heb voorgestelt, daar kan ik niet van seggen, dat ik nog oit een saak tot die perfectie uytgevoert heb, daar ik sekerlyk van weet, dat men se sou toe kunnen brengen: maar dan most ik al myn leeven in een eenige ontdekking verslyten. Dat ik onnodig oordeel, om dat ik ook sekerlyk weet, dat als ik al ten eynde gekomen was, ik niet als myn onwetentheid sou vinden. En daarom heb ik liever verscheyde saken willen verhandelen, dan een eenige, op dat de Werken GODS niet verhoolen souden blyven, om een weynig meer of minder kennis, die men van deselve sou mogen hebben: alsoo onse waaragtige weetenschap alleen bestaat, in dat we GOD wel weeten te beminnen.
Ik bevinde dan omtrent alle de voorige opgetelde saken nog seer veele en onoplosselyke verborgentheeden: en niet tegenstaande dat de uytmuntende Anatomicus de H. Stenonis, daar seer veele naukeurigheeden omtrent ontdekt heeft, soo is hy in het midden van syn loop blyven steeken. En veel minder kan men sig voldoen omtrent de beweeging en werking, dewelke die subtiele geest in de Spier | |
[pagina 837]
| |
Musculos influens, ibi producit, cognoscamus! Sane & haec res caligine impenetrabili sepulta jacet. Quoniam interim variis paullatim temporibus haud pauca institui circa motum Musculorum experimenta; praecipua horum nunc in medium proferam, atque intelligentium examini submittam. Aeternae veritatis, maximique momenti res est, quod, quocunque etiam tempore Nervi viventium corporum adtrectentur, statim in Musculis, ad quos illi feruntur, notabilis produci motus, isque a naturali Musculorum istorum contractione nequaquam discrepans, observetur. Quocirca si Nervos v.g. Diaphragmatis, in vivo Cane aperto, leviter saltem subtilissimae acus cuspide vellicaveris, pupugeris, aut igne propius admoto, acribusve liquoribus insinuatis, stimulaveris; mox Diaphragma naturalem suam obire functionem, sese contrahere, e fornicato planum fieri, e Thorace semet efferre, Abdominis viscera extrorsum protrudere, atque Thoracis cavum ea proporcione, qua Diaphragma semet contrahendo planius evadit, magisque e Pectore protenditur, ampliari videbis.
Elegantissimum est simulque jucundissimum hocce experimentum; quandoquidem & motus, qui in composito isto Musculo tum temporis animadvertitur, mirabilem sese praebet; & quia id ipsum experimentum eodem in subjecto multoties iterari potest: modo Nervi Diaphragmatis, qua principiis suis juxta Pericardium decurrunt, irritentur prius; dein vero pro altera, tertia & quarta facienda irritatione, paullatim descendendo, magis magisque inferior eorum regio seligatur, donec ad ipsum denique, quo Diaphragmati inseruntur, locum perventum sit. Porro Experimentum istud non modo hac in parte, verum & in reliquis omnibus corporis animalis partibus musculosis, circa Nervum, simili eventu quam facillime institui potest. Hinc sub viventium Animalium dissectione toties observamus, quod, dum cultello discinduntur aut punguntur Nervi, insignes admodum motus in Musculis, ad quos illi pertinent, exoriantur: prout Cl. Stenonis ejusmodi quidpiam Myolog. Specim. pag. 78 & 79. edit. Janss. pariter adnotavit; postquam veterrimum ac tritissimum meum in Ranis experimentum ipsi monstravissem. Nec in Quadrupedibus id solummodo fieri animadvertitur; sed & in Avibus ac Piscibus; | |
veroorsaakt, die geduurig door de Senuw daar invloeyt: als synde dit een saak, die onder oneyndige duysterheeden verborgen is. Egter alsoo ik omtrent deese beweging der Spieren al vry eenige experimenten nu en dan gedaan hebbe, soo sal ik de principaalste tegenswoordig voorstellen, en die het oordeel der verstandige onderwerpen. Het is een saak van een eeuwige waarheid, en seer groote consideratie, dat ten welken tyde men de Senuwen der leevende lichaamen aanroert, dat men terstont in de Spieren, waar naa toe sy loopen, een merkelyke beweeging siet veroorsaakt, dewelke van de natuurelyke contractie der selve niet verscheelt. Waarom soo men de Senuwen, by exempel, van het Middelrif in een levendig geopende Hont, sagtelyk met de punt van een seer syne naalt komt te prikkelen, te steeken, of met een weynig vuur, en ingedronge of scherpe wateren, komt te irriteeren, soo sal men datelyk het Middelrif syn natuurelyke functie sien volvoeren, sig contraheeren, van verwulfd vlak worden, en sig uyt de Borst te beweegen, en de Ingewanden van de Buyk uytwaarts te stooten: en men sal het de Borst naa die proportie sien dilateeren, naa dewelke dat het in syn contractie regter wort, en sig verder uyt de Borst extendeert. Dit is een seer aardig en ook vermakelyk experiment, soo om de wonderlyke beweeging, die men in die gecomponeerde Spier dan siet, als meede om dat het selve experiment in het selve subject veelmaals kan herhaalt worden, soo men maar ds Middelrifts-Zenuwen, daar se in haar begintsel langs het Hartesakje heen loopen, komt te irriteeren, en soo allenkskens tot de tweede, derde, ende vierde irritatie, naa onderen komt voort te gaan, tot daar sy ingeplant worden.
Nu, niet alleen omtrent dat deel, maar ook omtrent alle de vordere spieragtige deelen van het lichaam des Diers, kan men dit experiment seer ligt omtrent de Zenuw in het werk stellen. Waarom ons ook dikmaals gebeurt, in de levende Sectien der Dieren, als wy de Zenuwen met een mes doorsnyden of raaken, dat we seer notable beweegingen in de onderhorige Spieren gewaar worden. Gelyk de H. Stenonis ook diergelyks yets Myolog. spec. pag. 78 en 79. edit. Janss. aangetekent heeft. Wanneer ik hem te vooren een seer out en bekent experiment van my in de Kikvorschen getoont hadt. En dit siet men niet alleen in de viervoetige Dieren te geschieden, maar ook in de Vogelen | |
[pagina 838]
| |
praecipue vero in Raja, cujus in Musculis, dum Nervi irritantur, validissimi motus renascuntur. Horumce motuum, qui in Musculis producuntur, cum eorum Nervi saltem adtrectantur aut stimulantur, fundamento nixus saepiuscule mecum constituebam, simili ratione Nervos quoque interaneorum, in quibus maximè notabiles hic illic fibras carneas offendi, lacessere: quemadmodum circa illos etiam Nervos, qui ad Renes, Hepar, Lienem, Pulmones, organa Genitalia, & alias ejusmodi partes tendunt, id ipsum experiri in animo habebam; quippe qui tantum non pro certo adseverare ausim, perquam insignes in istis partibus, praesertim vero in Renibus, contractiones a tali irritatione productum iri: ut hinc, istius experimenti adminiculo, longe profundius in veros illarum partium usus penetrare liceret. At temporis angustiis exclusus hucusque propositum meum exsequi haud potui. Propterea impraesentiarum mihi sufficit, tribus haec verbis saltem indicasse; ut aliis inde occasio nascatur in horumce disquisitione ulterius elaborandi: Natura enim communibus auxiliis investiganda est; nec nisi perparum ab unico quodam Homine in rebus infinitis promoveri valet. Heic vero nunc animadvertere juvat, quod memorati Musculorum motus in Animantibus sanguine calidiore praeditis haud adeo insignes sint, aut potius tanto tempore non durent, ac quidem in illis, quae sanguine vivunt frigidiore; uti sunt Pisces, & plura alia aquatilia, multis, paucis, nullisque instructa Pedibus, quin & Amphibia. Unde in Rana potissimum isthaec mea experimenta semper institui. Nervi enim in hisce Animalculis admodum sunt conspicui, & facili negotio detegi atque denudari possunt. Praeterea Medulla Spinalis nec non Cerebrum in Rana id sibi peculiare habent, quod colliquefactus veluti Sal, intra tunicas conclusus, Vasisque sanguineis intertextus, usquequaque ipsis adjaceat; ita ut vel in Vertebrarum quoque cavitate, & ipso in Cranio, reperiundus sit. Colore is gaudet Margaritae splendorem referente, atque sub forma nodulorum, juxta Vertebrarum tractum, in Dorso, dispositus est; ubi loci quam facillime semet conspiciendum exhibet. Nativus iste Sal, cum acido liquore commistus, vehementissime effervescit. Substantia ejus quam proxime respondet granato illi ac calculoso pulveri, qui in Capite Canis Carchariae invenitur, | |
en Visschen; en bysonderlyk in de Rog, die seer sterke beweegingen in syne Spieren herneemt, als men syne Senuwen irriteert. Op de fondamenten van deese beweegingen, die in de Spieren veroorsaakt worden, als men haare Senuwen alleen raakt of irriteert: soo heb ik dikmaals voorgenoomen, om ook op die wyse de Senuwen der Ingewanden aan te raaken, alwaar ik hier en daar seer merkelyke vleesagtige Vesels vernoomen heb: gelyk als ik ook wilde doen omtrent de Senuen, die naa de Nieren gaan, naa de Leever, de Milt, de Longen, de Teelleeden, en andere partyen, waar omtrent, maar voornamelyk de Nieren, ik haast niet en twyfel, of men sal daar merkelyke contractien veroorsaakt sien te worden; en alsoo door dit experiment veel nader tot het ware gebruyk deeser deelen indringen: dan de tyt daar toe heeft my tot nog toe ontbrooken. Waarom het my voor tegenswoordig genoeg is, dit met een enkel woort te hebben aangeweesen, om ook andere occasie te geeven, dit verder naa te soeken, alsoo de Natuur door een gemeenen arbeyt moet ondersogt worden; en ook, om dat een persoon alleen niet als seer weynig kan uytvoeren, omtrent saken die oneyndig syn.
Maar hier dient men nu aan te merken, dat in de Dieren, die het heetste bloet hebben, deese bewegingen der Spieren soo opmerkelyk niet en syn, of liever soo lang niet en continueeren, als wel in die Dieren, die met kouder bloet begaaft syn, als daar syn de Visschen, en veele andere water Dieren, het sy met veel, met weynig, of sonder Voeten, of ook in die te gelyk op het lant en in het water leeven. En waar omtrent ik in de Kikvorsch deese myne experimenten voornamentlyk genoomen heb. Want in deese Dierkens syn de Senuwen seer sigtbaar, en sy kunnen ligt ontdekt ende ontbloot worden. En het Ruggemerg, als ook de Hersenen die hebben dit in de Vorsschen particulier, dat er als een vloeybaar sout, in rokken beslooten synde, en met Bloedvaten doorweeven wordende, overal en omtrent aanlegt; soo dat het ook in de holligheyd der Wervelbeenderen bevonden wort, als ook in het Bekkeneel selve. De couleur daar van is als een blinkende perel; en het leyt in gedaante van knoopkens langs de rey der Wervelbeenderen en de Rug, daar het seer ligt geobserveert wort. Dit naturel sout bruyst seer sterk, wanneer het met een zuure vogt vermengt wort. De substantie daar van komt seer over een met dat greynagtig en stenig poeyer, dat in de hoofden | |
[pagina 839]
| |
atque in officinis venalis prostat, perperam ab imperitis pro Cerebro hujus Piscis habitus; quum connisi lapidosa vel calcaria veluti sit materies, quae simili modo, ac lapis Percarum dictus in Capite Percae, intra Canis Carchariae Caput collocata est. Ejusmodi pulverem in Capite Rajae quoque deprehendi, cum acido itidem validissime effervescentem: unde similem etiam huic inesse Salem Alcalinum existimo, qualis in lupillis, quos Cancrorum oculos adpellant, animadvertitur. Quamvis autem substantia ista salina in Ranis, aquae instar, fluida sit; mox tamen manus vel digitorum calore exsiccatur; ut ut nunquam adeo valide induretur, quin apicibus digitorum quam facillime in tenuem palverem comminui possit: quod ipsum circa calcariam illam fluidamque materiem, quae in Raja datur, pariter obtinet. Utrum Sal iste virtute quadam medicata polleat, mihi hactenus incognitum est, nec nisi experiundo demum addisci posset. Verum ad Musculos revertor. Jucundissimum porro juxta ac utilissimum experimentum aliud institui potest, si quidam e maximis Musculis de Ranae Femore separetur, atque una cum adhaerente suo Nervo ita praeparetur, Ga naar margenoot+ut hic illaesus permaneat. Quodsi enim, hoc peracto, utrumque Musculi hujus Tendinem Ga naar margenoot+aa manibus prehenderis, Nervumque ejus propendentem forficulâ aliove quodam instrumento Ga naar margenoot+dein irritaveris b; pristinum, quem amiserat, motum suum mox recuperabit Musculus. Videbis hinc ilico eum contrahi, binasque manus, quae Tendines ejus adtinent, ad se mutuo veluti adducere: prout olim jam, anno 1658, Illustrissimo Duci Hetrusco, cummaxime regnanti, demonstravi; quum Is immerito sane favore ad me invisere non dedignaretur. Hoc ipsum vero experimentum eodem in Musculo tam crebro & diu reiterari potest, donec ulla Nervi pars illaesa fuerit: ut ideo toties sic ad pristinam contractionem suam lacessere Musculum valeamus, quoties nobis libuerit. Quodsi autem porro volupe fuerit, quam exactissime observare, quo gradu Musculus in contractione sua incrassetur, & quousque Tendines ejus tum ad se mutuo accedant; oportet Musculum laxe per vitreum tubulum transmittere Ga naar margenoot+a, ac utrumque ejus Tendinem, qui aliter digitis Ga naar margenoot+prensandus erat, subtilibus duabus Aciculis bb trajicere, hasque tandem, nec laxe nec firmiter nimis, cuspidibus suis in segmento suberis | |
van de Zee-Honden Carcharias genoemt gevonden wort, en voor de Herssenen van die Visschen door een onverstant in de Winkels verkogt wort. Want het is niet als een steen of kalkagtige materie, die, even als de steen der Baarsen in de Baars, ook soo in het Hooft van de Hond Carcharias geplaatst wort. Diergelyk een poeyer heb ik in het Hooft van de Rog ontdekt, dat meede seer sterk met zuur opbruyst, en waarom ik oordeel, dat daar meede een Alkalisch gelyk sout in is: gelyk ook in de steenkens, die men Kreeftogen noemt. En hoewel deese substantie in de Vorschen vloeybaar als een water is, soo droogt sy dadelyk op, door de warmte van de hant of vingers, dan nooit soo hart, of men kan se seer ligt tusschen de tippen der Vingeren, tot een fyn poeyer vryven; gelyk dat ook omtrent die kalkagtige en vloeybaare materie in de Rog plaats heeft. Of nu dit sout eenig gebruyk in de Medicynen heeft, of hebben kan, dat sou de ervarentheyd moeten leeren, tot nog toe is het my onbekent. Maar ik keer weer tot de Spieren.
Het is dan een seer aardig en nut experiment, als men een der grootste Spieren van een Vorsch uit de Lenden separeert, en die met syn aanhangende Zenuw prepareert, dat deselve ongekwetst is. Dit gedaan hebbende, soo vat men de Spier aan Ga naar margenoot+weersyden by syne Peesen aa, en als men dan de neerhangende Senuw met een schaarken of iets Ga naar margenoot+anders irriteert b, soo doet men de Spieren syn voorige en verloore beweeging weer herhaalen. Waarom ook dadelyk de Spier sig contraheerende, de twee handen, die syne Peesen vatten, als te samen by een komt te trekken, gelyk ik al in het jaar 1658 dat aan syn Doorlugtigheid, den tegenwoordig regerenden Hertog van Toscanen, kwam te vertoonen, wanneer hy my seer onverdient geliefde te besoeken. En dit experiment kan men soo meenigmaal met deselve Spier herhaalen, als de Senuw nog maar ergens ongekwetst is. Waar door men hem syn contractie soo meenigmaal kan doen herhaalen, als het ons geleegen komt.
Maar soo men nu wil sien, en dat heel distinct, tot welken graad de Spier in syn contractie sig komt te verdikken, en hoe ver dat syne Peesen te samen getrokken worden; soo moet men hem door Ga naar margenoot+een glase pypken losselyk heen steeken a, en in de plaats dat men de twee Peesen met de Vingeren vast hielt, soo dient men daar twee fyne naalden Ga naar margenoot+door te steeken bb, die men, niet te vast en niet te los, in een stuksken kurk met haare pun- | |
[pagina 840]
| |
defigere. Quibus peractis, sicubi dein Nervum Ga naar margenoot+irritaveris c; videbis Musculum, vi excitatae contractionis, capitula acicularum suis e locis Ga naar margenoot+ad se mutuo adducere dd, ventremque Musculi ipsius, intus in vitrei tubuli cavo, notabiliter Ga naar margenoot+crassiorem fieri e, &, aëre expulso, totum tubulum obstruere; donec, contractione demum cessante, aciculae rursus in pristina sua loca refiliant, & venter Musculi, de tubulo iterum abscedens, liberum aëri per hujus cavitatem transitum denuo aperiat. Quodsi vero is ipse Musculus sibi relinquatur, aut &, una cum omni isto mox descripto adparatu, in aquam frigidam reponatur; haud ita diu post simillimo eum modo paullatim quoque semet contrahere, ultimoque tam insigniter concrispari animadvertimus, ut totam mediae regionis tubuli cavitatem repleat. Hisce igitur, quae hactenus in medium protuli, experimentis probe consideratis, & adtentè simul ponderata contractionis sive motus muscularis vi, quam Musculus quolibet momento, cum Nervus ejus iterum iterumque lacessitur, resumit; interrogare quis omnino posset, an quidem alia quaedam Nervum inter & Musculum requiratur communicatio, praeter solam illam simplicemque adtrectationem, irrationem sive commotionem? Quum vero in Animantibus, fervidiore sanguine donatis, similis quoque motus in Musculis, quorum Nervi stimulantur, excitetur; ea ipsa sane quaestio heic pariter locum habere posset: utrum videlicet in hac etiam Animalium classe alia quaedam Cerebrum inter & Medullam, Nervosque inter & Musculos, necessaria sit communicatio, praeter illum stimulum? Constanter enim, quibuscunque in Animalibus id tentavi, expertus sum Musculos usque contrahi, quando Medullae principium aut & prodeuntes inde Nervi saltem commoventur. Unde deliberandum propono, an non reprobanda penitus sit illa opinio, qua statuitur materiem spirituosam, ad excitandum motum muscularem, necessario, debere localiter, ut ajunt, e Cerebro influere, huncque influxum tam velociter, citatim, ac rapide fieri; ut novi isti spiritus, protrusis jugiter prioribus, puncto temporis, ad minimum voluntatis nutum, aut alias etiam sponte naturae, in remotissimis corporis extremitatibus praesentes esse debeant ac possint. Persuasissimum equidem habeo, illos, qui Musculorum contractionem ab inflatu, effer- | |
ten moet vast maaken. Als men dan de Senuw Ga naar margenoot+irriteert c, soo siet men, dat de Spier, door syn verwekte contractie, de hoofden der naalden sal Ga naar margenoot+uyt haar plaats naa malkanderen toe beweegen dd, en hinnen in de glase pyp sal men het lichaam Ga naar margenoot+van de Spier selfs sig merkelyk sien verdikken e, en het gansche pypken te vervullen, stotende de lugt uyt syn plaats. Tot dat hyin syn contractie ophoudende, de naalden weer in haar plaats springen, en dat het lichaam van de Spier weer van het pypken afwykt, soo dat hy tussen hem en het pypken een ope passagie voor de lugt laat. Maar soo men nu de Spier aan syn selfs laat, of dat men hemin kout water met al de verhaalde toestel set, soo sal men hem, haast op deselve wys, ook allengskens sien contraheeren, en ten laatsten hem soo merkelyk in een sien krimpen, dat hy de gansche middelste holte van het pypken sal vervullen. Als men nu deese voorige experimenten wel considereert, en alsoo ernstig let op de force der contractie, of de beweeging van de Spier, dewelke hy yder ogenblik herneemt, als syne Senuw op nieuw geirriteert word; soo sou men kunnen vraagen: of daar tusschen de Senuw en de Spier wel een andere communicatie nodig was, als alleen deese simpele roering, irritatie, of beweeging? En alsoo ook in de Dieren, die heter Bloet hebben, deese selve beweeging in de onderhoorige Spieren veroorsaakt wort, als men haare Senuwen raakt: soo sou men deselve vraag kunnen doen: namelyk, of daar door ook wel tusschen de Hersenen, en het Merg, en tusschen die der Senuwen en de Spieren een andere communicatie, als deese irritatie nodig was? want in wat voor Dieren dat het syn, daar ik dat in getenteert heb, daar contraheeren haar de Spieren altyt, als men het beginsel des Mergs, of ook de uytgaande Senuwen maar roert.
Soo dat ik wil seggen, of men niet wel geheel sou kunnen verwerpen, dat daar uyt de Hersenen een spiritueele substantie, tot de beweeging der Spieren nootsakelyk, sou plaatselyk moeten afschieten, en dat soo veerdig, geswint, en radt, dat deese nieuwe geesten de voorige voortdryvende, in een ogenblik, in de alderuytersten van het lichaam, op het minste gebieden der wil, of andersins ook wel natuurlyk moesten, en soude konnen present syn.
Ik en twyfel hier niet, of die geenen, dewelke de contractien der Spieren stellen, door opblaa- | |
[pagina 841]
| |
vescentia, aut excogitato quodam motu explosivo derivant, hac de re penitus mecum esse dissensuros, mihique objecturos, quod inflatio illa sive dispansio fibrarum motricium, in contractione Musculorum, vel ad ipsos etiam oculos patescat; & porro quod musculosae partes omnes spiritibus jam jam plenae sint: ut hinc nonnisi parca faltem spirituum animalium requiratur copia ad hos illosve Musculos inflandos, &, contractionis ope, juxta ac visus docet, expandendos. Verum omnes profecto istae opiniones prorsus corruunt, si quis consideret, quoties per simplicem duntaxat stimulum, incitationem, vel irritationem solius Nervi, suus Musculo motus, in supra memorato experimento meo, restituatur: idque vel tum etiam, quando Nervus dudum abscillus suit, spiritusque animales requisiti in auras dissipati sunt, aut sua jam jam actione defuncti elanguerunt; neque ulla amplius Nervi cum Cerebro & Medulla datur communicatio. Unde quam maxime vellem, ut serio demum perpenderetur, quod nullis absolute experimentis demonstrari queat, ullam unquam materiem, mole comprehensibili, per Nervos in Musculos influere: neque enim aliud quidpiam per Nervos ad Musculos transmeat, nisi celerrimus quidam motus, isque tantopere rapidus; ut vix ac ne vix quidem momentaneus vocari mereatur. Hanc ob rationem spiritus ita dictus, sive materies illa subtilis, influens, quae puncto temporis per Nervos in Musculos provolat, summo jure comparari potest cum pernicissime translato illo motu, qui, dum longioris mali vel trabis alterum extremum adacto digito percutitur, per totam ligni longitudinem adeo velociter procurrit; ut aure admota, eodem propemodum momento, in altero is extremo percipiatur; imo ut vel nostros simul in Musculos sese per Nervos porro propaget, variosque sic motus in illis etiam producat: quemadmodum iis notum est, qui singulare isthoc, licet pervulgatum, experimentum adtente trutinantur. Adde his praeterea id majoris adhuc momenti argumentum, quod Musculi ipsi, dum contrahuntur, ne minimum quidem inflentur aut crassescant; sed potius detumescant: quamvis interea fibrae tamen eorum motrices alium sortiantur situm, aut, ut rem verius exprimam, pressius ad se mutuo cogantur. Cujusmodi quidpiam in longa quadam spongia, ad planitiem compressa, observamus, quae vi istius | |
sing, opbruyssing, en een uytgedagte uytsettende beweeging te geschieden, sullen my hier in geheel tegens vallen, en my voorwerpen, dat men ook in de contractie van de Spieren deese opblaasing, of verdikking der bewegende Vesels, ogenschynelyk sien kan. En ook, dat alle de spieragtige deelen al reede vol geesten syn, soo dat daar maar een weynig dierlyke geesten nodig syn, om deese of die Spieren op te blaasen, en door contractie te doen opspannen; gelyk het oog ons leert.
Maar alsoo deese gevoelens geheel te gront vallen, als men aanmerkt, hoe veel maal door een simple aanporring, opwekking, of irritatie der Senuw alleen, de Spier haar beweeging in myn voorgestelt experiment verkrygt, en dat selfs, daar de Senuw al lang is afgesneeden geweest, en de geposeerde dierlyke geesten vervlogen of verswakt syn, en haar werking alreede gedaan hebben; houdende ook de communicatie met de Hersenen en het Merg op; soo sou ik wel eens wenschen, dat men ernstig considereerde, dat het door geene experimenten kan beweesen worden, dat daar ooit eenige materie in een bevattelyke substantie, door de Zenuwen tot de Spieren afvloeyt. Want daar gaat niet als een seer geswinde beweeging door, die soo seer snel is, dat sy kwalyk de naam verdient van een momentelyke beweeging genoemt te worden. En daarom soo is die geest, die beweegde of die subtile materie, die in een ogenblik door de Senuen tot de Spieren voortgaat, met alle reden te vergelyken, met die snelle voortgedreeve beweeging, dewelke door een lange mast of balk gaat, daar men aan de eene syde met de vinger opknipt, en die men, bykans op het selve ogenblik, aan de andere syde gewaar wort, als men daar syn oor tegen aan leyt: soo dat se ook in onse Spieren selfs verscheyde beweegingen door de Senuwen veroorsaakt: gelyk die geene betoonen kunnen, die dit rare, hoewel gemeene expiriment, wel considereeren.
Doet hier nu by, dat van meer gewigt is dat de Spieren selfs, als se gecontraheert worden, in het alderminste niet opgeblaasen, of dikker worden, maar dat sy veel eer ontswellen; hoewel nogtans dat haare bewegende Vesels een andere situatie aanneemen, of om eygentlyker te spreeken digter in malkanderen in een gaan. Gelyk diergelyk iets in een lange en platte te samengedrukte spons te sien is, dewelke door die samenparssing dikker en | |
[pagina 842]
| |
compressionis densior quidem & solidior evadit; licet revera spatium occupet longe minus. Unde multis sane ex rationibus, deinceps commemorandis, haud immerito mihi videor inferre posse, quod fibrarum Musculi motricium abbreviatio atque arctior compactio, cujus ratione minus illae in spatium coëunt, vera reapse Musculi actio vel contractio sit; quae perperam hinc inflatio, tumefactio &c. vocatur. Et quanam, amabo, ratione sibi quis finget fieri posse, ut Musculus insletur? Quippe qui adeo subtilibus constat ex filamentis, quae visus propemodum aciem suffugiunt; licec haec ipsa ex globulis tamen porro sint composita. Imo qualisnam materies hanc perficere inflationem poterit? Nonne necessum est, ut ea quoque per tenuissimas illas fibrillas, quae Nervos constituunt, & curiose, sine laesione, examinatae pariter fere oculos fallunt, transmeet? Profecto, si Nervorum origo ex. Medulla consideretur, evidentissime paset, eos tam subtiles ibi loci esse, & adeo arcte a Meninge dura circumcingi; ut ferme ne tenuissima quidem seta vitrea per istam aperturam transmitti queat. Quantae igitur subtilitatis ille sit spiritus oportet, qui in hanc ipsam cavitatem, quae insuper ab exeunte filamento nerveo, intus contento, tota penitus occluditur, semet penetrare valeat? Atqui talia nihilominus Auctores isti statuunt: imo vel eo etiam usque procedunt, ut sibi imaginentur, materiem quoque nutritiam, cui nonnuli crassitiem Albuminis Ovi adfingunt, per hos ipsos Nervos transire: quae quidem opinio adeo mihi stupida & rudis esse videtur, ut neutiquam digna sit refutatu. Nec sane pluris facio excogitatam illam inter Spiritus & Sanguinem effervescentiam, qua Musculus inflari perhibetur: quamvis vel ipse etiam hujus inflationis modus cognitae Musculorum constructioni prorsus adversetur. Quin id quoque inflationi ac suppositorum spirituum influxui plane refragatur, quod evidentissime videamus, discisso licet Musculo, fibrisque ejus motricibus a se mutuo separatis, omnes istas partes mox iterum veluti naturaliter sese movere, quam primum saltem Nervus ad eas pertingens irritatur quod experimentum, aeque ac alia, in Rana etiam, pluribusque Aquatilibus, & maxime quidem in Anate, instituere licet. Ex omnibus igitur hisce experimentis haud | |
vaster wort, hoewel hy selfs een veel minder plaats beslaat. Soo dat ik uit veele reedenen, die ik vervolgens sal voorstellen, niet onbillyk kan besluyten, dat het korter worden en in malkanderen krimpen, der bewegende vesels van een spier, waar door de selve een kleender plaats beslaat; eygentlyk syn waare actie of contractie is, die seer verkeert opblaasing, opswelling, enz. genoemt wort.
En hoe sou het ook mogelyk kunnen syn, dat een Spier sou opblaasen? daar hy beslaat uyt sulke subtiele draatkens die haast het oog ontvlieden, en die nog uit klootkens samengestelt worden? En wat materie sou het dog kunnen weesen, om dese opblaasing te maaken, die meede door sulke subtiele draden, daar de Senuen uyt gemaakt worden, sou moeten passeren; soo dat dese draden haast van gelyken onsigtbaar syn, wanneer men haar naukeurig, sonder te kwetsen, examineert? Het geen ook klaar blykt, als men den oorspronk der Senuen uyt het Merg considereert, dewelke daar ter plaatse soo subtiel syn, en soo naauw van het dikke Hersenvlies omvangen, dat daar door die opening haast geen fyn glase hayrpypken kan passeren. Wat voor een subtiele geest sou daar dan door deselve opening moeten heen dringen, die nog in syn geheel van het uytgaande Senuwdraatken, dat daar in omvangen is, geslooten wort? En nogtans stellen dese Autheuren niet alleen, maar sy willen selver, dat daar een voedende materie door dese Senuen sou passeren; die sommige soo dik maaken als het wit van een Ey; dat by my soo grof is, dat het niet meriteert beantwoort te woorden. En alsoo weynig ook de uytgedagte opbruissing, tusschen de geesten en het Bloet, dat de Spier sou opblaasen: hoewel de maniere van de opblaasing t'eenemaal stryt met de bekende structuur der Spier.
Het stryt ook ganschelyk tegens de opblaasing, en de invloejing der geposeerde geesten, dat men klaar siet, wanneer een Spier door gesneeden wort, en syne bewegende vesels van een verdeelt, dat egter alle die delen haar datelyk weer als natuurlyk beweegen, soo wanneer maar de Senuw aangeroert wort: het welk experiment men onder anderen ook in de Kikvorsch neemen kan, en in verscheyde andere Dieren, die in het water leeven, en bysonderlyk in de Eendvogel. Uyt alle welke esperimenten my dan schynt | |
[pagina 843]
| |
illegitime concludi posse mihi videtur, quod non nisi simplex & naturalis commotio, aut irritatio Nervorum, ad motum muscularem producendum necessaria sit; sive demum in Cerebro haec, sive in Medulla, sive aliunde trahat originem. Quapropter etiam in multis Animantibus observamus, quod, quamprimum Medullae Spinalis principium in Cranio commovetur, omnes derepente Musculi subjacentes sese contrahant. Id quod circa omnes itidem Nervorum, ex Medulla pullulantium, ramulos, dum saltem adtrectantur, simili modo contingit: quamvis rum nonnulii duntaxat, singulares, Musculi, aut solus etiam ille, per quem irritatus Nervulus distribuitur, ad motum cieantur. Accurate autem insuper heic notandum est, nunquam in experimento hocce animadverti, quod Nervi illa pars, quae supra irritatam regionem constituta est, motu sursum translato, illos quoque Musculos ad contractionem lacessat, qui loco altiore suos inde Nervulos fortiuntur. Quin clarissime experimur, motum, qui ab irritatione per Nervum in Musculo producitur, semper e ramis majoribus tantum in minores, & sic deinceps jugiter descendendo saltem propagari: ut hinc Nervi sensibus destinati contrario prorsus modo sese habeant; quippe in quibus motus sensitivi, sine dubio, sursum versus tendunt. Ad suscitandam igitur Musculi; cujusdam contractionem semper necessarium est, ut Nervus ipsius ea regione irritetur, quae Musculo vel insertione ejus in Musculum superior est: quandoquidem motus iste nunquam sursum, at constanter saltem deorsum fertur. Interrogaverit nunc forte quispiam, ubi loci principium naturalis illius irritationis, stimuli aut incitationis ad motum, per Nervos in Musculos influentis, collocatum esse existimem? Quum enim negaverim, quod visibiles, fluentes, ac inflantes spiritus, localiter, per Nervos moveantur; contra autem statuerim, certam duntaxat irrationem momentaneam, spiritibus, quos supponunt alii, longe subtiliorem, ad movendos Musculos necessariam esse; hinc sequitur omnino, hanc non modo alicunde principium ducere debere, verum etiam vim insuper, qua motus iste per Nervos in Musculos transferatur, vel maxime desiderari. Haud diffiteor isthaec requiri; quandoquidem experientia id evidenter atque ad oculum quasi docet. Putem hinc adposite hoc ad interrogatum | |
niet onbillyk te volgen, dat daar niet als een simpele en natuurlyke roering of irritatie der Senuen, tot de beweeging der Spieren nootsakelyk is: het sy dan dat die in de Hersenen, in het Merg, of ergens anders syn oorspronk neemt.
Waarom men ook in veele Dieren siet, dat, soo draa bet beginsel van het Ruggemerg in het Bekkeneel geroert wort, dat haar dadelyk alle de onderleggende Spieren beweegen. Dat meede geschiet omtrent alle de takken der Senuen, die men, uit het Merg gaande, maar aanroert: hoewel dat 'er op die tyt dan maar eenige en particuliere Spieren beweegt worden, of die, daar de geirriteerde Senuw in gedistribueert wort. En daar wel op te letten is, men bemerkt noit op die tyt, dat 'er door het bovenste deel der Senuw een opklimmende beweeging door deselve veroorsaakt wort in de Spieren, die uyt deselve Senuw wat hoger haare takken ontfangen. Maar men ondervint klaar, dat de kragt, die de irritatie, door de Senuw, in de Spier maakt, altyt uyt de grootste takken in de kleenen, en soo geduurig neerwaarts gaat. Dat contrarie in de gevoelige beweegingen is, daar het gevoelen, door de Senuen, sonder twyffel opwaarts klimt. Soo dat dan, om een Spier te beweegen, de Senuw altyt moet geroert worden op die plaats de welke boven de Spier of syn inplanting is; want de beweeging klimt niet opwaarts, maar altyt neerwaarts.
Men sou hier nu kunnen vragen, waar ik het begin van dese natuurlyke irritatie, porring, of aanprikkeling tot beweeging, door de Senuw in de Spieren, sou komen te plaatsen: want gelochent synde, dat daar geen sienelyke, vloeybare, nog opblasende Geesten, plaatselyk door de Senuen beweegt worden; maar dat daar ter contrarie, alleen een sekere ogenblikkelyke opwekking, om de Spieren te beweegen, nodig is, en die by my veel subtielder als de geposeerde Geesten is: soo volgt, dat deselve niet alleen een beginsel moet hebben, maar dat 'er die beweging overvoerende kragt door de Senuen tot de Spieren seer nootwendig is. Het geen ik ook niet lochen, om dat de ervarentheid dat sigtbaar ende kragtig leert.
Soo dat my dunkt hier op gevoegelyk geantwort | |
[pagina 844]
| |
responderi posse, principium istius motus praeprimis in principio Medullae Spinalis, & porro in omnibus simul corporis Nervis residere; ita quidem, ut Medulla, omnesque in universum Nervi, continenter ac perpetuo irritentur ad vim motricem singulis totius corporis Musculis impertiendam. Enimvero accurate animadverti velim, me nullum penitus admittere discrimen inter naturalem vel spontaneam Musculorum contractionem, atque illam, quae ex imperio voluntatis perficitur; quippe qui solam hanc duntaxat accidentariam heic considero discrepantiam, quod omnes, quos voluntarie movemus, Musculos contrariâ saltem determinatione moveamus: ut adeo id, quod essentialiter, ut ajunt, in omnium Musculorum contractione datur, naturalis semper sit contractio. Hanc ob causam in nobis aeque, ac in quibusvis Animantibus, motus voluntarius cessat aut alternatur; quando vel deficiunt Antagonistae, vel alter alterum potentia superat: prout in Tractatu meo de Respiratione jam olim demonstravi. Nec sane ullo unquam tempore ex voluntatis nutu movere nos possemus; nisi potestas, naturalem Antagonistarum motum in contrariam partem determinandi nobis concessa foret. Si quando autem Antagonistae deficiunt; omnes nostrorum Musculorum motus assidui sunt & naturales: quemadmodum circa multas corporis nostri partes musculosas est videre, quas movendi nulla penitus in voluntate nostra datur facultas; nisi quousque a contentis aliquando, vices Musculorum Antagonistarum praestantibus, Musculi illi primò dilatantur, nobisque hinc potestas nascitur per contrariam determinationem eos ad voluntatis nostrae imperium movendi. Caeteroquin vero in perpetua contractione, nunquam desinente, omnia acquiescunt. Ut autem porro, quantum par est, naturalis istius ac assiduae contractionis Musculorum originem exponam; opinor equidem eam a jugi Sanguinis arteriosi in Medullam ac Nervos impulsione proficisci: hujus enim vi videntur partes istae continenter moveri, excitari, ac irritari ad motum illum perpetim ac identidem ad Musculos devehendum, hosque sic ad perpetuam contractionem aptandum. Propterea etiam omnes Nervi, nullo excepto, proportione haud pauciores, quam Cerebrum ipsum aut Medulla Spinalis, Arterias sunt sortiti. Quin crediderim, hanc rem experimento quodam haud difficulter posse detegi: quem quidem in finem liquidum ego quodpiam, per hanc illam- | |
te kunnen worden, dat de oorspronk deser beweeging voornamelyk in het begintsel van het Ruggemerg is, en dan vorder in alle de Senuen van het Lichaam te gelyk; en dat soodanigh, dat het Merg in alle de Senuen te samen geduurig en perpetueel geirriteert word, om een bewegende kragt aan alle de Spieren van het gantsche lichaam toe te senden. Want daar wel op te letten is, ik maake gantsch geen onderscheyt tusschen de natuurlyke, of van selfs geschiedende samentrekking der Spieren, en tusschen die, dewelke vrywillig geschiet; alwaar ik niet als dit toevallig onderscheyt aanmerk, dat alle de Spieren, die wy vrywillig beweegen, dat wy die niet als door een contrarie determinatie beweegen, Waarom dan, het geen wesentlyk in alle de Spieren, haar contractie is, altyt de natuurlyke contractie is. En daarom cesseert in ons, en in alle Dieren de vrywillige beweeging, of sy wort over en weer, als de tegen overstaande Spieren ontbreeken, of dat die malkanderen in kragt overwinnen; als ik in myn Boek van de Ademhaling alreede heb aangeweesen. En wy souden in der eeuwigheid ons niet vrywillig kunnen beweegen, als wy de kragt niet hadden, om de natuurlyke beweeging der tegen overstaande Spieren tot de tegenoverstaande syde te determineeren. Maar de tegenoverstaande Spieren ontbreekende, soo syn alle de bewegingen onser Spieren geduurig en natuurlyk. Als omtrent veele Spieragtige deelen van ons lichaam te sien is, daar wy gansch geen magt over hebben, om die te beweegen: ten sy het geen daar in bevat word ons aldaar dient, in de plaats van tegenoverstaande Spieren, en dat de selve onse Spieren eerstelyk gedilateert hebbende, wy dan door een contrarie determinatie de kragt verkrygen, om deselve naa onse wil te beweegen. Maar andersins soo rust alles in een geduurige contractie, die nimmermeer ophoud.
Maar om nu, soo veel my mogelyk is, de oorspronk van dese natuurelyke en geduurige contractie der Spieren aan te wysen: soo is myn gevoelen, dat het selve geschiet, door het geduurig indringen van het slagaderlyke Bloet in het Merg en de Senuen, het welk haar dan geduurig beweegt, opwekt, en als aanport, om die kragt gestadig, en terstont tot de Spieren over te voeren, en haar tot 'er onophoudelyke contractie bequaam te maaken. Waar toe dan alle Senuen, geene uytgesondert, soo veele Slagaders naa haar proportie hebben, als de Hersenen of het Ruggemerg selve. En ik oordeel nog, dat men dit selve seer ligt door een experiment soa kunnen ondervinden; dat ik te weeg wilde brengen, om door de een of andere Slagader, het Merg een- | |
[pagina 845]
| |
ve Arteriam, in Medullam, siphunculi ope, injiciendum esse putarem, seduloque dein observandum, utrum aliquis inde in Musculis motus excitetur. Iterum vero iterumque velim, ut animus probe adtendatur ad mirificam illam motionem ac potentiam, qua Musculus potitur, quamprimum Nervus ejus vel tantillum saltem, quocunque demum modo, adtrectatus, commotus aut stimulatus, lacessitur. Verum tempus est ulterius progrediendi, & curioso experimento ad ipsum oculum tandem demonstrandi, quod Musculus sua in contractione nequaquam intumescat, aut semet inflando crassior evadat, ampliusque ideo spatium occupet; imò quod contra potius, visibili etiam modo, detumescat, & hinc, in actione sive contractione sua constitutus, vel minus quoque spatium repleat, quam eo tempore, quo flaccidus quasi conquiescit. Quasi, ajo, conquiescit: quandoquidem animadvertere non possum, quod Musculus in vivente Animali unquam penitus ab omni motu absolute cesset. Unde dicendum potius foret, eum relaxationis suae tempore saltem minus valide moveri; aut & vires suas renitentes tum duntaxat recolligere, ut momento post tanto fortiore nisu sese contrahere rursus possit: quemadmodum circa Cordis & Auriculae motum in Rana evidentissime conspicere licet. Nimirum Sanguis ibi a corporis peripheria, juxta circuitus leges, redux, atque in Auriculam propulsus, haud aliter, ac Auriculae Antagonista, qui eam dilatat, considerari debet: Auricula vero ipsa vicissim Cordis Antagonista est; quandoquidem ope Sanguinis, quem in Cordis cavum protrudit, hujus itidem parietes dilatat: ut adeo admirabilis ille, reiteratus, & jugiter durans Cordis pulsus suam hinc originem ducat; qui propterea etiam prorsus naturalis est & necessarius: bini enim isti Musculi, Cor nempe ac Auricula, magnitudine & viribus inter sese inaequales sunt, ideoque eorum motus necessario alternantur. Quodsi vero Auricula aeque firma foret, parique robore gauderet, ac Cor; utriusque motus omnino desiturus esset: ubicunque enim in corpore vis Antagonistarum aequalis est, ibi motus Musculorum nullus animadvertitur, atque omnia utrobique in aequilibrio constituta sunt; donec nova quaedam exsurgat determinatio, quae, Musculum alium alio nonnihil fortius contrahi faciens, nostros sic artus tandem movet. Ejusmodi autem determinatio variis a causis produci potest. | |
vogtigheid in te spuyten, en dan neerstig waar te nemen, of daar geen beweeging in de Spieren veroorsaakt wiert. Waarom ik ernstig versoek dog te willen letten op die wonderbarelyke beweeging en kragt, die een Spier verkrygt, als syn Senuw maar het minste geport wort, het sy dan door wat middel dat by geraakt, beweegt, of geirriteert wort.
Maar het is nu tyt om verder te gaan, en om door een naukeurig experiment te bewysen, selfs aan het gesigt, dat een Spier in syn contractie niet opswelt, of sig opblaasende, daar door dikker wort, en bygevolg geen grooter plaats beslaat: maar ter contrarie, dat hy veel eer, en dat sigtbaarlyk ontswelt, en alsoo in syn actie of contractie synde, minder plaats beslaat, als wanneer hy geextendeert synde komt als te rusten. Ik seg als te rusten; want dat een Spier oit in het geheel van syn beweeging sou ophouden, dat kan ik niet bevinden, dat hy immermeer in het leven doet; maar hy beweegt sig dan alleeen soo sterk niet. Of wel hy hersamelt syn tegenstrevende kragt, om sig een ogenblik daar naa soo veel te sterker daar door te contraheeren. Als in de beweeging van het Hert en syn Oorken, in de Kikvorsch klaar te sien is. Daar men het Bloet, dat van de omtrek des lichaams in den omloop des Bloeds weerkomt, (en in het Oorken siet bewoogen te worden, ) even als de tegenoverstaande Spier van het Oorken moet aanmerken, die haar dilateert; en het Oorken selve is de tegenoverstaande Spier van het Hart, dewelke door het Bloet, dat sy in het Hart uytstoot, wederom het Hert dilateert: en waar uyt dese wonderlyk, herhaalde, en geduurig gecontinueerde klopping des Harts syn oorspronk neemt; dat ook t' eenemaal natuurlyk en noodsakelyk is; alsoo dese twee Spieren, namentlyk het Oorken en het Hart van een ongelyke grootte ende kraght syn, waar door haar beweeging ook nootsaakelyk over en weer is. En sy sou in het geheel ophouden, indien het Oorken soo vast en van sulke kragt was, als het Hert: want daar de tegenoverstaande Spieren in het lichaam gelyk syn, daar is de beweeging der Spieren onopmerklyk, en alles staat in balans, tot soo lang daar een nieuwe determinatie komt, die de eene Spier wat sterker als de andere doet beweegen, en onse leeden alsoo roeren: dat uyt verscheyde oorsaken komen kan; die dese determinatien te weeg brengen. | |
[pagina 846]
| |
Si, exempli gratia, inscio cuidam Cutis in Cervice, cum pilo capitis evulso, & sexies octiesve complicato, quam mollissime irritetur; saepiuscule observavi, motum hinc Musculorum Antagonistarum Brachii & Manus ilico determinari: ut ideo Homo ille statim, & insciens propemodum, loco, quo titillationem sentiebat, manum admoveret, cutemque ibi lepidulè, & vel ad ruborem usque, scalperet, a Pediculo forsan sive Pulice semet infestari autumans. Quando autem rursus desinebam irritare, Brachium quoque & Manus quiescebant; quoniam naturalis contractio in omnibus tunc Musculis denuo aequalis erat. Quodsi id ipsum experimentum in Canibus Felibusve dormientibus capiatur; itidem animadvertitur, determinatum quoque mox enasci motum in Musculis cutem eorum moventibus: unde hanc, jucundo spectaculo, derepente corrugant, pilos erigunt, & quandoque ipsas etiam in somnis aures quatiunt. Quo quidem levi specimine innotescit, quanam ratione nostri pariter Musculi, absque insigni voluntatis adtentione, voluntarie tamen moveantur per ejusmodi quidpiam, quod aptum natum est, naturalem Antagonistarum motum in contrariam partem determinare. Jam vero ut certo constet experimento, Musculum sua in contractione non inflari, at minus contra spatium occupare; agilem admodum & vegetam capere Ranam oportet, hancque expedite dissecare, Cor ejus detegere, & Pericardium unguibus Digitorum de Corde avellere. Quo peracto una vel altera eligenda est Vena aut Arteria, quae satis capax sit, ut commode aperiri, tubulumque tenuem vitreum admittere queat. Sic tubuli hujus ope omnes deinde corporis Venae & Arteriae, adeoque etiam Cor, facillime inflari possunt; quandoquidem, ut ante monui, Pulmones heic nequaquam obstant.
Ubi Cor hac opera aëre repletum est, dextrè id, una cum sua Auricula, subtili filo interstringi atque e corpore rescindi debet. Praesto tum sit Siphunculus vitreus, altero extremo in angustum exilemque tubulum productus. Hujus Embolo, qua planam in superficiem is anterius sese diffundit, Cor, una cum Auricula sua, inflatum imponatur, atque omnia haec mox simul in vitreum illum Siphunculum intromittantur, cujus elongatus tubulus interea quoque minutissima quadam aquae simplicis, | |
Als by exempel, wanneer men een hayr uyt syn Hooft neemt, en dat ses of agt dubbelt te samen rondt, en dat men ymant, die ons niet en siet, syn vel in de hals daar meede heel saft irriteert, soo heb ik dikmaals gesien, dat de beweeging van de tegenoverstaande Spieren van de Arm en Hant gedetermineert wierden, soo dat de Persoon, datelyk en sonder veel attentie, syn hant op die plaats, daar hy de kitteling gevoelde, kwam te beweegen, en die ook heel vermakelyk te krauwen, selfs tot root wordens toe, beeldende sig mogelyk in, dat daar een Luys of Vloy sat. En als ik cesseerde in die irritatie, soo bleef de Arm ende de Hand in rust, om dat nu de natuurlyke irritatie in alle de Spieren egaal was. Als men dit experiment in de slapende Honden of Katten doet, soo siet men van gelyken, dat 'er ook terstont een determinate beweeging komt in de Spieren, die haar huyt beweegen, dewelke sy dan seer aardig rimpelen, en het Hayr als te berge setten, of doen oprysen, en somtyts sal men haar ook al slapende de ooren sien schudden. Waar uyt men voor een kleen staalken siet, op wat wyse ook onse Spieren, sonder groote attentie van de wil, nogtans vrywillig beweegt worden, door yets dat bequaam is, om haare natuurlyke beweeging der tegenoverstaande Spieren, na de tegenoverstaande syde, te determineeren. Maar om nu een seker experiment te geeven, van dat de Spier in syne samentrekking niet opgeblasen wort, maar minder plaats beslaat, soo moet men een seer radde ende frissche Kikvorsch nemen, en deselve vaardig geopent hebbende, het Hert ontdekken, en het Hartesakje met de nagelen der Vingeren daar van afbreeken: dit gedaan hebbende, soo moet men den eenen of anderen Ader of Slagader verkiesen, die groot genoeg is, die men openen moet; en daar een Pypken van Glas, dat syn genoeg is, ingebragt hebbende, soo kan men daar door alle de Aderen en Slagaderen des lichaams, en by gevolg ook het Hert seer ligtelyk opblasen. Want als ik in het voorgaande gesegt heb, soo obsteeren hier de Longen niet. Het Hert aldus met lugt opgevult synde, soo moet men dat met syn Oorken door een fyn draatken behendig afbinden, en uyt het lichaam snyden. Het welk gedaan synde, soo is het nodig een glaase spuytken by der hant te hebben, dat in een syn Pypken moet uytgerekt syn, op syn eene eynde. Voorts moet men het opgeblase Hart met syn Oorken boven op de vlakte van de Suyger leggen, en dat met malkanderen in het glase spuytken steeken, vullende ondertusschen syn uytgerekt Pypken, | |
[pagina 847]
| |
aut, quo distinctius internosci queat, sanguine coloratae, guttulâ obstruendus est. Omnibus hisce, qua par est, circumspectione peractis, oculos advertenti manifelte Ga naar margenoot+adparebit, eo tempore, quo Cor a intus in vitreo Ga naar margenoot+siphunculo bbsese contrahit, aquae guttulam, Ga naar margenoot+quae prope tubuli extremum haeret c, notabili sane & mirando modo ad principium Ga naar margenoot+usque tubuli, quo hic ex siphunculo oritur d, descendere; & contra distincte itidem patescet, Ga naar margenoot+demissam guttulam d, cum Cor se iterum dilatat, Ga naar margenoot+inde rursus sursum ad illum locum c, e quo ante depressa erat, semet elaturam esse. Evidentissime igitur hocce experimento edocemur, quod, in contractione Musculi Cordis, non solum omnes ejus fibrae motrices in se mutuo compingantur, brevioresque, soiidiores, & crassiores evadant; sed quod praeterea Cor in systole sua longe minus, quam ante in diastole, spatium occupet. Haec etiam ratio est, ob quam aquae guttula Ga naar margenoot+c deorsum movetur d; quia haec necessario Cor sese magis coarctans sequi debet. Quodsi vero eo ipso tempore, quo Cor contrahebatur, inflatio quaedam, tumefactio aut dilatatio a spiritibus intus producta fuisset; guttula illa nequaquam deorsum versus siphunculi ventrem Ga naar margenoot+d, sed contra sursum versus tubuli extremum Ga naar margenoot+e omnino protrudi debuisset. Quum igitur prius minime, verum huic contrarium posterius manifestissime evenerit; ideo quam evidentissime inde concludere mihi licet, quod Cordis Musculus sua in contractione notabiliter minus repleat spatium, quam in sua dilatatione; & quod hinc nihil spirituum illorum suppositorum, quibus Cor aut Musculum ejus in systole inflari hactenus creditum est, eo tum temporis influat. Quodsi nunc insuper Rana vivens aperiatur, animusque ad motum Cordis & Auriculae ejus advertatur; patebit, omnia heic simili sese modo, ac in priore experimento, habere. Quando enim Auricula se contrahit; compingi eam ac minorem fieri adparebit: cum vero Cor vicissim contrahitur; id quoque cogi, imminui, atque in se ipsum coire pariter constabit. Quare hinc innotescet, inter binas illas Cordis contractiones, quarum altera intra siphonem, altera extra hunc, facta est, nullum penitus discrimen obtinere; nisi quod Cor extra siphonem sanguine infarctum sit, intra siphonem vero aëre repletum. Circa alterum illud in siphone institutum | |
met een seer kleen droppelken water, of water en Bloet, om het te beeter te sien. Dit nu alles soo omsigtig, als mogelyk is, volbragt hebbende, soo sal men sien, wanneer het Ga naar margenoot+Hert a sig binnen in het glaase Spuytken bb contrabeert; dat dan het droppelken water, 't geen Ga naar margenoot+boven aan in het Pypken geplaatst is c, sal merkelyk ende verwonderlyk nederdaalen, tot aan syn begintsel, daar het uyt de Spuyt syn oorspronk Ga naar margenoot+neemt d en als het Hert sig weer dilateert, soo sal men distinct sien, dat het neergedaalde droppelken Ga naar margenoot+d, weer sal om hoog bewoogen worden, tot de Ga naar margenoot+plaats c, daar het van daan is bewoogen geweest. Het welk experiment ons infallibel leert, dat in de contractie van de Spier van het Hert, niet alleen alle de bewegende vesels van het selve haar in malkanderen sluyten, en vaster ende dikker worden, maar dat het nog daar en booven een veel minder plaats komt te beslaan, als te vooren in syn dilatatie. Dat dan ook de reeden is, waarom de droppel Ga naar margenoot+water c naa beneden beweegt wort d, en datse het in een sig samentrekkend Hert nootsakelyk moet volgen. Daar dit droppelken c ter contrarie, indien daar op deselve tyt als het Hert sig contraheerde, een opblasing, opswelling of verwyding van geesten Ga naar margenoot+binnen geschiede, niet neerwaarts tot de spuyt d, Ga naar margenoot+maar om hoog en opwaarts in het Pypken e, nootsaakelyk moest bewoogen worden. Maar dit niet geschiedende, en het contrarie sigtbaarlyk gebeurende, soo kan ik als een onweersprekelyk vaste waarheid voorstellen; dat de Spier van het Hert in syne contractie een merkelyk mindere plaats beslaat, als in syn dilatatie: en ook dat daar geen van de gesupposeerde geesten inkomen, die men tot nog toe gemeent heest, dat het Hert of de Spier daar van opblaasden in syn samentrekkende beweeging.
Soo men nu hier by een Kikvorsch levendig opent, en men let op de beweeging van syn Hert ende het Oorken, soo sal men bevinden, datse inkrimpt en kleender wort: en als wederom, het Hert sig op syn beurt contraheert, soo sal men het van gelyken sien inkrimpen, kleender worden en in sig selven intrekken. Waar uyt blyken sal, dat tusschen dese twee contractien van het Hert, het sy binnen, het sy buyten de spuit, gansch geen onderscheyt is, als alleen dat het Hert buyten de Spuit met Bloet gevult is, en dat het binnen in de Spuit met lugt opgevult is.
En omtrent dit tweede valt nu bysonderlyk aan | |
[pagina 848]
| |
experimentum speciatim nunc animadvertendum est, quidnam in Corde eveniat, cum id dilatatur; & quid obtingat dein, ubi id se rursus contrahit. In Cordis dilatatione distinctissime observamus, quod Auricula sese prius contrahere incipiat: quod dum fit, aërem ilico inde exprimi, atque in Cor protrudi cernimus. Quo tunc efficitur, ut Cor notabiliter dispandatur, & tanquam bullulis vesiculisque plenum semet in siphone exhibeat: quin pallidius etiam, pellucidum, & in speciem inaequale id tum redditur: quod quidem inde proficiscitur, quia fibrae ejus motrices & columnae carneae haud usquequaque aeque crassae sunt; ut hinc, quae inter columnas dantur, Cordis partes aliae aliis plus ab impulso aëre distendantur. Sic tandem consequitur, ut aquae guttula, in tubulo vitreo haerens, sursum moveatur. Quando autem fibrae Cordis motrices sese rursus contrahunt; tunc primo cernimus, Cor sese constringere, & minus fieri: mox dein aërem vicissim ex eo in Auriculam premi observamus: quo facto statim Cor rubicundius & opacius redditur, atque in se ipsum coiens aequalem denuo faciem prae se fert. Quum autem Cor eo tempore omnem, qui ante in cavum ejus intrusus est, aërem haud queat in Auriculam repellere; ideo fibrae ipsius motrices vi tam enormi sese invicem constringunt, ut aër quoque, intus contentus, tum condensetur. Unde sequitur, ut guttula aquae, quae in vitrei siphunculi tubulo haeret, deorsum prematur; quandoquidem Cor tunc minus in volumen est coactum. Hoc ipsum vero etiam obtinet in Corde, quod naturaliter Sanguine repletum est: cum enim id, in diastole sua, a Sanguine dispanditur; tunc aërem ambientem aspellit: quando autem semet rursus contrahit, & Sanguinem ex se protrudit; imminuitur, aërique externo ea proportione, qua in se ipsum cogitur, locum cedit: quod quidem probe animadverti meretur; quia in vivente Animalculo perquam manifeste conspicuum est. Imo Sanguis pariter aliquam patitur condensationem; quando a Corde circumcludente fortiter premitur, & vi expellitur: contra autem denuo aliquatenus rarescit; cum Cor a Sanguine recens intromisso dilatatur: ut adeo naturalis isthaec Cordis Sanguinisque actio actioni Cordis atque aëris in memorato experimento hac quoque dote respondeat. Forte tamen objecerit quispiam, quod naturaliter, in vivente | |
te merken, wat daar in het Hert gebeurt, wanneer het sig dilateert, en dan ook wat daar geschiet, als het sig weer contraheert. Omtrent de dilatatie van het Hert soo siet men heel distinct, dat het Oorken sig eerst begint te contraheeren: waar op men voorts de lugt daar siet uyt bewoogen te worden, en in het Hert overgevoert. Het geen te weeg brengt, dat het Hert merkelyk uytgespannen wort, en sig in de Spuit vertoont, als of het vol bellekens en blaaskens was, en ook soo wort het bleeker, doorlugtig, en ongelyk van facie, dat syn oorspronk neemt, om dat de beweegende Vesels en vleesige pylaargewyse draaden overal niet even dik syn, waar door de eene plaats van het Hert, tusschen de pylaargewyse draaden, meerder door de ingeperste lugt uytgeset wort, als de andere: waar op dan volgt, dat het droppelken water in het glaase pypken synde, opwaarts bewoogen wort. Maar de beweegende Vesels van het Hert, sig weer samentrekkende, soo siet men eerst, dat het Hert sig sluyt ende kleender wort: voorts siet men, dat het de lugt weer in syn Oorken perst, waar op het terstont roder en min doorschynende wort, en in sig selfs intrekkende sig weer van een gelyke facie vertoont. En alsoo het op die tyt al de lugt, die daar binnen in geblasen is geworden, niet in het Oorken kan perssen, soo sluyten syne bewegende Vesels haar soo ongemeen sterk in malkanderen, dat selfs de lugt, die daar binnen in is, op die tyt verdikt wort. Waar op dan volgt, alsoo het Hert nu minder plaats beslaat, dat het droppelken water, dat in het Pypken van het glase spuytken is, nederwaarts gedrukt wort.
En dit selve heeft ook plaats in het Hert, dat natuurlyk met bloet gevult is geworden, 't geen de omringende lugt wegstoot, als het in syn dilatatie door het bloet wort uytgespannen: en als het sig weer samentrekt, en het bloet uyt sig stoot, soo wort het verkleent, en het wort van de lugt naa proportie soo veel ingevolgt, als het in sig selven intrekt: daar wel op te letten is, alsoo het seer sigtbaar in het leeven is. Ook verdikt sig het bloet eenigsins, wanneer als het Hert, sig selven daar sterk om toetrekt, en het met gewelt uitdryft. En als weederom het Hert, door het nieuw ingestorte bloet, gedilateert wort, soo wort ook het bloet eenigsins verdunt: waar meede dat dese natuurelyke actie van het Hert en het bloet, met de actie van het Hert en de lugt in dit experiment, over een komen. En hoewel men sou mogen tegenwerpen, dat 'er natuurelyk in het leeven geen lugt tot het Hert nadert, nog dat deselve daar van weg geslooten wort; soo | |
[pagina 849]
| |
Animali, aër nequaquam ad Cor accedat, ideoque & minime ab hoc repellatur. At prorsus sane contrarium in Gyrino patescit; utpote in quo externam cutem a Corde micante commoveri, hujusque in fystole & diastole reciprocari videmus: quod perinde est, ac si aër quam proxime circum Cor versaretur. Id ipsum vero simili ratione in aliis omnibus Animantibus, quae Pulmonibus Branchiisque instructa sunt, & Pectore mobili gaudent, obtinere neutiquam negari potest: imo vel in quibuscunque etiam Musculorum motibus, dubio procul, locum habet. Quodsi deinde Cor Ranae, minime inflatum, sed simpliciter saltem de corpore exsectum, modo descripto in siphonem vitreum reponatur; patebit iterum, guttulam aquae eadem, ut antea, lege moveri: quamvis id longe heic minus notabile sit, quam si cum Corde inflato instituatur experimentum. Interim aqua tamen sic quoque simili ratione deorsum movebitur, quando Cor sese contrahit. Quin docuit experientia, istum guttulae aquae descensum in hoc experimento saepiuscule adeo esse exiguum; ut non, nisi microscopio, observari queat: quod quidem inde proficiscitur, quia Cor tum ex parte in contractione sua persistit, neque ab Auricula dilatatur; utpote quae operi huic praestando jam inepta est; quum nec Sanguinem, nec aërem, quo Cor distendi possit, protrudat. Unde necessario consequitur, ut contractio Cordis tanto debilior fiat, & motus aquae hinc etiam tanto minus observabilis sit. Si vero vel sola saltem Auricula tum infletur; ut haec, se contrahendo, aërem in Cor propellere queat; mox experimenti eventus spectabilior redditur. At si quis alium quoque, loco Cordis, Ga naar margenoot+Musculum adhibere vellet; is juxta modum, quem Icone octava repraesentavi, procedere Ga naar margenoot+potest. Vitreus nimirum siphunculus a Ga naar margenoot+Musculum ibi intus b in cavo suo continet: Nervus autem, de Musculo pendens, tenui Ga naar margenoot+quodam filo argenteo cc, in se circumflexo, absque laesione aut pressu, comprehenditur: quod filum deinde per foramen fili aenei, Ga naar margenoot+siphonis embolo ferruminati d, trajicio. His Ga naar margenoot+omnibus ita dispositis, guttula aquae e, per subtile infundibulum, in tenuem siphunculi tubulum immittenda est. Quodsi dein filum Ga naar margenoot+argenteum, manu suspensa f, prudenter, per annulum fili aenei, inter embolum & internam siphonis superficiem, eousque protrahi- | |
blykt dat heel contrarie in de Gyrinus, daar men het kloppent Hert de uyterlyke huyt siet beweegen, die dan het Hert in de klopping wykt en involgt; dat deselve saak is, als of de lugt immediaat tot het Hert naderde: en soo moet dit ook van alle andere Dieren verstaan worden, die Longen of Kuwen hebhen, en alwaar de Borst beweegelyk is: ja het heeft ook sonder alle twyfel plaats in alle de beweegingen der Spieren.
Soo men nu een Hart uyt de Kikvorsch neemt, dat niet opgeblasen is, maar enkelyk uyt het lichaam gesneeden, en dat men het selve op de beschreeve manier in de glase spuyt plaatst, soo sal men van gelyken sien, dat het nederdalen van het droppelken water daar ook soo geschiet; maar op ver naa soo opmerkelyk niet, als in het opgeblaase Hart; hoewel egter dat het water op deselve wys syn beweging naa beneeden sal neemen, als het Hert sig contraheert. En de ervarentheid heeft my ook geleert, dat veeltyts dese nederdaling van het droppelken water soo weynig is, dat het niet als door een Vergrootglas is te bemerken. Het geen syn oorspronk neemt, door dien het Hert in syn contractie ten deele blyft, en dat het door het Oorken niet geextendeert wort, dewelke ook daar toe onbequaam is, alsoo het geen Bloet nog lugt dan voortdryft, om het Hert te dilateeren. Waarom het dan ook nootsakelyk is; dat de contractie soo veel kleender is, en de beweeging in de droppel soo veel minder om te observeeren. Maar soo men op die tyt maar het Oorken alleen opblaast, en dat sy door haar contractie de lugt in het Hert perst, soo is dit experiment kennelyker. Maar of men nu een Spier selfs wilde neemen, in de plaats van Hert, soo kan men procederen, als in de agtste figuur van my afgebeelt is: alwaar het Ga naar margenoot+glase Spuytken a de Spier van binnen b in sig besluyt, synde syn byhangende Senuw, sonder te quetsen of te perssen, in een samen geboogen en subtiel Ga naar margenoot+silver draatken cc gevat, het welk ik dan doe passeren door het oog van een koperdraat, dat op Ga naar margenoot+de suyger van de Spuyt vast gesoldeert is d. Dit alles soo bestelt hebbende, soo moet men een droppelken Ga naar margenoot+water e in het fyne Pypken van de Spuyt, door een subtiele tregterken laaten loopen: en als Ga naar margenoot+men het silverdraat langsaam met de hant f door het koper ringeken, tusschen de suyger in het glas van de Spuyt doortrekt, tot dat de Senuw daar tusschen in komt geirriteert te worden; soo siet men, | |
[pagina 850]
| |
tur, donec Nervus interpressus irritetur; Musculus iste simili se modo, ac de inflato Corde memoravi, contrahere observatur: quin aquae etiam guttula tunc simul aliquatenus deorsum movetur; quamvis postea haud iterum sursum elevetur. Interim sensibile admodum est hoc experimentum, & tot conditionum accurationem reposcit; ut vel sine taedio vix institui queat. Quam ob rationem aliud, captu facilius, excogitavi. Ga naar margenoot+Praesto sit vitreus siphunculus a, prope gracilioris tubuli sui principium, Adamantis Ga naar margenoot+ope, perterebratus b. Per hoc foramen separatus Ga naar margenoot+Musculi Nervus c transmittatur. Quandoquidem verò aër, dum Nervus ad contractionem irritatur, facillimè simul per oscillum istud transmeat; ut hinc descensus guttulae aquae tunc inhibeatur; ideo praeprimis necessarium est siphunculi illam aperturam, per quam Nervus foras exsertus fuit, occludere: quod Ichthyocolla & Amylo commode perficitur. Attamen, ut verum fatear, guttula aquae hoc in experimento tam parum quoque deorsum movetur; ut motus vix ac ne vix quidem percipi possit. Hinc ejusmodi experimento instituendo, prae aliis omnibus Musculis, Cor aptissimum est; utpote quod satis diu & fortiter motum, quem semel accepit, continuat, priusquam is exstinguatur. Nec desunt rationes, ob quas experimentum istud circa alios Musculos haud adeo notabilem, ac circa Cor, eventum fortitur. Profecto enim penitius inquirenti differentia in eo sita esse videtur, quod nec detur Antagonista, quo Musculus foris dilatari queat; nec etiam Sanguis intromissus, qui vasa sanguifera extendere, Musculumque sic intrinsecus etiam nonnihil dispandere possit: quae tamen omnia necessaria sunt, & ad perfectam Musculi contractionem obtinendam vel maxime requiruntur. Experimenta autem, quae aliquo abhinc tempore in medium prolata fuere ad demonstrandum, quod Sanguis ad Musculorum contractationem necessario requiratur, nullius plane sunt momenti. Praecipuum namque eorum argumentum in Aortae constrictione, juxta methodum D. Stenonis institutâ, situm est: id quod tamen neutiquam huc quadrat, nec, nisi prima fronte, imponere minus circumspectis valet. Si enim adtente saltem consideretur, quod Vertebrae, complures Nervi, & vel ipsa etiam Medulla Spinalis, quae omnia ligamento | |
dat dese Spier sig op deselve wys contraheert, [als] van het opgeblasen Hert gesegt is; en dat [...] droppel water sig meede eenigsins naa be[neden] beweegt, sonder datse opwaarts beweegt wort D[a]n dit experiment is seer teer, en daar moeten soo veele omstandigheeden omtrent waargenoomen worden, dat het selfs verdrietig is. Waarom ik een, dat ligter is, heb uytgedagt.
Het selve bestaat, in dat men een glaase Spuytken Ga naar margenoot+neemt a, dat met een Diamant omtrent syn Ga naar margenoot+spitze eynde door gedrilt is b. Waar door men de Ga naar margenoot+gesepareerde Senuw van de Spier moet plaatsen c: maar alsoo de lugt door die opening heel ligt, als men hem tot contractie irriteert, kan passeeren, dat het neerdalen van het droppelken water belet; soo is het voor al nodig, de opening van het Glas, daar de Senuw door gepasseert is, te sluyten: dat men met wat vislym en styfsel seer gevoegelyk doen kan. Dan om de waarheid te seggen, het droppelken water word soo weynig neerwaarts ook in dit experiment bewogen, dat het haast onopmerkelyk is. Waarom dan om dit experiment te doen, niet beter als het Hert is, dat een redelyk langen tyt, en genoegsaam in syn beweeging continueert, die het eens ontfangen heeft, tot dat deselve verdwynt.
En soo men de oorsaaken aanmerkt, waarom dit experiment soo sensibel, omtrent de Spier, als wel omtrent het Hert, niet en is: soo vind ik die te bestaan, in dat daar geen tegenoverstaande Spier omtrent is, die hem van buyten dilateert, of ook geen ingedreeve Bloet, dat de Bloetvaten uytset, en hem op die wys van inwendig ook een weynig extendeert. Dat alles seer nodige vereystens syn, om een volmaakte contractie van een Spier te hebben.
Maar de experimenten, die over eenigen tyt bygebragt syn, dat het Bloet tot de contractie der Spieren nootwendig is, die syn van gansch geen gewight, alsoo het principaalste argument daar van is de toebinding van de groote Slagader, volgens de manier van de Heer Stenonis, dat daar niet te pas komt, als maar een Argument synde, dat niet als in syn eerste aansien ons sou kunnen overreden. Want soo men wel aanmerkt, dat de Wervelbeenen, verscheyde Senuen, en selfs het Ruggemerg, die alle in de Bant van de Heer Stenonis begreepen worden, op die tyt te samen werden gedrukt en gefor- | |
[pagina 851]
| |
Stenoniano comprehenduntur, tum temporis comprimantur ac violenter adficiantur; ultro sane sequitur, determinati nihil inde concludi posse. Longe autem minus adhuc ex alio illo experimento, quo Sanguis, aquâ per siphonem adactâ, e Musculis expellitur, inferre quidpiam licet; quandoquidem id motrices Musculorum fibras quam maxime laedit: ut ideo rude istud experimentum inconsiderata solummodo ratiocinatio dicenda sit, quae, omni caeterum destituta fundamento, ad prius duntaxat D. Stenonis experimentum stabiliendum temere excogitata est. Valentiora igitur argumenta proferre oportet ad rem tanti momenti demonstrandam: cui proposito ligationes Arteriarum in Femore, & praesertim quidem in Rana, magis apposite inservire possent. D. Stenonis laudanda est circumspectio, qua se continuit, quo minus modum, juxta quem motus Musculorum perficitur, determinaret: quapropter etiam minime pro certo adseverare ausus est, eundem novae cujusdam materiei influxu excitari. Postquam vero mea, quae hactenus enarravi, experimenta elapsis abhinc aliquot annis ipsi exhibuissem; rotunde is coram me profiteri non dubitavit, se porro haud vereri adserere, quod in Musculorum contractione nihil novae materiei invehatur: ut adeo momentosa hac de re nequaquam dissentiamus. Quin egomet ipse etiam meorum, quae proposui, experimentorum fretus pondere, haud difficulter nunc sustinere valeo, quod Musculus, sua in contractione, suppositorum ope Spirituum animalium influentium & effervescentium, nequaquam infletur aut intumescat; verum quod contra potius, tempore contractionis suae, detumescat, vel, ut mentem meam dilucidius explicem, minus spatium occupet. Et sane luce meridiana clarius id patescit; siquando Cor aëre, loco Sanguinis, repletum, aut etiam minus repletum, ac vacuum, adhibetur. Tum vero in priore horumce experimentorum quam plurima insuper animadvertenda occurrunt, quae omnia in Musculorum contractione locum habere possunt. Primò nimirum, aër intus in Corde condensatur & in se ipsum cogitur. Secundò, simul tunc, qui Cordis superficiem circumstat, aër dilatatur. Tertiò, Cordis fibrae, hac in actione, quam validissime constringuntur, & cavernulae inter eas mediae comprimuntur: ut hinc, si quis in carum interstitiis versetur, aër eâdem operà | |
ceert; soo volgt daar van selve uyt, dat daar niets determinatifs uyt kan beslooten worden. En veel minder nog uyt het experiment, waar door het Bloet uyt de Spieren, door het indryven van water, gespuyt wort, dat t' eenemaal de bewegende Vesels der Spieren kwetst: en daarom soo is dit rouwe experiment niet als voor een onbedagte redencaveling te agten, die geen fondament heeft, als maar om het eerste experiment van de Heer Stenonis te bevestigen. Daarom moet men gewigtiger argumenten hebben, om een saak van gewigt te bewysen: gelyk men dat omtrent de Slagaders in de Dye, en in die van de Kikvorsch toe te binden, sou kunnen experimenteeren.
De Heer Steno is seer voorsigtigh geweest, in dat hy sig heeft onthouden, van de manier te determineren, op welke dat de beweeging der Spieren geschiede; en daarom heest hy het ook voor onseker geoordeelt, dat deselve sou geschieden door een invloejing van een nieuwe materie. Maar naa dat ik hem myne voorgestelde experimenten, nu eenige jaaren geleeden synde, getoont had, soo heeft hy my determinatief gesegt, dat hy nu dorst staande houden, dat 'er in de contractie der Spieren geen nieuwe materie ingevoert wiert; soo dat wy in dit gewigtig point t' eenemaal accordeeren. En ik kan nu ook makkelyk uyt de gewigtigheid van myne voorgestelde experimenten staande houden, dat een Spier in syn contractie niet opblaast of opswelt, door de gesupposeerde invloejende en opbruisschende dierlyke geesten; maar dat een Spier in syn contractie veel eer ontswelt, of om myne gedagten beter uyt te drukken, dat hy minder plaats beslaat.
En dit blykt meer als kennelyk, wanneer het Hart met lugt, in plaats van met bloet, gevult is, of ook dat het ongevult en leeg is. Alwaar dan omtrent het eerste verscheyde Zaaken in aanmerking komen, die alle in de contractie der Spieren kunnen plaats hebben. Als 1. dat de lugt inwendig in het Hert gecondenseert of in een geperst wort. Ten 2. dat dan de lugt rontsom het Hert gedilateert wort. Ten 3. dat de Vesels van het Hert, in die actie, dan seer vast komen in een te sluyten, haare holligheeden tusschen beyden toegedrukt te worden; en soo daar eenige lugt tusschen beyden is, dat deselve daar uyt komt bewoogen te worden. Het welk alles als dan voornamelyk blykt, wanneer het Hert als voor een | |
[pagina 852]
| |
excutiatur. Atque haec quidem omnia tum temporis praecipue innotescunt, cum Cor pro momento veluti in contractione sua cessat. Quartò deinaër internus, in Corde, rursus rarefit. Quintò externus contra condensatur, aut e loco suo protruditur. Sextò demum Cordis fibrae denuo extenduntur sive dilatantur. Si vero quispiam forte mihi objecerit, aërem heic praeter naturam dari; ei quod regeram in promtu habeo, aërem quandoque in Hominum recens mortuorum Cordibus quoque a me deprehensum esse. At, quum id tamen minus etiam ordinarium sit; propterea in locum aëris, quem in Corde posui, Sanguinem substitui velim. Sanguis nimirum, in cavo Cordis contentus, ab hoc contracto itidem conquassatur, densatur ac expellitur. Quin similia quoque patitur, qui per ipsius Cordis Venas Coronarias tum fluit Sanguis, atque de his excutitur: quam ob rationem Cordis substantia etiam sub id tempus notabiliter pallidior evadit. Porro dum Cor sic in se ipsum compingitur, extrinsecus ambientis aëris rarefactio pariter locum habet. Tandem & motrices Cordis fibrae simili se modo fortiter quoque constringunt, ac de inflato Corde paullo ante memoravi. Imo, quae ibidem recensui, phaenomena ultima, primis opposita, heic itidem in subsequente Cordis naturaliter constituti dilatatione veniunt consideranda. Ex hisce igitur omnibus abunde elucescit, longe plura profecto in Musculorum contractione animadvertenda esse, quam ea, in quibus hactenus Auctorum se exercuit industria. Et praeprimis quidem accuratissime observandum est, quanta vi motrices Musculorum fibrae, dum contrahuntur, in se ipsas coëant: ut sane viderim, eas, quibusdam in Animantibus, vel triplo etiam crassiores tum temporis reddi, quam sub perpetua & naturali sua contractione fuerant. Quapropter & contenta earum omnia, quae in vasa, ipsas permeantia, influxerant, violento isthoc motu validissime inde exprimebantur. Unde id quoque proficiscitur, quod Musculus Animalis sanguinei contractus longe pallidior sit semet ipso non contracto: prout D. Stenonis itidem animadvertit. Quin ratio etiam hinc patet, cur determinatus atque reiteratus Musculorum motus naturalis notabilem in corpore calorem excitet. Quandoquidem enim Musculi velocissimis suis contractionibus Sanguinem ex se propellunt; non, potest non tantò celerior inde motus at- | |
ogenblik in syn contractie ophoud. Wanneer ten 4. de inwendige lugt in het Hert weer verdunt wort. Ten 5. de uytwendige verdikt, of van syn plaats gestooten. En ten 6. dat de Vesels van het Hert weer uytgerekt of gedilateert worden.
Maar alsoo men my kan voorwerpen, dat dit tegennatuurlyk is, soo kan ik daar op antworden, dat ik ook somtyts wel lugt in de Herten der Menschen, die even gesturven waren, heb aangemerkt. Maar alsoo dit meede niet ordinaar is, soo moet men in de plaats van de lugt, die in het Hert van my gestelt wort, het Bloet neemen, dat in de contractie van het Hert aldaar geschud, verdikt, en uyt gestooten wort, als ook het Bloet, dat in de Kroonaders van het Hert selfs is, en dat aldaar uytgedrukt wort; waarom het Hert ook op die tyt merkelyk bleeker wort. Ten anderen, als het Hert soo in syn selven inkrimpt, soo heeft de verdunning van de uytwendige lugt meede syn plaats, en eyndelyk soo sluyten de beweegende Vesels van het Hert dan meede vast in malkanderen, als dadelyk van het opgeblase Hert gesegt is: en welkers contrarie men ook hier in de volgende dilatatie van het Hert moet considereeren.
Uyt alle het welke dan blykt, dat daar vry meerder saaken in de contractien der Spieren moeten geconsidereert worden, als tot nog toe gedaan is. Synde voor al wel in aanmerking te neemen, hoe sterk dat de bewegende Vesels der Spieren in haare contractie in een krimpen, soo dat ik se wel bykans driemaal dikker in sommige Dieren op die tyt heb sien worden, als wanneer sy in haare geduurige en naturelyke cöntractie waren. Waar door dan alle haare inhoud, die in de vaten, dewelke daar door liepen, ingevloeit was, met kragt uytgeperst wierd. Waarom ook een gecontraheerde Spier in een bloetryk Dier veel bleeker is, als een Spier, die niet gecontraheert is, als ook van de Heer Stenonis is aangemerkt.
En soo is dit ook de reeden, dat de gedetermineerde, of de gereitereerde naturelyke beweegingen der Spieren, een kennelyke warmte aan het lichaam veroorsaaken, door dien sy het Bloet door over snelle contractien uyt haar stootende, de gansche massa bloeds soo veel te veerdiger beweeging en cir- | |
[pagina 853]
| |
que circuitus sanguineae massae conciliari: quod Chirurgi, solâ docti experientiâ, pulchre sub phlebotomiis in usus suos convertere norunt; quippe qui scipionem aut simile quidpiam aliud illi, cui Vena secanda est, manu tractandum rotandumque exhibent; ut Musculis sic ad motum excitatis Sanguis celerius e Venis protrudatur. Imo vel sola etiam imaginatio id ipsum efficere apta nata est: quum Musculi nostri ab hac itidem diversimode determinentur, prout tristes vel jucundas nobis in animo imagines, quae Cor constringunt ac claudunt vel dispandunt, effingimus. Ipse ego Leidae in nosocomio puerum vidi, cujus de pedibus corrupta per gangraenam Cutis & Caro novissime abscesserat; qui solo Musculorum suorum motu, absque ulla spiritus compressione, ingentem Sanguinis copiam, per apertum vulnus, cum libitum ipsi erat, exprimere valebat: id, quod in motibus multorum Animantium pariter observamus; utpote quorum Sanguis eo tempore, quo se movent, citatius e vulnere profluit: quamvis vel Pulmonibus etiam destituta sint. Imo eo usque haec se res extendit; ut ipsa quoque lassitudo inde pendeat, quod Musculi nimia Sanguinis mole distrahantur, sicque ad contractionem suam inepti evadant: quemadmodum prima vice observavi, cum vitrum ad flammam lampadis liquatum inflando fingerem: Musculi enim mei Buccinatores hoc sub opere tam violenter Sanguine distendebantur; ut facultas eos contrahendi, ac vi eorundem aëra ex ore proflandi, me demum penitus deficeret. In Insectis admiratione dignum est, quod ea tempore hyemali, cum Sanguis & humores in vasis ipsorum veluti concrescunt atque congelantur, omnes quoque Musculorum suorum motus simul amittant: ut hinc eorum Membra & Pedes, si absque illata vi extrorsum retorqueantur, hoc tum in statu permaneant. Quin observamus movendi hancce potestatem ipsis haud prius restitui, nisi cum benignior coeli redit temperies, aut ubi prope ignem collocantur: hujus enim exiguo saltem calore fota ad vitam quasi reducuntur, sese movent, versant, imo currunt atque volitant; donec Sanguis & humores eorum paullo post iterum condensentur, & pristina hinc immobilitas ipsis rursus inferatur. Celebrem illam Herbam dictam Sensitivam mensibus autumnalibus, quam aestivo tempore, longe minus mobilem esse, pariter animadverti. | |
culatie toebrengen. Het welk de Chirurgyns, alleen door haar ervarentheid, wel weten te pas te brengen in het Aderlaaten; wanneer sy ymant een stok of iets diergelyks in de hant geeven, om die met de hant omdrayende, en de Spieren beweegende, daar door het Bloet snelder uyt de Aderen te doen loopen. Dat ook de imaginatie selfs doen kan, die van gelyken onse Spieren op verscheyde wysen determineert, naa dat men sig droevige of vermakelyke objecten voorstelt, die het Hert sluyten of samen trekken en dilateeren.
En ik heb selfs een jongen te Leyden in het Gasthuys gekent, van wiens voeten het gegangreneerde vel en vleesch effen gesepareert waaren, dewelke, als het hem belicfde, een groote quantiteyt Bloets door de ope wonde, alleen door de beweeging syner Spieren, kon uytdrukken; sonder dat hy syn aassem inhielt. Gelyk dat ook in de beweegingen van veele Dieren te sien is, welkers Bloet snelder uyt de wonde loopt, als sy haar roeren, dan als sy stil leggen; hoewel sy selfs geen Longen hebben.
En dit gaat soo verre, dat selfs de vermoeytheid hier in bestaat, soo dat de Spieren door het overvloedig Bloet geforceert, en onbekwaam tot haar contractie worden: dat ik de eerstemaal heb geobserveert, wanneer ik glas aan de lamp kwam te blasen, waar door myne Wangspieren soo dik van het Bloet opswollen, dat ik ten laatsten geen kragt meer hadt, om die te contraheeren, en de lugt daar door uyt de Mont te blaasen.
Het is wonderbaarlyk in de Insecten, dewelke des Winters, alsoo haar bloet en vogtigheid als in de Vaten stolt en als bevriest, dan ook alle de beweegingen haarer Spieren verliesen, soo dat haare leeden en voeten in dat postuur blyven staan, als men se, sonder haar te forceeren, dan uytwaarts buygt: en men siet, dat dese beweeginig haar niet eerder weder gegeven wort, voor dat de Lugt gematigder is; of dat men se by het vuur brengt, daar een kleene warmte haar doet als herleeven, beweegen, roeren, jaa lopen en vliegen: tot dat haar bloet en vogten weer een weynig daar naa verdikt worden, dat haar onbeweegelyk maakt op een nieuw. In dat vermaarde Kruydje roer my niet heb ik ook aangemerkt, dat het in de Herfst maanden sig vry minder beweegt, als in de Somertyt. | |
[pagina 854]
| |
Verum interrogaverit forte quispiam, ecquid igitur naturalis, determinata, aut etiam arte ac extrinsecus concitata illa Nervorum irritatio intus in Musculo proprie efficiat? Siquidem statuere haud liceat, Nervo stimulato, sensibilem quandam materiem in Musculum devehi, aut localiter inferri; sed potius contra affirmandum sit, quod Musculus tum, quam continet materiem, ex se propellat, ac minus spatium occupet. Fateor, difficilem sane & arduam esse hanc quaestionem, nec forte prius solvi posse, quam vera Musculi ipsius constructio examussim fuerit detecta: quae quidem me hucusque latet, vix nisi catenatis demum longissimi temporis laboribus eruenda. Quapropter jam in hac re determinanda ingrediar viam, qua ad usûs oculi notitiam est perventum: modus enim, quo visus peragitur, absque vera oculi cognitione detectus est. Hinc, sicubi rudi quadam similitudine rem hanc illustrare liceret, existimarem, eam haud aliter sese habere, ac si quis siliquas Herbae Impatientis Dodonei, aut Balsamitae alterius Fabii Columnae, lenissime adtrectaret; quae quidem, dum per duas tresve nervosas & herbaceas fibrillas dilatantur vel extenduntur, momentanea isthac irritatione vim acquirunt subtilissime ac celerrime semet contrahendi. Et sane si fibrillae istae, quae, semine etiam nondum penitus maturato, tam subito sese contrahunt, haud in unum crisparentur atque excuterentur, sed, instar corii coacti, rursus dilatari, novaque irritatione ad iteratam contractionem excitari possent; singularissimum omnino in iis Musculi exemplum ob oculos poni mihi videretur: quum praecipua hujus actio pariter in contractione, dilatationem sequente, sita sit: ut hinc contractio, nequaquam autem dilatatio, verum Musculorum officium dici mereatur; quandoquidem ii, mortuo etiam Animali, semet contrahere adhuc conantur. Imo observavi Musculum, quem aliquot per annos in Balsamo conservaveram, cum dein eodem in Balsamo a me coqueretur, vel tum quoque semet contraxisse. Verum ut ut se habeant memoratae similitudines; firmissimo saltem talo istud nititur experimentum, quod Musculus ilico contrahatur, cum Nervus ejus commovetur, Quum vero insuper demonstraverim, Musculum in contractione sua, minus, quam in sua dilatatione, occupare spatium; evidentissime etiam inde sequitur, quod nulla in eum influat materies dispandens, sed ultra, quam comprehendi potest, subtilier | |
Maar mogt ymand vraagen, wat veroorsaakt nu eygentlyk de naturelyke gedetermineerde, of ook de kunstige en uytwendige irritatie der Senuen binnen in de Spier? Alsoo men daar niet van kan seggen, dat daar een sensible materie, als de Senuw geraakt wort, tot de Spier over passeert, of daar plaatselyk in beweegt wort; maar dat de Spier ter contrarie een materie uyt sig stoot, en een minder plaats beslaat. Sekerlyk dat is een harde en swaare questie, en mogelyk niet te solveren, als uyt de gansche kennis van de waaragtige structuur der Spier selve, die my nog onbekent is, en seer verre te soeken. Daarom sal ik hier handelen, gelyk men met het gebruyk van het Oog gedaan heeft, welkers manier, hoe het gesigt geschiet, men sonder het Oog waarlyk te kennen, heeft aangeweesen. Daarom soo het my geoorloft was door een rouwe gelykenis de saak te verklaren, ik sou seggen, dat het in dese gelegentheid ging, gelyk met ymant, die seer sagt de Saadkokers van het Kruidje Roer my niet van Dodoneus, of de andere Balsamita van Fabius Columna kwam aan te raaken, het welk door twee a drie Senuw en kruidagtige Veselkens gedilateert of geëxtendeert synde, dan door die momentelyke, irritatie de kragt verkrygt, om sig seer schielyk en geswint te contraheeren. En in der daat, indien dese Veselkens die haar soo schielyk contraheeren, self eer haar saat ryp is, niet in een kronkelden en weg sprongen, maar datse, gelyk het in een gekrompe leder, haar weer lieten dilateeren, en op een nieuw door irritatie te samen trokken; men sou daar omtrent een seer raar voorbeelt van een Spier vinden wiens voorname actie in een contractie bestaat, die op de dilatatie volgt: waar door dat de contractie, en niet de dilatatie, het eygentlyke officie der Spieren is: dewelke haar geduurig, selfs naa de doot der Dieren, tragten te contraheeren, jaa ik heb ondervonden, dat een Spier, die ik eenige jaaren in een Balsem bewaart had, sig nog contraheerde, wanneer ik hem naderhant in de selve Balsem opkookte.
Maar dese gelykenissen daar latende; soo staat dit experiment onweersprekelyk vast, dat als de Senuw van een Spier geroert wort, dat dan ook dadelyk de Spier geroert wort. En alsoo ik heb aangewesen, dat de Spier in syn contractie minder plaats beslaat, als in syn dilatatie, soo volgt daar ook onweerspreekelyk uyt, dat daar dan geen nieuwe opblaasende materie invloeyt; en dat het een onbevattelyk subtielder materie moet syn, die op dat ogen- | |
[pagina 855]
| |
esse debeat substantia, quae, illo temporis momento, tantopere mirabilem in Musculo motum excitat: quamvis interim minime constet, aliud quidpiam ab hac in Musculo effici, quam quod ventus, digitus, bacillus, aut seta, in contractili Herbae impatientis siliqua, ad fibrillas hujus contrahendas, producit. Quocirca, ut supra jam indicavi, existimo hinc inferri jure posse, quod, sicubi Nervus continenter irritetur, ipse etiam ejus Musculus adsidua in contractione, aut saltem perpetuo in conatu & nixu ad contractionem, constitutus esse debeat: quemadmodum olim in Tractatu meo de Respiratione jam memoravi, moxque nonnihil clarius adhuc ob oculos ponam, methodum exhibiturus, qua juges Musculorum motus aliquatenus considerare licet. At priusquam hoc facere adgrediar, finemque sic dissertationi huic imponam; animadvertereac contemplari oportet, quanam ratione tum constituti sint Musculi, quando nunquam adhuc motum suum exercuerunt. Id, quod praeprimis circa Insecta observari potest: quin & circa Musculorum rudimenta in Animantibus majoribus hoc ipsum patet; utpote in quibus Musculi eo tempore plerumque in se coacti, albi, membranacei, in ipsis primordiis suis velut ex humore gelatinoso compositi, deprehenduntur. In Insectis autem vel maxime notabile est, quod Musculi sub id tempus, quo Animal aliam induet figuram, quasi invisibiles sint, & citissime tum magnopere augeantur ac increscant. Imo vel circa totos etiam artus id ipsum obtinet: uti praecipue in Cruribus horumque Musculis est videre; quippe quae mirandum in modum accrescere, impulsisque humoribus, aut Sanguine, haud aliter dispandi cernimus, quam si liquidis supervacaneis turgescerent: quo fit, ut partes istae, progressu temporis, veluti contra naturam suam exporrigantur, & arcus instar tendantur. Attamen in Insectis hoc praecipue locum habet; quorum Musculi itidem longe diutius sese movent, quam aliorum quorumcunque Animantium, & vel per aliquot etiam dies, postquam Caput de corpore rescissum fuit, mootum suum conservant. Animadvertimus insuper, cum Insecta de exuviis suis prorumpunt, eorum corpora quam subitissime grandescere atque expandi: quod ipsum in Animantibus, calidiore Sanguine instructis, proportione itidem obtinet. Hinc autem proficiscitur, quod illorum Musculi quoque tanto se fortius iterum contrahere ac in se ipsos coire conentur. Denique manifeste etiam conspicimus, | |
blik, sulk een wonderbarelyke beweeging daar in veroorsaakt. Sonder dat men seggen kan, datse yets anders in de Spier doet, als de wint, een vinger, een stoksken, of een borstel, tot de samentrekkende Saadkoker van het Kruidje roer my niet doet, om haare Veselkens te doen contraheeren.
Waar uyt ik dan oordeel te volgen, als boven alreede gesegt is, dat als een Senuw geduurig geirriteert wort, dat dan ook de Spier in een geduurige contractie, of ten minsten in een gestadige tragting en renitentie tot deselve sou weesen. Als ik voor deesen in myn Tractaat van de Ademhaaling heb aangeweesen. En ik nu terstont wat klaarder sal openen, door een manier voor te stellen, waar door men de geduurige beweegingen der Spieren eenigsins kan considereeren. Maar eer ik daar toe kom, en te gelyk dit discours eyndige, soo is het seer nodig aan te merken en te sien, op wat manier de Spieren gestelt syn, eer sy haar ooit beweegt hebben. Het welk voornamelyk omtrent de Insecten te bespeuren is, en omtrent de begintselen der Spieren in grooter Dieren, alwaar men dan siet, datse meesten tyt in een gedrongen syn, en van couleur wit en vliesagtig; synde heel in haar begintsel als uyt geleyagtige vogtigheeden bestaande. In de Insecten is dit seer aanmerkelyk, datse in die tyt, wanneer het Dier een andere gestalte sal aanneemen, als onsigtbaar syn, en in een geringe tyt seer toenemen en aangroeyen, dat ook gansche leedematen doen, als voornamelyk omtrent de Beenen en haare Spieren geschiet, die men verwonderlyk siet aangroeyen, en door ingedronge vogtigheeden of bloet uytgeset te worden, even als met een opspanning van overtollige vogtigheeden. Waar door dan die deelen met 'er tyt, als tegens haar natuur, uytgerekt en als een Boog gespannen worden: dat voornamelyk in de Insecten plaats heeft; welkers Spieren ook veel langer beweegen, als die van eenige andere Dieren, selfs naa dat het Hooft al eenige dagen van het lichaam gesneeden is geweest. En men siet ook, dat als se uyt haare afgelegde huit breeken, dat dan ook haare lichamen seer schielyk groot en uytgespannen worden. Dat ook naa proportie stant grypt in de Dieren, die een heter bloet hebben. En het geen te weeg brengt, dat haare Spieren sig soo veel te sterker dan weer tragten te contraheeren, en in sig selven te krimpen. Ook siet men klaarlyk, dat als de Spieren haar nu beginnen te beweegen, datse door het bloet, dat zig inwendig indringt, en haar voor een gedeelte dilateert, veel roder worden, en datse door de Bloetvaten, die haar door | |
[pagina 856]
| |
quod Musculi, dum se primitus movere incipiunt, vi Sanguinis, in eorum substantiam sese penetrantis, hancque ex parte dilatantis, longe reddantur rubicundiores, atque a Vasis sanguiferis, ipsos permeantibus, ac fibras eorum motrices extendentibus, magis dispandantur. Ex quibus innotescit, quod omnes Musculorum contractiones necessario praecedere debeat quaedam dilatatio. Hanc autem pono triplicem. Prima nimirum, in naturalibus & voluntariis Musculorum contractionibus, ab introdato Sanguine, qui Musculos ex parte dilatat, perficitur. Secundam, cui in naturalibus contractionibus locus est, contentis adtribuo, quae fibras motrices extendendo, dilatando, Sanguinemque ideo copiosiorem in eas derivando, sic efficiunt, ut vis ipsarum contractilis lacessatur. Tertia, quae in voluntariis contractionibus obtinet, dilatatio a determinatione Musculorum Antagonistarum produci videtur; quippe qui in Musculos ipsis oppositos simili ratione agunt, ac contenta in Musculos, quorum motus naturalis est. Quidnam verò subtilis illa materies, quae per Nervos in Musculos jugiter influit, ad horum contractionem conferat; utrumne ad motrices forte fibras adpellatur, ac Vasa quaedam sanguifera, Nervis intra Musculum circumcincta, aperiat; aut & cum Sanguine mista hunc de subito ebullire ac effervescere faciat, primumque sic motum suscitet, quo ille e Musculis denuo excutiatur; ita ut puncto temporis post fibrarum motricium contractio subsequatur? De omnibus hisce necquicquam determinare valeo: quapropter aliis ea, tanquam foecundam contemplationum materiem, relinquo pensitanda. Quantum autem ad reliqua, quae hactenus proposui, adtinet; videor mihi equidem, jure ac legitima sequela, firmiter inde concludere posse. Imo. Quod omnes Musculi naturaliter, id est, cum nunquam adhuc actionem suam exercuerunt, contracti sint. IIdo, quod eorum contractio, ab humoribus, Sanguine v.g. & similibus, per vasa in ipsos influentibus, ex parte destruatur ac exstinguatur: quae prima veluti causa est, qua Musculi quodammodo expanduntur aut dilatantur; quamvis in contractionis suae statu adhuc persistant. Interim hac vi tamen ambiens quoque aër ea proportione, qua Musculi expansi sunt, suo e loco truditur atque in unum compingitur. IIItio, quod ingesta vel contenta viscerum, cavitatum, & tubulorum corporis, circum quae motrices fibrae seruntur. ad plenam Musculorum distensionem aut dila- | |
loopen, en haar bewegende Vesels uytrekken, meerder werden uytgeset.
Waar uyt blykt, dat in alle de contractien der Spieren een dilatatie moet voorgaan, die ik driesins stelle, als eerstelyk, in natuurelyke en vrywillige samentrekkingen der Spieren door het ingedronge Bloet, dat haar voor een gedeelte dilateert. Ten tweeden in naturelyke samentrekkingen door de inhoud, die de beweegende Vesels uytrekt en dilateert, waar door haar nog meerder Bloet ingevoert wort, en sy tot haar contractie gedisponeert worden. Ten derden in vrywillige samentrekkingen, door de determinatie van de tegenoverstaande Spieren, die omtrent de tegengestelde Spieren het selve effect doen; dat de inhoud doet omtrent de Spieren, die haar naturelyk beweegen.
Maar wat nu die subtiele materie, die door de Zenuen in de Spieren geduurig invloeit, tot haare contractien doet; en of sy de bewegende Vesels aanstoot, en eenige Bloetvaten, die van de Senuen in de Spier omwonden worden, opent; of wel, datse haar met het Bloet vermengende, dat schielyk doet opwellen, opbruisschen, en de eerste beweeging geeft, om weer uyt de Spieren gedreeven te worden, soo dat daar in een ogenblik de contractie van de bewegende Vesels op volgt; van dat alles kan ik niets determineren. Soo dat ik het selve, om verder naa te denken, daar late.
Maar wat de vordere saaken van my voorgestek aangaat, daar omtrent meen ik met een goet fondament te kunnen vast stellen. 1. Dat alle Spieren natuurelyk, dat is eer sy haar actie oit gedaan hebben, gecontraheert syn. Ten 2. dat haare contractie voor een gedeelte cesseert en als ophout, door de vogten van bloet of diergelyke, die tot haar door de Vaten inwendig ingevoert worden. Waar door sy dan, als door een eerste oorsaak, eenigermaten uytgespannen of gedilateert worden, blyvende nog in haar contractie: maar waar door evenwel de omringende lugt naa die proportie uyt syn plaats gestooten en op een gedrongen word, naa de welke sy geëxpandeert syn. Ten 3. dat tot het volkomen uytspannen of dilateren der Spieren, als een tweede oorsaak seer weel doet, de inhoud der Ingewan- | |
[pagina 857]
| |
tationem, tanquam causa secundaria, in naturalibus motibus obtinens, plurimum faciant; dum interim in motibus voluntariis contrariae potissimum Antagonistarum determinationi tantundem in acceptis est referendum: Fibrae enim motrices in ambabus istis, diversimode collocatis, Musculorum speciebus, per binas hasce causas notabiliter dispanduntur, ipsarumque Vasa sanguifera ad longe majorem Sanguinis copiam excipiendam disponuntur; ut hinc, dilatatione nunc ad summum perductâ, tantò validior mox contractio in iis rursus exspectanda sit. IVto. Huic autem promovendae vel maxime inservit ante repulsus atque condensatus aër; qui cum per amosphaerae aequipondium continenter ad sui dilatationem urgeatur, Musculos vicissim tanto impellit acrius ad se restituendum in pristinas ac naturales suas contractiones, ad quas vel sponte etiam naturae suae jam jam denuo permoventur. Accedunt Vto perpetuae ac naturales irritationes, quae per Nervos in ipsis Musculorum fibris motricibus excitantur, hasque perpetuo ad sese contrahendum lacessunt: illos nimirum stimulos heic volo, qui a Sanguine circumducto, & per Arterias indesinenter in principium Medullae Spinalis atque omnes Nervos invecto, jugiter producuntur; aut qui ab objectis externis, Sanguinis motum alterantibus, cum Medullae Spinalis principio atque Nervis communicantur. Hinc itaque VIto Musculi, tam naturales, quam imperio voluntatis subjecti, necessario disponuntur & veluti coguntur, ut in pristinam suam & naturalem contractionem se restituant. Unde VIImo legitima conclusione infero, quod in omnibus Musculorum contractionibus reciprocis contenta horum rursus inde exprimantur; quandoquidem extensae fibrae motrices tum denuo ad se mutuo coëunt, & arctè in se ipsas compinguntur, pristinum, in quo ante dilatationem suam erant, statum recuperantes. Quapropter minus etiam spatium necessario tunc occupant; ut ut nonnullos in Musculis tumores eo tempore nasci animadvertamus: hi enim arctiori solummodo fibrarum motricium, Musculos constituentium, compactioni suam debent originem, & revera pro detumescentia saltem habendi sunt; quamvis eorum causam hactenus inflationi adtribuerint Auctores. VIIIvo igitur hinc tandem concludo, quod omnes Musculorum actiones in contractione, id est, in reditu ad illam figuram atque dispositionem, cujus ante dilatationem suam compotes erant Musculi, consistant: ut ideo Musculi, quando vel supra dictâ ratione, | |
den, holligheden, en pypkens des lichaams, daar de bewegende vesels om heen loopen, dat in de naturelyke bewegingen plaats heeft: en dan ook bysonderlyk de contrarie determinatie der tegenoverstaande Spieren, dat in de vrywillige beweegingen stant grypt; alsoo de beweegende vesels door beyde dese oorsaaken, en in beyde dese verschillig geplaatste Spieren, merkelyk uytgespannen worden, en de Bloetvaten derselve gedisponcert, om nog een veel groter quantiteyt bloets in haar te ontfangen, als ook om haar weer testerker te contraheeren: synde nu volkomen gedilateert. En dat ten 4. soo veel te meer, alsoo de weg gestooten en verdikte lugt, die geduurig tot syn dilatatie door het evenwigt der lugt bewoogen word, de Spieren soo veel meerder komt aan te persen, om haar eerste en natuurelyke contractien, daar sy van selver ook nu toe bewoogen worden, weer te herneemen. Waar by dan kcmende ten 5. de geduurige en natuurelyke irritatien, die door de Senuwen in de bewegende Vesels der Spieren selfs verwekt worden, en waar door se tot haare contractien gestaadig door het circulerende bloet aangeport worden, dat het begin des Ruggemergs en alle de Senuen onophoudelyk door de Slagaderen word ingeperst; of ook dooor de uytwendige objecten, die het bloet verscheydelyk komen te beweegen, aan het begin des Mergs en de Senuen word gecommuniceert: Soo worden ten 6. de Spieren nootsakelyk gedisponeert en als gedwongen, om haar eerste en natuurelyke contractie weer te herneemen, het sy dat die natuurlyk of vrywillig syn. Waar uyt ik dan ten 7. als een nootsakelyk gevolg kom vast te stellen, dat in alle weerkeerige contractien der Spieren, als dan haare inhoud weer uyt de selve komt uytgeperst te worden: alsoo de uytgerekte bewegende vesels dan weer tot malkanderen koomen in te dringen, en digt in een te sluyten; even al eens gelyk sy voor haare dilatatien waaren. Waarom sy dan nootsakelyk een kleender plaats beslaan, niettegenstaande men siet, dat daar eenige zwellingen in de Spieren komen te ontstaan, dewelke alleen uyt die in een krimping haarer bewegende vesels haar oorspronk neemen: hoewel dat men de oorsaak daar van tot nog toe aan een opblaasing toegeschreeven heeft, die men eygentlyk een ontswelling moest noemen. Waar uyt ik dan ten 8. vaststel, dat alle de actien der Spieren in haare contractien bestaan, dat is in de wederkeering tot die figuur en dispositie, die sy voor haar dilatatie hadden. Waar door dan als de Spieren op deselve wys, of ook door haar inhoud, of de tegenoverstaande Spieren, weer gedilateert, of tot de tegenoverstaande syde gedetermineert worden, sy haare contractien geduutig maaken: | |
[pagina 858]
| |
vel per contenta sua, vel & per Musculos Antagonistas, denuo dilatantur aut in contrariam partem determinantur, contractiones suas jugiter iterum repetant; sive naturalibus sive voluntariis motibus fuerint destinati. Quamvis autem id generatim, & praecipue circa naturales Musculorum motus obtineat; tamen & in voluntariis horum motibus habere locam animadvertitur: ut ut ad posteriores consensio voluntatis insuper requiratur. In omnibus enim Musculorum motibus voluntariis internam semper externamve causam atque objectum, cujus interventu Antagonistarum contractio in contrariam partem determinetur, necessario exigi videmus.
Cum itaque omnes Musculi in perpetua contractione constituti sint; haud porro difficile est comprehensu, non nisi minimam quandam determinationem, quacunque demum e causa oriundam, requiri ad Musculos eo disponendos, ut corpus moveant, de loco in locum transferant, progredi faciant, aliisque modis innumeris agitent. Neque id solummodo circa motus naturales perquam manifeste conspicuum est: quemadmodum in Pupillae contractione patet; quippe quae eodem momento per Musculos suos sese coarctat ac dilatat, prout Oculus magis minusve a lucis radiis irritatur. Quod ipsum circa fibras motrices Intestinorum pariter in propatulo est: hae enim semet itidem proportione jugiter contrahunt, rursusque dilatant, prout Intestina plus minusve materiei continent: unde tum temporis motus in iis haud aliter, ac maris undae sese mutuo pellentes, reciprocantur. Imo verò frequentissime etiam animadvertimus, naturalem contractionem in illis ipsis Musculis, qui ad voluntatis imperium moveri dicuntur, obtinere: quemadmodum in gressu, statu, motu nostrorum Brachiorum &c. manifestum est, quum sane millies millenis vicibus, absque ulla animi adtentione, artus nostros moveamus. Ita vi objecti externi, quando cum alio ambulamus, multoties ideo saltem salutamus obvium; quia comes noster caput ei aperit; aut quoniam ab externo hoe objecto permovemur: quamvis interim haud sciamus, quisnam is sit, quem salutavimus; imo ne quidem, quod actionem istam fecerimus. Quare hinc constare videtur, quod, uti memoria nostra localis est, & ab una re ad reminiscen[t]iam alterius, in infinitum usque, deducitur, ita nostrae Musculorum contractiones quoque natu- | |
het sy in natuurelyke of in vrywillige bewegingen.
En hoewel nogtans dat dit in het generaal, en bysonderlyk syn stant grypt omtrent de natuurelyke beweegingen der Spieren, soo siet men egter, dat het ook in de vrywillige beweegingen derselve syn plaats heeft, en dat niet tegenstaande, hoewel de toestemming der wil in de vrywillige bewegingen der Spieren vereyst word. Door reden, dat men in alle vrywillige beweegingen der Spieren siet, dat daar altyt een inwendige of uytwendige oor saak en object nodig is, dat de contractie der tegenoverstaande Spieren tot de tegenoverstaande syde moet determineeren. En alsoo valt het dan ligt te begrypen, door dien alle Spieren in de staat van een geduurige contractie syn, dat daar niet als de minste determinatie maar nodig is, het sy uyt wat oorsaak dat die spruyt, om haar het lichaam te doen beweegen, te verplaatsen, voort te gaan, en op andere oneyndige manieren meer te doen roeren.
Dat niet alleen omtrent de natuurelyke beweegingen seer kennelyk is, als in de contractie van de Oogappel blykt, die haar door haare Spieren op het selve ogenblik sluyt en dilateert, naa dat het Oog meer of minder van het ligt geirriteert word; gelyk men dat ook siet omtrent de beweegende vesels der Darmen, die naa proportie haar geduurig contraheeren en weer dilateeren, na dat de inhoud daar minder of meerder in is, en op welke tyt de eene beweeging de ander aldaar vervangt, als de baaren der zee doen, die malkanderen volgen:
Maar selfs blykt het ook, dat 'er oneyndigmaal een naturelyke contractie plaats heeft in de Spieren, die wy vrywillig seggen te beweegen: als in het gaan, staan, het beweegen onser Armen, enz. blykt: die wy duysent en duysentmaal roeren, sonder dat de wil daar eenige attentie toe heeft. En op die wys sullen wy door een uytwendig object, als we met een ander wandelen, veelmaal ymand groeten, om dat ons geselschap syn hoet afneemt, of dat ons dat uytwendig object beweegt; sonder dat wy weeten, wie wy gegroet hebben, of selfs dat wy die actie hebben gedaan. Soo dat het schynt, dat onse contractien der Spieren al soo natuurelyk syn, en geduurig door de eene oorsaak, die haar heeft doen beweegen, tot een tweede en derde beweeging gebragt worden: als dat onse memorie plaatselyk is, en door hot eene subject op het an- | |
[pagina 859]
| |
rales sint, Musculique in nobis ab una itidem causa, quae motum ipsorum excitavit, ad alterum jugiter tertiumque motum porro lacessantur. Simili ratione, cum igni propius adsidemus, vi irritantis selummodo objecti inde retrocedimus, & membra nostra variorum ope motuum, absque ulla voluntatis nostrae adtentione, restituimus. Ut hinc videatur innotescere, quod ne voluntarios quidem motus unquam vere exerceamus; nisi cum voluntas ipsa ab objecto commovetur, suoque dein motu alterum motum producit: sicubi enim flamma fuerit vividior, palpebras nostras claudimus, caputve avertimus, pluresque alias motuum species instituimus; prout videlicet ad hoc illudve faciendum ab objectis excitamur. Isthaec igitur omnia abunde tandem comprobant, quod ipsi etiam illi Musculi, quorum ope voluntarios motus perficimus, semper naturaliter moveantur; tum quod non nisi internum externumve principium, causa, objectum &c. requirantur ad eos determinandos; imo quod motus voluntarius nunquam producatur, nisi principium ejusmodi determinans, qualecunque demum, licet vel incidens saltem aut excitata quaedam fuerit cogitatio, prius in nobis praecedat. Nonne enim simplex etiam somnium, aut magicum aliquod phantasma, noctu nobis obversans, efficere potest, ut nos moveamus, agitemus, e lecto fugiamus, clamemus, vociferemur? Quae quidem omnia eam folummodo ob causam fiunt, quia Musculos nostros, jam jam in actione constitutos, tum temporis saltem in contrariam partem determinamus. Imo similia quoque circa ipsos motus spontaneos sive naturales observamus: quamvis hi rarissimè tantum, nec nisi certis sub conditionibus, a nobis determinari queant. Voluntas namque nostra, uti principio jam memoravi, perparum habet potestatis ad Musculorum illos, qui Antagonistis carent, determinandos: & sane, si Antagonistas nobis Natura non dedisset, immobilitate Plantis Arboribusque, quae se movere non valent, haud absimiles essemus. Ex omnibus itaque hactenus dictis liquido innotescit, quod innumerae res in Musculorum contractione concurrant, & quod universa corporis nostri machina, imo elementa etiam, quibus circumcingimur, cognita requirantur; priusquam vel uni- | |
dere komt te denken; dat tot het oneyndige voortgaat.
Op de selve wys, als we by het vuur sitten, soo retireren wy ons, door de force van het irriterende object, daar van daan, en wy berstellen onse leedematen, door veele beweegingen, sonder de minste attentie van onse wil; soo dat het schynt, dat wy ons selfs ook niet vrywillig beweegen, ten sy de wil selss syn object heeft, en dat alsoo haare beweeging een tweede veroorsaakt. Want de vlam te groot synde soo sluyten wy onse oogleeden, of wy verdrayen ons hooft, en wy maaken alderhande andere soorten van beweegingen, na dat de objecten ons daar toe irriteren.
Dat alles voor een genoegsaam bewys kan dicnen, dat selfs onse Spieren, waar door wy ons vrywillig beweegen, ook altyt natuurelyk bewoogen worden, en dat daar niet als een inwendig of uytwendig beginsel, oorsaak, object enz. noodig is, om die te determineeren; en selfs dat dit beginsel tot de determinatie eerstelyk in ons moet voorgaan, eer wy ons vrywillig beweegen. Al was het maar een invallende of verwekte gedagte, dat selfs soo ver gaat, dat wy des nagts, door een simpele droom of magische phantasy, ons roeren, beweegen, uyt het bed loopen, schreeuwen en te roepen koomen; dat dan alles nergens door geschiet, als dat wy daar door onse Spieren, die alreede in actie syn, maar contrarie determineren. En selfs observeert men dese dingen omtrent de zelvswillige of natuurelyke beweegingen; hoewel die seer weynig als in seekere opsigten van ons kunnen gedetermineert worden: want gelyk in het begin gesegt is, onse wil heeft seer weynig magt om die Spieren te determineeren, daar geen tegenoverstaande Spieren syn: en indien ons die niet gegeven waren; wy souden in der waarheid de onroerlyke Planten, en de Bomen, die haar niet beweegen, gelyk syn.
Het geen ons dan alles klaarlyk leert, dat daar oneyndige saken in de contractien der Spieren te samen lopen, en dat de gansche machine van ons lichaam, en de elementen die ons omringen, dienen gekent te worden, sal men een eenige Spier en syn actie regt expliceeren. En seker de lugt, het | |
[pagina 860]
| |
cum saltem Musculum, hujusque actionem, examussim esplicare liceat. Profecto enim & atmosphaera, & ingestum alimentum, & Sanguis, Cerebrum, Medulla, Nervi, & subtilissima illa materies, quae puncto temporis ad fibras motrices devehitur, & vel plura quoque heic consideranda veniunt; si intaminatae demum veritatis perspicietiam acquirere desideramus. Quantum ad me adtinet; fateor equidem, quod hac de re quidpiam in medium proserre sim conatus: verum novi simul probe, quod nihilo plus tamen egerim, quam si lucidissimos Solis radios carbone depingere studuissem. Unde tractatus hicce meus nullo hactenus alio jubare refulget, nisi quod a candida vertatis luce, quae suo tempore in eo manifestabitur, tandem adepturus est. Is vero dies tum demum illucescet, quando omnes istae res a felicioribus ingeniis in apricum erunt prolatae: quod quidem certo certius denique eveniet; modo Naturam eo semper fine perscrutemur sedulo, ut, inani nostrûmmet gloriae nunquam intenti, Solius DEI laudibus duntaxat inserviamus. Tum quoque ardens ille scribendi amor haudquaquam adeo vehementer nos stimulabit, nec tanta adficiet oblectione: quandoquidem omnes, quarum scopus unicus in sola DEI gloria situs est, actiones eum in modum comparatae sunt; ut quibuscunque corruptae indolis nostrae motionibus resistant. Haec enim laudibus ac adulatione delectatur, famamque eruditae scriptionis appetit: quae tamen omnia nonnisi pro vanitadbus vanitatum habeo; quia veritas sane unica illa res est, qua, tanquam fundamento, niti, qua gloriari nos decet. At vero quis tandem nostrûm veritatem deteget? Quum vel visibilibus hisce in rebus adeo caecutiamus. Hinc finem faciens concludo, quod omnes bonae veraeque scientiae atque inventiones benigna Divinae gratiae dona sint, quae DEUS pro liberrimo suo arbitrio distribuit, &, quo ipsi lubitum est, tempore manifestat. Quae porro de Nervis observavi, in explicationibus historiae Scarabaei Nasicornis reperiri possunt.
FINIS Historiae Ranarum. | |
ingenomen Voetsel, het Bloet, de Herssenen, het Merg, de Senuwen, en die subtiele Materie, die in een ogenblik tot de beweegende vesels overgevoert word, moeten hier alle in geconsidereert worden, en nog meerder; sal men eyndelyk eens tot de klaare waarheid komen. Wat my belangt, ik beken, dat ik yets getragt heb om te seggen, maar ik weet ook, dat ik gehandelt heb, als of ik de heldere stralen van de Son met een houte kool heb willen afmaalen; soo dat in myn Verhandeling geen andere glans is, als die sy verkrygen sal, door het heldere ligt der waarheid, dat deselve daar in te syner tyt sal openbaaren. Het geen als dan weesen sal, soo wanneer alle dese dingen door gelukkiger verstanden ontdekt syn. En dat sal gewisselyk gebeuren, indien wy de natuur tot GODS eer, en niet tot onse eyge en verwaande glorie ondersoeken. En als dan sal men ook soo veel vergenoegen en eygen behaagen in die brandende lust van schryven niet vinden: alsoo het werken tot GODS eer een bedryf is, dat tegens alle de bewegingen van onsen verdurven aart stuyt, dewelke altyt soekt gepreesen en geflatteert te weesen; en de naam te hebben, van wel te hebben geschreeven, dat ik ook oordeel een ydelheid der ydelheeden te syn, om dat de waarheid alleen ons fondament en onsen roem moet weesen. Maar wie sal die uytvinden, daar wy selfs soo onwetent in dese sigtbaare saaken syn? Waarom ik dan besluit, dat alle goede en waaragtige wetenschappen en ontdekkingen milde gaven GODS syn, die hy geeft aan wie het hem belieft, en die hy op syn tyt ontdekt. Wat ik nu voorts van de Senuwen aangemerkt hebbe, dat is in de uytleggingen van het Tractaat van de Neushoornige Schalbyter te vinden.
EYNDE Van de Beschryving van de Kikvorschen. |
|