Bybel der natuure of historie der insecten. Deel 2
(1980)–Jan Swammerdam– Auteursrechtelijk beschermdObservatio Prima.Horumce Vermiculorum varias admodum & singulares exhibere species valeo; quarum nonnullae domunculas suas ex demorsis ligni frustulis conficiunt, merito hinc Ligniperdae vocati. Verum de his forte alibi. Prima istorum, de quibus ago, Vermiculorum species in Cerasi folio mihi primum ostendebatur ab Expertissimo & Celeberrimo D. Luca Schaght, in Academia Lugduno-Batava Medicinae Practicae Professore. Postmodum tamen eam ipsam in Salicis Alnique foliis quoque inveni. Domuncula, quam Vermiculus Ga naar margenoot+iste incolebat, piceae erat nigredinis a, atque ex corticosa veluti & in rugas contexta materie constabat. Postica ejus pars, anteriore crassior, in duos quasi lobos erat divisa: anterius vero extremum subacute convergebat; atque ex hoc foras proreptabat incola, totam hanc theculam inter eundum oblique super corpore suo gestans: quo tempore autem is conquiescebat, illa in folio ad perpendiculum surrecta stabat. Vermiculus hic, ratione constructionis, a Tinea vix abludit. Quando is satis cepit nutrimenti; tunc domunculae suae ostio sese ad folium adtexit, atque intus in Nympham, Tertii Ordinis modo primo accensendam, mutatur, quae tandem in Muscam perelegantem Ga naar margenoot+procrescit b. In Capite hujus Muscae, quod nigrum est, rubescentes duae deteguntur Antennae. Thorax ejus, itemque Abdomen, parte rubent, parte nigricant. Caeterum ni- | |
Van eenige Wurmkens, die even als de Mot in haare Huyskens leeven, en de Bladeren van de Peeren, Appelen, Pruyme-Bomen, en Karssen verteeren. | |
Eerste Observatie.Van deese Wurmkens kan ik verscheyde ende seer rare soorten vertoonen, waar onder eenige syn, die haare huyskens van afgebeeten stukskens hout maaken, en daarom wel te regt Houtvreeters genoemt worden: maar dat sal mogelyk op een ander tyt geschieden. Het eerste soort van de Wurmkens, daar ik van spreek, dat wierd my de eerste maal op een Karsse-blad vertoont, door den Ervaarnen en Vermaarden Heer Lucas Schaght, Professor der oeffenende Geneeskunde te Leyden: naderhant heb ik het ook op een Willige en Else-blad gevonden. Het huysken, daar het in leefde, was van Ga naar margenoot+couleur pik swart a, bestaande uyt een schorsagtige ende rimpelig te samen gesponne materie, van agteren was 't het dikste, en in twee kwabben verdeelt: van vooren liep het spitsagtig toe, daar men het Wurmken sag uyt kruypen, het welk dit huysken schuynsagtig op syn lichaam droeg, ten sy dat het ruste, op welke tyt het lootregt op het blad stont.
De structuur van dit Wurmken, komt niet kwalyk over een met dat van de Mot. Als het genoeg gegeeten heeft, soo spint het sig met de opening van syn huysken op het blad vast; en daar in verandert het in een Pop van de Derde Order op de eerste wys, die tot een seer aardig Vliegken Ga naar margenoot+vergroeyt b. In het Hooft, dat swart is, siet men twee rootverwige Hoornkens, de Borst is ten deele root, en ten deele swart couleurig, gelyk ook de Buyk. Het heeft vier cierelyke vliesige Vleu- | |
[pagina 784]
| |
tidae quatuor ipsi sunt Alae membranaceae, quae haud aliter, ac concha margaritifera, politissima, radiant & coruscant, binis insuper maculis, nigris, propemodum in medio distinctae. Porro senis ea Cruribus gaudet rubicundis, quae in articulos divisa sunt, & suo singula extremo duos Unguiculos gerunt. Denique alacre est & agile hoc Animalculum, motuque pernice avolat. | |
Observatio Altera.Secundam istorum Vermiculorum, qui domunculam suam secum ferunt, speciem ultima vice in folio Alni offendi. Vermiculus hic de interna folii istius tunica alimentum sibi petebat, hancque propterea totam ad Nervos usque tunicae externae ambedebat. Haud is quidem multum a priore discrepat. Ratione tamen domicilii, quod super corpore suo quaquaversus secum portat, notabile datur discrimen. Scilicet ejusdem id coloris est, ac folia arborum autumno decidentia: quamvis nonnullae etiam istarum domuncularum reperiantur colore magis saturato tinctae. Domuncula haec extremo superiore Ga naar margenoot+trigona est c; in medio tantillum extuberat; at, qua Eruculae suae corpus complectitur, rursus coarctatur: ut hinc ventricosi cylindri referat figuram. Ex Vermiculis hisce triplicem Ammalculorum speciem vidi procrescere. Quum enim harum Erucularum una, juxta modum secundum Tertii Ordinis, in Nympham abivisset, quae futuri Papilionis formam prae se ferebat; tandem nitidulum inde Papiliunculum nocturnum, a Tinea vestimentorum haud multum discrepantem, Ga naar margenoot+provenire observavi d. Ex alia quadam hujusmodi Nympha, quae tamen, secundum primam Tertii Ordinis speciem, Muscae formam exprimebat, nigram prognasci Muscam Ga naar margenoot+vidi e, duabus Antennis, Alis quatuor, & sex Cruribus instructam. At vero, quod ante omnia singularissimum erat, ex alia talis Vermiculi Chrysallide, ad secundum Tertii Ordinis modum pertinente, sex septemve in lucem Ga naar margenoot+prodibant Muscae minutissimae f, quae totidem ex Vermiculis tenerioribus in Nymphae prius formam transmutatae fuerant. Utrum autem hoc sit ordinarium, & quotannis constanter eveniat; prout in aliis Erucis obtinet; an vero solis proprium sit Erucis, domunculas coloris saturatius fusci habitantibus; utpote in quibus id saltem observavi; hactenus e- | |
gelen, die als een stralent en schitterent glansig parlemoer haar vertoonen, dat gepolyst is; en waar op men bykans in het midden twee swarte vlakskens siet. Voorts heeft het ses root couleurige Beenkens, die in articulatien verdeelt syn, en ieder op haar eynde twee Nagelkens hebben. Het is een lustig en gaauw Dierken, dat geswint weg vliegt. | |
Tweede Observatie.Het tweede soort deeser Wurmkens, dat syn huysken met sig draagt, heb ik de laatste maal op een Else blad aan getroffen, daar het syn voetsel nam uyt het binnenste vlies van het blad, dat het tot de Senuwen verteerde van het buytenste vlies. Dit Wurmken verscheelt niet veel van het voorgaande. Maar omtrent syn huysken, dat het boven op syn lichaam over al met sig draagt, is een merkelyk onderscheyt: want de couleur daar van is, als die van de bladeren der boomen, die in de Herfst af vallen, hoewel dat men ook van deese huyskens vind, die van een donkerder couleur syn. De structuur van dit huysken van Ga naar margenoot+bovenen is drie hoekig c, en in het midden puylt het wat uyt, maar, daar het om het lichaam van het Rupsken sluyt, is het weer vernauwt, soo dat het van figuur als een buykige rol is. Uyt deese Wurmkens, heb ik een driederley soort van Dierkens sien voort groeyen. Want na dat een van deese Rupsen sig in een gulde Pop verandert had van de Derde Order op de tweede manier, die de gedaante van een toekomende Kapel droeg, soo sag ik daar een cierelyk nagt Kappelleken Ga naar margenoot+uyt voortkomen d, dat niet veel verscheelde van de Kleder-mot. Uyt een andere Pop, maar die de gedaante van een Vlieg in de Derde Order op de eerste wys droeg, heb ik een swart Ga naar margenoot+Vliegken sien gebooren worden e, dat twee Hoornen, vier Vleugelen, en ses Beenen had. Maar dat het raarste van allen was, soo kwamen daar Ga naar margenoot+ses a seven seer kleene Vliegkens f, uyt een andere gulde Pop van dit Wurmken, onder de Derde Order op de tweede wyse behoorende, te voorschyn: dewelke eerstelyk uyt soo veele tengere Wurmkens, de gedaante van Poppen aangenomen hadden, Of nu dit ordinarie en alle jaaren gebeurt, als in andere Rupsen plaats heeft, dan of de Rupsen, die in bruynder huyskens woonen, en waar in ik dit geobserveert heb, daar aan subject syn, dat heb ik tot nog toe niet ondervonden: en ik sou wel vragen, wat sterfelyk Schepsel dat het | |
[pagina 785]
| |
quidem experiundo nondum didici. Et quis, amabo, Mortalium vel in unico tantum Animalculo omnes membrorum mutationes examussim perscrutetur? Me sane experientia quovis momento temporis docet, Naturam quoad veras illas causas, quarum vi Animantia, horumque membra, accrescunt, Homini naturali impenetrabilem esse. Interim diligentia pertinax plura paullatim detegit, quam quis facile crediderit: ut ut tamen semper ea, quae cognoscimus, illis, quae etiamnum abscondita latent, longe sint & maneant pauciora. Hinc multarum quidem rerum habemus scientiam: at ignorantia tamen nostra usque in nobis praevalet ac dominatur. | |
mogelyk was, om in een eenig Dierken, alle de vergroeyingen van leedematen te observeeren? alsoo my de ervarentheyd alle oogenblikken leert, dat de Natuur omtrent syne waare oorsaaken, van de aangroeyingen der Dieren en haare leedematen, voor een natuurlyk Mensch onnaspeurlyk is: dan de neerstigheid ontdekt meer, als men sig sou durven inbeelden: hoewel altyt het minste gesien word, en het meeste verhoolen blyft; soo dat wy wel veel weeten, maar onse onwetentheid voert altyt de opper heerschappy in ons. |