Bybel der natuure of historie der insecten. Deel 2
(1980)–Jan Swammerdam– Auteursrechtelijk beschermdDe apode Vermiculo Foliorum Brassicae, qui ad Ordinem Quartum Naturalium Mutationum proprie pertinet.Augusti 15to, in Brassicae foliis nonnullos reperiebam apodes Vermiculos, & horum aliquot simul Nymphas. Vermiculorum quidem corpus antica parte nonnihil acuminatum erat, postica autem paullo crassiusGa naar margenoota. Dividebantur porro in annularia quaedam segmina, quae levibus sese incisuris in cute manifestabant. Co- | |
Van een voeteloos Wurmken op de Kool Bladeren, dat eygentlyk onder de Vierde Order der Natuurelyke Veranderingen behoort.Het was op den 15 Augustus, dat ik eenige voeteloose Wurmkens op de Kool-bladeren vond, gelyk ook eenige Poppen derselve. Het lichaam der Wurmkens was wat spits van vooren, en van agteren wat gesetterGa naar margenoota, sy wierden in eenige ringwyse afscheytselen, die het vel flaauwelyk inkerfden verdeelt. Haar couleur bestont uyt een bleek | |
[pagina 777]
| |
lor eorum pallide viridis transparentibus quibusdam interaneis, albis, distinguebatur. Caeterum natura perquam torpidum erat hoc Animalculum; quamvis agilius sese & alacrius exhiberet, quando contrectabatur. Utrum id Brassicae foliis loco pabuli utatur; an vero virides quasdam Bestiolas, sex Pedibus instructas, quae tandem in Nymphas Ordinis Secundi, atque ex his in Muscas, transeunt, ibi venetur; haud accurate investigavi: quanquam noverim aliquos ita statuere. Vermiculus hic plerumque anteriorem corporis sui partem, haud aliter, ac Elephas Proboscidem suam, in sublime protendit, cum primùm sese movere & progredi incipit. Unde nullus. dubito, quin id ipsum sit Animalculum, quod Goedartius Experim. XI. Part. II. descripsit. Quando demum Vermis iste satis pastus est, atque interna ejus membra eousque succrevere, ac requiritur, ut Nymphae formam queant induere; tunc is in veram Quarti Ordinis Nympham transmutaturGa naar margenoota: quae quidem mutatio sequenti modo perficitur. Primo observamus, Vermiculum, nullis ante positis exuviis, paullatim fieri breviorem; Caput ejus penitus introrsum contrahi, simulque crassius reddi; posterius vero extremum sensim tenuius graciliusque fieri: ut corpus hinc pristinam suam figuram plane amittat. Sanguis enim humoresque omnes antrorsum ad recens nata propelluntur membra, quae interim, sub cute Vermiculi nondum depositâ, accrevere, intumuere, jamque in Caput, Oculos, Thoracem, Crura, Alas, & Ventrem semet distincta exhibent: quemadmodum clare conspici potest, si Nympha haec cute illa nondum deposita artificiose exuitur. Quin vel per ipsam quoque cutem minime abstractam modo memorata videre licet; cum Nympha, diebus aliquot senior, suos colores adipisci incipit. Quoniam enim statim a peracta mutatione color Nymphae albus est, qui postmodum in viridem, albo pellucido intermistum, abit; hinc rubicundi Oculi paullatim in Capite per Ga naar margenoot+cutem transparentes observantur a a: quod Ga naar margenoot+ipsum circa Thoracem quoque obtinet b, qui Pilos quosdam translucentes in superficie sua ostendit. In corporis postremo Venter per cutem transparet, nonnullos in annulos, exiguis Ga naar margenoot+pariter pilis obsitos, divisus c c c. In latere corporis Ga naar margenoot+leviter perlucens Ala d conspicitur. Versus posteriora, prope Caudam, crispatum cer- | |
groen, daar men eenige witte doorschynende Ingewanden door heen sag. Den aart van dit Beestken was seer traag, hoewel het radder ende levendiger sig vertoonde, als men het grypen wilde. Of hy het koolblad tot syn voetsel gebruykt, dan of hy daar op eenige groene Beestkens vangt, die ses Beenen hebben, en eyndelyk in Popkens van de Tweede Order, en die in Vliegkens veranderen; dat heb ik niet naukeurig ondersogt, hoewel eenige dat seggen. Hy steekt gemeenelyk syn voorste deel van syn lichaam in de lvgt, gelyk de Olifant syn Snuyt doet, wanneer hy sig eerst begint te beweegen, ende voort te gaan. Soo dat ik vertrou, dat dit het selve Dierken is, dat Goedaart in de XI Ondervinding van syn tweede Deel heeft beschreeven.
Als het nu genoeg gegeeten heeft, en dat syne inwendige leeden, om in een Pop te vergroeyen, haar vollen wasdom hebben bekoomen; soo verandert het sig in een waaragtige Pop van de Vierde OrderGa naar margenoota; het welk op deese manier toe gaat. Eerstelyk siet men, dat het sonder te vervellen allengskens korter word, wordende het Hooft t'eenemaal in getrokken, ende ook verdikt: en van agteren siet men, dat het lichaam allengskens dunder ende smalder word, waar door het t'eene maal syn voorige gedaante verliest, door reeden, dat het bloet ende de vogtigheeden alle naa vooren, tot de nieuw geboore leeden over gevoert worden, dewelke onder syn onafgeleyde vel aangegroeyt en opgeswollen syn, en haar nu vertoonen, dat se in Hooft, Oogen, Borst, Beenen, Vleugelen, en Buyk verdeelt syn. Dit siet men klaarelyk, als men het onafgeleyde vel van deese Pop kunstig aftrekt: en men kan het ook door het onafgeleyde vel heen sien, wanneer deese Pop eenige dagen ouder is geworden, en haare couleuren begint te verkrygen.
Want daar haare couleur effen naa de verandering wit was, en daar na groen, met een doorschynent wit vermengelt: soo siet men allengskens de rootverwige Oogen in het Hooft daar door Ga naar margenoot+schynen a a, gelyk ook de Borst b, daar men eenige doorschynende hayrkens op bemerkt. En op het agter lichaam siet men de Buyk haar door het vel vertoonen, die in eenige ringekens, die meede Ga naar margenoot+met hayrkens beset syn, verdeelt is c c c: aan de eene syde van het lichaam, siet men flaauwelyk de Ga naar margenoot+doorschynende Vleugel d: agter by de Staart, ver- | |
[pagina 778]
| |
Ga naar margenoot+nitur Vasculum e, quod quidem evoluta quaedam Pulmonalis Fistula esse mihi videbatur. At vero cum Nympha haec porro aetate nonnihil provectior, tandemque tota colorata evasit; tunc membra descripta distinctissime in conspectum veniunt, si cutis inde aufertur: prout ejusdem, aucta magnitudine a me depictae, Icon designat. In hac enim Oculi Ga naar margenoot+Nymphae reticulati deteguntur a; supra & inter Ga naar margenoot+quos duo ejus Cornicula, brevia b, sita comparent. Ga naar margenoot+Proboscis Pectori adplicata cernitur c; juxta & infra quam primum & secundum Crurum anteriorum paria nitide super Pectore composita observantur. Utroque Thoracis latere Ga naar margenoot+complicatae haerent Alae d d, & subter has Ga naar margenoot+postremum par Crurum e. Verum prae reliquis id notatu sane dignissimum erat, quod extremitates Partium Genitalium, tanquam extra corporis Ga naar margenoot+annulos, constitutae essent f f; quae quidem, pilis hispidos in apices terminatae, tandem intra corpus retrahuntur, quando Nympha Muscae sormam induit. Rarissima ergo haec est Nympha, quae, licet ad Quartum Ordinem proprie sit referenda, notabiles tamen subit mutationes, & de pristina sua figura propemodum amplius nihil exhibet, nisi solam suam cutem; utpote quam minime deponit, sed retinet. Ratio autem, ob quam haec Nympha ab aliis Animalculis ejusdem Ordinis tantopere discrepat, in eo sita est, quod tenera eam tenuisque investiat cutis, quae obsequiosa semet ad accrescentes atque protuberantes sub cute artus accommodat: prout omnia isthaec, cum de Quarti Ordinis natura ex professo agerem, suo loco exposui. Notandum praeterea est, quod Vermiculus iste, cum mutationem suam subit, nequaquam libere super Brassicae folio versetur; quemadmodum circa Acaros & alia ejusmodi Insecta obtinet: imo vero prius se ad illud adglutinat viscosae interventu materiei, quae tenuis instar Ga naar margenoot+membranulae in folio Brassicae. apparet f f. Postquam demum 16 vel 17 dierum spatio hanc prae se faciem tulit Vermiculus; abscondita intus Nympha externam tandem cutem perfringens exuit, eodemque simul tempore tenuem insuper pelliculam de universo corpore omnibusque artubus suis abstrahit, quae intus in cute veteri relinquitur. Atque sic denique Muscae sub habitu Nympha in conspectum proditGa naar margenoota. Musca haec recens nata, in ipso vitae suae exordio, longe minor est, quam inde post quadrantem | |
Ga naar margenoot+toont sig een gekronkelt vaatken e, dat ik voor een afgestroopt longpypken aansag.
Maar als deese Pop nog wat ouder is geworden, en heel gecouleurt, soo siet men de beschreeve leeden t'eene maal distinct, indien men daar het vel van afligt, gelyk ik dat in de selve Pop in het groot vertoon; waar in men distinct syne Oogen Ga naar margenoot+ontdekt, die als een netken van maaksel syn a: daar boven en tusschen beyden vertoonen sig syne Ga naar margenoot+twee korte Hoornkens b, syn Snuyt siet men dat Ga naar margenoot+op de Borst leyt c, waar neffens en onder men het eerste ende tweede paar van de voorste Beenen, cierlyk op de Borst neer gevleyt aanmerkt. Aan weersyden van de Borst siet men de samen gevouwe Ga naar margenoot+Vleugelen d d, en onder deselve het agterste Ga naar margenoot+paar Beenen e: maar het aanmerkelykste bestont, in dat de uyteinden der Teel deelen als buyten de Ga naar margenoot+ringen des lichaams laagen f f, en dewelke men op haar eynde met hayrkens beset sag, en die in het lichaam getrokken worden, wanneer dit Dierken de gestalte van een Vlieg heeft aangenomen.
Dit is dan een seer rare Pop, dewelke hoewel sy eygentlyk onder de Vierde Order behoort, egter nog merkelyke veranderingen onder gaat, en van haar voorige gedaante haast niet meer en vertoont, als alleenlyk, dat se haare huyt behout, ende die niet af en legt. De reeden nu, waarom sy soo seer verschilt van de andere Dierkens, die in deese selve order syn: die bestaat in dat se een teer en dunne huyt heeft, dewelke sig schikt ende voegt naa de aangroeyende ende de uytpuylende leedematen onder het vel, gelyk ik dat alles in de verhandeling van deese Vierde Order, op syn plaats heb voorgestelt. Hier by moet men nog weeten, dat dit Wurmken sig niet los op het kool-blad verandert, gelyk als wel de Kaas Wurmen, en andere haare verandering onder gaan, maar sy kleeft haar eerst aldaar ter plaatse met een lymige stof vast, die als een dun vliesken sig op het kool-blad Ga naar margenoot+vertoont f f.
Naa dat nu deese vertooning 16 a 17 dagen geduurt heeft, soo leyt de verborge Pop eyndelyk dit buytenste vel af, dat se doorbreekt, en op de selve tyt soo stroopt sy nog een dun vliesken van haar gansche lichaam ende leedematen af, dat binnen in de oude huyt blyft, en soo komt sy in de gedaante van een Vlieg te voorschynGa naar margenoota. Deese Vlieg is veel kleender, als hy effen in syn begin gebooren is, dan een vierendeel van een uur daar naa, want men siet, dat syne leeden haar binnen | |
[pagina 779]
| |
horae: membra enim ejus, interea temporis, circa Caput praecipue & Ventrem, paullatim distenduntur: ut ideo Musca isthaec tam brevi intervallo post, quam in lucem edita est, propemodum altero tanto major evadat; quo tempore elapso deinceps nunquam amplius increscit. Quodsi autem cuipiam volupe est in rationem inquirere, qua fit, ut Muscae hujus corpus tam insigniter extendatur; patebit eam in respiratione sitam esse: respiratio enim Fistulas omnes Pulmonales, Vesiculasque pneumaticas, aëre inflat, quae corpus tum adhuc molle vicissim dispandunt, & figura donant postmodum semper servanda. Musca haec, nitidiuscule in Caput, Thoracem, & Abdomen divisa, sex gaudet Cruribus, binisque Alis. Pone has adfixae Thoraci cernuntur duae particulae, binis quasi petiolis subtilibus nixae, extremis suis praepilatae: ut hinc duos veluti malleolos referant, quibus ad vibratas Alas suas allisis Musca proprium sibi bombum excitat. Oculorum in Capite color rubicundus est; Thoracis viridescens; Abdominis contra flavescens, fasciisque nigricantibus, pilosis, interstinctus.
Semel mihi videre contigit loco Muscae ordinariae, quae communiter ex descripto Vermiculo procrescit, octo alias Muscas, exilissimas, ejus e Nympha provenisse; quae quidem totidem ex Vermiculis, Nymphae illius interanea depastis, atque intus in totidem minutas Nymphulas mutatis, suam traxerant originem. Nymphulae istae, cum tandem in Muscas succrevissent, cute majoris Nymphae perterebrata, foras evolaverant. Omnibus his Muscis sex erant Crura rubentia; Alae quatuor; corpus virore aureo, vividissimo, ipsam Solis radiorum lucem hebetante, coruscans. | |
die tyt allengskens uytsetten, voornamelyk omtrent het Hooft ende de Buyk, soo dat dit Vliegken dan in die korte tyt, naa het gebooren is, haast eens soo groot word, sonder, naa die tyt gepasseert is, dan ooit meer aan te groeyen. En soo men de reeden in siet, waar door het gebeurt, dat haar lichaam soo merkelyk uyt set, soo sal men die bevinden in de ademhaling geleegen te syn, waar door alle de Longaderen en Lugtblaaskens met lugt opgevult worden, die het weeke lichaam dan uyt spannen, het welke dan voorts die figuur behout.
Dit Vliegken is cierelyk in Hooft, Borst, ende Buyk gesneeden, hebbende ses Beenen en twee Vleugelen, waar agter men aan de Borst twee deelkens ontdekt, die als op twee fyne steelkens staande, boven op haare tippen knoopsgewys van maaksel syn: soo dat sy haar als twee hamerkens vertoonen, waar meede de Vlieg, als hy deselve tegens syne bewooge Vleugelen strykt, syn geruisch maakt. De couleur der Oogen in het Hooft is root; die der Borst groenagtig, de Buyk in tegendeel is geelagtig, die met swartagtige banden, daar hayrkens op staan, onderteekent word. Eens heb ik gesien, dat in de plaats van de ordinaire Vlieg, die uyt de beschreeve Wurm voortgroeyt, daar agt andere seer kleene Vliegkens, uyt deese Pop te voorschyn kwamen: die haar oorspronk hadden uyt soo veele Wurmkens, die het Ingewant van de Pop verteert hadden, en daar binnen in, in soo veele kleene Poppen verandert waaren: en dewelke, naa dat sy tot Vliegkens vergroeyt waren geworden, de huyt van de groote Pop hadden doorboort, en daar buyten waaren gevloogen. Deese Vliegkens hadden alle ses roode Beenkens en vier Vleugelen, synde de couleur haarer lichaamen, van een blinkent gout verwig groen, daar de Sonne straalen op verdoofden. |
|