Bybel der natuure of historie der insecten. Deel 2
(1980)–Jan Swammerdam– Auteursrechtelijk beschermdObservatio circa Carduum vulgarem, in Campis Hollandiae crescentem.Quum media aestate extra urbem ambulassem, nonnulla folia pro Erucis aliquot, quas alebam, quaesiturus; in Carduo quodam vulgari, incrementi sui terminum nondum adsecuto, sedentem vidi Muscam, exilem, subflavamGa naar margenoota, magno Capite, Oculis rubentibus, duabus Antennis brevibus, Alisque eleganter pictis, instructam. Musca isthaec extremas Uteri & Vulvae suae partes quam longissime exporrexerat, harumque adminiculo intra folia penetrare sollicitissime conabatur; ut sua ibi Ovula reponere posset. Diu equidem huic spectaculo intentis adstiti oculis, admiratione | |
Vervolg Van de Historie der Insecten, die in vrugten, wratten, en bladen gevonden worden. | |
Observatie Omtrent de gemeene Distels, die in Holland in de Velden groeyen.Wanneer ik in het midden van de Somer maanden buyten de stad was gegaan, om eenige bladeren voor sommige Rupsen, die ik opvoede, te soeken, soo sag ik op een van de gemeene Distels, die haar vollen wasdom nog niet hadden, een geelagtig Vliegken sittenGa naar margenoota, met een groot Hooft en roode Oogen, hebbende twee korte Hoornen, en de Vleugelen waaren cierelyk van teekening. Dit Vliegken had de uyterste deelen van syn Lyfmoeder ende Schamelheyd heel ver uyt gestooken, waar meede het seer sorgvuldig sogt tusschen de bladeren in te booren, om syne Eyeren daar in te leggen. Dat ik langen tyt met ver- | |
[pagina 758]
| |
pariter atque laetitia abreptus; quoniam hac occasione modum aliquatenus addiscebam, quo Insecta haec plantas exquirunt, intra quas semina sua recondere, foetibusque hinc suis tutam habitationem, & annonam nunquam defi cientem, procurare queant. Quando autem semina isthaec in Carduum ingesta sunt; crassus dein globus ibi loci nascitur, Calicem nucum Avellanarum, ratione substantiae, propemodum referens, & paullatim tandem lignescens. Hunc intra globum nonnulli passim conspiciuntur albi Vermiculi, qui in Nymphas, haeque demum in Muscas succrescunt. Vermis iste, una cum suo Tuberculo, in pera gestatus, adversus haemorrhoides valere perhibetur. | |
wondering ende vergenoegen aan sag; en alsoo eenigsins de manier onder vond, op welken dat deese Wurmkens de planten op soeken, op dat se haar saat daar binnen in souden op sluyten, en alsoo haare jongen een seekere wooning, en een bestendig voetsel souden versorgen. Als de distels dit saat ontfangen hebben, soo groeyt daar een dikke kloot, die haast als de kelk der Hasenooten van substantie is, en met der tyt houtagtig wort, waar in men hier en daar eenige witte Wurmkens siet, die in Poppen vergroeyen, en die in Vliegen. Deese Wurm met het uytwasken, in de sak gedragen synde, word gepreesen voor de Aambyen goet te syn. |