Bybel der natuure of historie der insecten. Deel 2
(1980)–Jan Swammerdam– Auteursrechtelijk beschermdObservatio Prima.Augusti 20mo, in Alni foliorum illa superficie, quam tunica interna constituit, observavi, ea ibi loci, intus, inaequaliter, & angulatis anfractibus, exesa fuisse; quanquam nec foras aperta essent, nec ferrugineum illum colorem, de quo circa Salicum folia mentionem feci, Ga naar margenoot+induissent, virore pristino etiamnum impertita. Porro interna ista tunica, excavata, notabiliter ibidem ultra folii superficiem eminebat, & Ga naar margenoot+gibbo veluti protuberabat a. Alterum contra folii latus, quod tunicâ externâ investitur, exigua quadam plicatura concrispatum cernebatur Ga naar margenoot+b b: quae quidem vera erat causa, vi cujus folium latere averso, quo tunica ejus interna visitur, eousque in convexum & rotundooblongum tuber extumuerat. Quum deinde tumorem istum aperirem; binas inter folii tunicas, memoratas, perfecta mihi sese offerebae tela, similiter comparata, ac si a Tineae Verme texta fuisset. Intra hanc telam, itidem a me apertam, Chrysallis delitescebat Ga naar margenoot+c, ejusdem figurae & constructionis, uti in Ordine Tertio, juxta modum secundum, indicavi. Exuviae, intra quas Animalculum hocce speciem Vermis prae se tulerat, propter id jacebant. Quin vidi etiam, illud ope telae suae, quam inter binas folii tunicas contexuerat, tunicam exteriorem, modo supra descripto, in plicam contraxisse. Utroque a latere istius telae sita cernebantur Vermis excrementa. Chrysallidis igitur hujusce Vermiculus mirabili sane usus erat artificio ad cavernam duas inter istorum foliorum tunicas efficiendam, in qua negotium mutationis suae commode exsequi posset. Nec Ovulum, nec Vermem, hujus Insecti deprehendere potui: quandoquidem in omnibus foliis, quae eum in finem pervestigavi, nonnisi telae reperiebantur. Vidi hinc, tempus, quo Ovulum hocce, aut Vermem, invenire licet, tum jam praeterlapsum fuisse. Chrysallis ista, microscopii adminiculo exami- | |
Van de Wurmen, die mentussen de twee Vliesen van de Bladeren der Else Boomen bevint. | |
Eerste Observatie.Op den 20 Augustus sag ik in de Else bladeren, aan de kant van het binnenste vlies, dat het blad aldaar van binnen, sonder van buyten geopent te syn, was ongelyk ende hoekig uyt gegeeten, en ook, dat het syn groene couleur had bewaart, sonder dat het die yser couleurige verruw vertoonde, daar van ik in de bladeren der Willigen gesprooken heb. Voorts was dit binnenste holle vlies aldaar merkelyk boven de vlakte van het Ga naar margenoot+blad verheeven, ende bultagtig uyt geset a. Maar aan de kant van het buytenste vlies, daar sag men, dat het blad met een kleene plooy was te Ga naar margenoot+samen gevouwen geworden b b, dat de waare oorsaak was, waar om het bladt, aan de syde van het binnenste vlies, in de ronte en hoogte langwerpig was uyt geweeken. Als ik nu dit opende, soo vond ik tusschen de geseyde twee vliesen van het bladt een volkome spinsel leggen, even als of het van een Motwurm gesponnen was. Dit spinsel meede van my geopent synde, soo bevond ik daar een gulde Pop Ga naar margenoot+in c, die van fatsoen ende maaksel was, als ik in de derde order op de tweede wys heb aan getekent. Dit Dierken had syn afgestroopte vlies, waar in het een Wurmken geweest was, neffens sig leggen. En ik sag, dat hy door middel van syn spinsel, dat hy tusschen de twee vliesen van het bladt geweeven hadt, het buytenste vlies had met een plooy op de beschreeve wys te samen getrokken. Aan weer syden van het selve spinsel lagen de vuyligheeden van de Wurm: soo dat het Wurmken deeser gulde Pop een seer aardige vond had gebruykt, om tusschen de twee vliesen deeser bladeren een holligheid te maaken, om daar in bekwaam te veranderen. Het Ey, nog de Wurm van dit Dierken, heb ik niet kunnen aan treffen, alsoo in alle de bladeren, daar ik haar in sogt, niet als spinsels waaren: waar uyt ik sag, dat de tyt, om het Ey of de Wurm te vinden, al gepasseert was. Deese gulde Pop met een vergrootglas besien synde, soo ontdekte ik, dat hy de gedaante van een toekomende | |
[pagina 754]
| |
nata, nascituri inde Papilionis formam exprimebat. Figura ejus oblonga erat, anterius quodammodo latiuscula, at in acumen convergens Ga naar margenoot+a; postica parte angustior, & pyramidem Ga naar margenoot+quasi referens b. In utroque corporis latere Ga naar margenoot+subtiles quidam Pili conspiciebantur c c. Color pallide spadiceus superficiem ejus tingebat. Circa Ga naar margenoot+Caput spectabiles erant Oculi d d; sub quibus Ga naar margenoot+Proboscis duplicata haerebat e. Infra & juxta hanc primum secundumque par Crurum Ga naar margenoot+cernebatur collocatum f f. Antennae, quam longissimae, ab Oculis ad extremos usque Pedes Ga naar margenoot+exporrectae erant g g g g. Prope has utrinque Ga naar margenoot+sitae comparebant Alae h h. Postremum Crurum par binas inter Antennas compositum, ibique in medio collocatum, ultra Ga naar margenoot+harum extremitates protendebatur i. Abdomen Ga naar margenoot+in Annulos aliquot sectum erat k k. Videbatur autem Chrysallis ista nonnullis ante diebus jam exuvias posuisse. Valido ea motu Caudam suam ciebat, hujusque ope semet convertere, & de loco in locum promovere poterat. Augusti 26to, istis ex Aureliis duo proveniebant, elegantes admodum, Papiliones, vestimentorum Tineis similes, at longe minores: prout ex Icone, nativam eorum magnitudinem repraesentante, innotescitGa naar margenoota. Papilio talis, microscopio perlustratus, venustissimum exhibebat Animalculum, ut nihil possit ultraGa naar margenootb. Sectus is erat in Caput, Thoracem & Abdomen. In Capite Ga naar margenoot+ binae conspiciebantur Antennae a a, una cum brevi, sed duplicata, & incurvata, Proboscide Ga naar margenoot+b. Ad Scapulas, in Thorace, adfixae erant quatuor Alae: in prona autem Thoracis regione sex Crura cernebantur. Alae istae partim membranaceae sunt, partim ex plumulis vel squamosis veluti pilis conflatae. Par earum superius elegantissima colorum varietate, argenteis nimirum, aureis, spadiceisque maculis, Ga naar margenoot+superbiebat c c. Utriusque extremum nigra macula distinctum erat; reliquas autem maculas lunatas niger itidem color passim nonnihil dilutior ambiebat. Caeterum plumosae sunt ipsarum extremitates, ideoque veluti cristam efficiunt, cum Alae ad se mutuo complicatae corpori incumbunt. Alae inferiores maximam Ga naar margenoot+partem plumatiles sunt d d, candore argenteo pallidiore obductae. Per medium earum membranaceus excurrit cauliculus, e quo plumulae, quibus constant, proficiscuntur. Quin & is ipse cauliculus squamosis insuper quasi plumulis obsitus est. Omnia igitur isthaec Alarum ornamenta re- | |
Kapel vertoonde. Hy was van een langwerpig maaksel, van vooren een weynig breetagtig, maar Ga naar margenoot+spitz toe lopende a, van agteren was hy smalder, Ga naar margenoot+hebbende de gedaante van een pyramyde b: aan weer syden van syn lichaam sag men eenige Ga naar margenoot+fyne hayrkens c c. Syn couleur was een bleek castanie bruyn. Omtrent het Hooft sag men de Ga naar margenoot+Oogen d d, waar onder de Snuyt, die dubbelt Ga naar margenoot+was e. Het eerste ende tweede paar Beenen sag Ga naar margenoot+men daar onder en neffens geplaatst f f. De Hoornen waaren heel lang, en van de Oogen tot Ga naar margenoot+de onderste beenen toe uyt gestrekt g g g g. Aan weer syden van de selve sag men de Vleugelen Ga naar margenoot+geplaatst h h. Het laatste paar Beenen was tusschen Ga naar margenoot+de Hoornen in geschikt i, daar se in het midden leggende, op haar eynde voor by schooten. Ga naar margenoot+De Buyk was in eenige ringen verdeelt k k. Het scheen al eenige dagen vervelt te syn. Het had een sterke beweeging in syn Staart, waar meede het sig kon om keeren, en van de eene plaats op de andere beweegen.
Op den 26 Augustus soo kwamen uyt deese gnlde Poppen twee seer aardige Kapellekens, als de Motten der kleederen, maar veel kleender, gelyk ik daar een van levens grootte vertoonGa naar margenoota. Dit Dierken met een vergrootglas besien synde, soo ontdekt men daar in het fraayste schepselken, dat men ooit beschouwen kanGa naar margenootb. Het was in Hooft, Borst, ende Buyk gesneeden. In het Hooft sag Ga naar margenoot+men de twee Hoornen a a. En een korte, maar Ga naar margenoot+dubbelde en omgekrulde Snuyt b. Aan de Schouwer bladen in de Borst waaren de vier Vleugelen van bovenen vast gehegt: en van onderen sag men de ses Beenen. Deese Vleugelen syn ten deele vliesig, en ten deele pluym of schobhayrig. Het Ga naar margenoot+bovenste paar was cierelyk gecouleurt c c, dat uyt silver witte, gout geele, en castanie bruyne vlakskens bestont. Op het eynde hadden sy beyde een swart vlaksken, en deese swarte couleuren sag men, dat hier en daar wat gedilueert geworden synde, de halve Maan wyse vlakskens kwamen te omvangen. Voorts syn sy pluym hayrig op haare eynden, dat als een kam sig vertoont wanneer de Vleugelen op het lyf te samen gevouwen syn. De onderste Vleugelen die syn meest pluym hayrig Ga naar margenoot+d d, bestaande haar couleur uyt een wit verschooten silver; binnen door de selve loopt een vliesig schafken, daar deese hayrkens op staan. En selver soo is nog dit schafken met schobbige pluym hayrkens beset. Alle deese cieragien der Vleugelen, die bestaan | |
[pagina 755]
| |
apse tantummodo ex plumosis constant squamulis, variae longitudinis, versicoloribus, & plus minusve in ramulos laterales, instar plumularum, divisis. Colores porro floridiores fiunt aut pallidiores; prout plures paucioresve ejusmodi squamulae juxta se mutuo super Alis compositae haerent. Omne hinc artificium, mirabilesque illae colorum varietates, quae in Alis Papilionum observantur, a sola hac, quam mox exposui, constructione & inventione originem trahunt: Alae enim istae, sicubi plumulis spoliantur, nonnisi planas & aequabiles membranas referunt. Sex etiam Crura hujus Papilionis similibus omnia plumulis stipata sunt, &, in articulos divisa, suo quodlibet extremo adfixos gerunt duos Unguiculos. Crura posteriora tres spinulas, Ga naar margenoot+albas, sibi inhaerentes monstrant e e. Abdomen in Annulos sectum est, itidemque squamulis plumeis, argenteo candore coruscis, obsitum. Animalculum hocce, in lagenam, quae Nicotianam Brasiliensem ante continuerat, repositum, mox trepidare incipiebat, membrisque tremulis & palpitantibus intra octavam quadrantis horae partem moriebatur. Plura hoc tempore mihi non suppetunt circa Insectum istud observata; quod quidem, quando Vermis est, tam stupendo semet artificio inter binas foliorum Alni tunicas nutrit & sustentat. | |
Observatio Altera.Angusti 30mo, has ipsas inter tunicas foliorum Alni subplanum reperi Vermiculum, cujus figuram Ga naar margenoot+atque magnitudinem, data Icone ad lit. d, ubi loci exesam folii tunicam ex parte de eo amovi, exhibeo. Corpore is erat oblongo, circa Thoracem nonnihil latiore, quam circa Ventrem & Caudam. Caput ejus grande, pallide spadiceum, quodammodo subplanum, Oculos, & parte anteriore duos Dentes, acuminatos, monstrabat. Imae Thoracis regioni tria utrinque adhaerebant Crura. Viridis quaedam lineola per Corpus transparebat, ab ingestis producta. Caeterum totus Vermiculus, Capite & Cauda simul computatis, quatuordecim ex Annulis erat compositus. Vidi etiam, quod exuvias ibi posuerit hoc Animalculum. Interna folii Alni substantia ipsi loco pabuli inserviebat; quam ideo binas intra tunicas, per varios anfractus atque angulos, ambederat. Cum parenchyma istud novissime a | |
dan eygentlyk uyt pluymige schobbekens, van verscheyde langte ende couleuren, en die minder of meer in sy takskens als pluymkens verdeelt worden. En de couleuren syn levendiger of bleeker, naa sy in meer of minder getal by malkanderen op de Vleugelen geplaatst syn. Soo dat uyt deese structuur en inventie, alle de kunsten en de wonderbaarelyke veranderingen van couleuren, die men in de Vleugelen der Kapellekens komt te sien, syn oorspronk neemen. Synde deese Vleugelen niet als een effen vlies gelyk, wanneer de pluymkens daar as genomen syn.
Alle de ses Beenen syn ook met deese pluymkens beset, en in articulatien onderscheyden, hebbende yder Beenken op syn eynde twee Nagelkens: op de agterste Beenen siet men drie witte Doornkens Ga naar margenoot+geplaatst e e. Het lichaam is in ringen verdeelt, en meede met pluymige schobbekens beset, die silver wit en blinkent syn. Dit Dierken in een vles geset synde, daar Brasiliaansche Tabak in geweest had, soo begon het terstont te beeven, en het gaf de geest binnen het agtste deel van een quartier uurs, met bevende ende lillende leeden. Meerder heb ik voor deese maal omtrent dit Dierken niet geobserveert. Het welk soo kunstig, wanneer het een Wurm is, sig tusschen de twee vliesen der Else bladeren voet ende onderhout. | |
Tweede Observatie.Op den 30 Augustus vond ik tusschen de selve vliesen van het Else bladt een platagtig Wurmken, van fatsoen ende grootte, gelyk ik het uyt Ga naar margenoot+gebeelt heb d, hebbende het uyt gegeete vlies daar ten deele van af geligt. Het was langwerpig van lichaam, en by de Borst wat breeder als by de Buyk en de Staart. Het Hooft was groot, en van een bleek castanie couleur, synde een weynig platagtig. In het Hooft sag men de Oogen, en van vooren twee scherpe Tanden. Onder aan de Borst had het aan weer syden drie Voeten. Door het lichaam scheen een groen streepken heen, dat van de ingenome spys kwam. Voorts bestont het uyt 14 ringen, met Hooft ende Staart.
Ik sag ook, dat het aldaar vervelt was, syn voetsel was de binnenste substantie van het Else bladt, die het hoekig, en met kanten, tusschen de twee vliesen uyt eet. Als dit eerst van hem gegeeten was, soo vertoonde sig het blad aldaar | |
[pagina 756]
| |
Verme exesum esset; folium ibidem etiamnum viride adparebat: at postmodum exarescebat, coloremque similem induebat, qualem folia arborum, tempore autumnali defluentia, prae se ferunt. Extima folii tunica, e qua nervi protuberant, crassissima erat; interna autem notabiliter tenuior. Excrementa, quae primo viridia sunt, deinde vero nigrescunt, libere inter duas istas tunicas fluctuabant. Ne minimum quidem in hoc folio oscillum, per quod Vermiculus ille sese introrsum penetrare potuisset, uspiam detegebatur. Nonnullos horum Vermium inter tunicas istas mortuos reperiebam: quod quidem tum evenire crediderim, quando folia ventis ad se mutuo alliduntur, aut siccitate, vel aliis quibusdam injuriis, complicantur ac concrispantur. Mutationem hujus Animalculi hactenus nondum observavi; ut hinc impraesentiarum plura de eo proferre nequeam. Unicum id addo, quod Vermiculus iste tenellus fuerit, nec nisi languide semet commoverit. Exemtus de folii sui tunicis intra unius duorumve dierum spatium occidebat. Neque solum in Alni foliis hujusmodi Vermiculi reperiuntur; imo & in Mali, Pyri, multarumque aliarum arborum. | |
Observatio Tertia.Augusti 31mo, inter easdem illas folii Alni tunicas tertiam tandem Vermiculorum speciem offendi; qui apodes erant, & quatuordecim in Ga naar margenoot+Annulos divisi. Vermiculus iste e multo rotundiore, quam prior, corpore, tum Capite & Dentibus minutissimis, gaudebat. Dorsum & Venter ejus variis maculis, albentibus, perflavo-viridem colorem transparentibus, quas pro Pinguedinis particulis habui, distinguebantur. Loculus, quem Vermis hic intra folii tunicas occupabat, non tam amplus erat, nec adeo late exesus, quam quidem cavernae Vermiculorum praecedentium. Quin vidi etiam, quod vel in eadem folii cavitate duo nonnunquam tales Vermiculi juxta se mutuo consederint, habitaculo & alimento communibus utentes: unde & locus, quo delitescebant, amplior tunc atque spatiosior erat. In alio quodam folio duos ejusmodi Vermiculos oblongam singulos texuisse Ga naar margenoot+Telam observavi f; ibique exuviae etiam, quas posuerant, & excrementa, ab ipsis ejecta, conspiciebantur. Texta isthaec similiter, ac exsiccatae folii Alni tunicae, intra quas sita erant, rubesce- | |
groen, maar daar naa droogde het op, en het verkreeg een couleur, gelyk de bladeren der boomen hebben, die in de Herfst af vallen. Het buytenste vlies, daar de Senuwen door uyt puylen, was het dikste, en het binnenste was merkelyk dunder. De vuyligheden, die in het eerst groen syn, en daar naa swart worden, die lagen los tusschen de twee vliesen in. Men sag de minste opening niet in dit bladt, waar door dit Wurmken daar sou kunnen in gekomen syn. Ik vond eenige van de selve doodt tusschen deese vliesen; dat ik oordeel te gebeuren, door dien de bladeren door de wint tegens malkanderen slaan, of dat sy te saamen gevouwen worden, ende om krullen door de droogte, of door eenige andere toevallen. De verandering van dit Dierken heb ik tot nog toe niet gesien; soo dat ik daar voor tegenswoordig niet meer van kan seggen, als alleen, dat het een teer Wurmken was, dat sig traag beweegde. Het sturf binnen een dag a twee, naa dat ik het buyten de vliesen van het blad getrokken had. Niet alleen in deeee bladeren vind men diergelyke Wurmkens, maar ook in Appel en Peere boom bladeren, en in veele andere soorten van boomen. | |
Derde Observatie.Op den 31 Augustus, soo observeerde ik tusschen de selve vliesen van het Else Blad, nog een derde soort van Wurmkens, de welke sonder Voeten waaren, en die in veertien ringen verdeelt Ga naar margenoot+wierden. Dit Wurmken e was veel ronder van lichaam, als het voorgaande; het Hooft en de Tanden waaren seer kleen. Op de rug en buyk sag men verscheyde witte vlakskens door een geel groene couleur heen schynen, die ik voor Vet deelkens aan sag. De plaats, daar het tusschen de vliesen van het blad in lag, tvas soo groot niet, als die van de voor gaande Wurmkens, nog ook soo veel uyt gegeeten. Ook sag ik, dat daar somtyts twee Wurmkens in de selve holligheid van het blad by malkanderen laagen, en een gemeene wooning, en een gemeen voetsel genooten: waar door dan de plaats, daar sy laagen, meer uyt gegeeten, en wyder en breeder was. In een ander bladt sag ik, dat twee van deese Wurmkens een langagtig spinsel Ga naar margenoot+geweeven hadden f, en ook sag men aldaar haare huytkens, die sy af gestroopt hadden, en de vuyligheeden, die sy geleyt hadden. De couleur van deese spinsels was rootagtig, even als de verdroogde vliesen van het Else blad, | |
[pagina 757]
| |
bant. Quum unum horumce Textorum aperirem, sperans quippe, Nympham in eo a me repertum iri; animadvertebam, Vermiculum nondum mutatum intus adhuc delitescere, & saltem notabiliter minorem evasisse: quod quidem fieri aliter haud poterat; quoniam is magnam adeo Telam e textoriis suis sacculis emiserat. Quatuor post hebdomadibus aliud ejusmodi Textum aperui: at vel in hoc quoque Vermiculus nihil mutatus haerebat; etiamsi certo mihi persuaseram, eum jam pridem in Nympham procrevisse. Hinc aliquot horum Textorum adhuc adservo; ut anno proximo videre tandem possim, qualenam inde proditurum sit Animalculum, cui dexteritas atque facultas Ovula sua tam subtiliter intra foliorum tunicas recondendi est concessa. Quando Vermiculi isti etiamnum valde minuti sunt, loculus pariter, in quo substantiam folii, inter hujus tunicas, exedunt, Ga naar margenoot+admodum exiguus est g: qui tamen pro rata sensim Ga naar margenoot+magis h, magisque i, ampliatur; prout Vermiculi paullatim increscunt. Unde equidem infero, locum, quo ii primitus, sub Ovorum forma, intra folium repositi sunt, necessario supra modum exilem angustumque fuisse. Verum observando hactenus id nondum didici. | |
daar sy tusschen lagen. Als ik een van deese spinsels opende, en daar een Pop in meende te vinden, soo sag ik, dat het Wurmken daar nog onverandert binnen in lag, en merkelyk kleender was geworden: dat ook nootsakelyk was, van wegens de grootte van het spinsel, dat hy uyt syne spinbeurskens had getrokken. Omtrent vier weeken hier naa opende ik een ander spinsel, daar het Wurmken van gelyken nog onverandert in lag, hoe wel ik my in beelde, dat het nu al lang in een Pop sou syn vergroeyt geweest. Soo dat ik nu nog eenige spinsels bewaar, om in het toekomende jaar te sien, wat Dierken daar uyt sal voort komen: het welk de inventie en addresse gegeeven is, om syne Eyeren, soo subtiel tusschen de bladeren te verbergen. Als deese Wurmkens nog heel kleen syn, soo is de plaats, daar sy de substantie van het bladt tusschen de vliesen uyt eeten, meede Ga naar margenoot+seer kleen g, die dan allengskens grooter h, ende grooter word i, naa proportie dat sy aan groeyen. Soo dat ik oordeel, dat de plaats, daar sy de eerste maal als een Ey in het blad gevoert worden, uyter maten kleen ende subtiel moet syn: dan dit heb ik tot nog toe niet geobserveert. |
|