Bybel der natuure of historie der insecten. Deel 2
(1980)–Jan Swammerdam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 748]
| |
De quibusdam Vermiculis, intra tenella ac recens progerminantia salicis Folia reperiundis, in Muscas succrescentibus.Junii die 28vo, in nonnullis Salicibus observavi, quod earum folia, quae circa teneriorum quorundam ramulorum summitates novissime pullulaverant, exarescere inciperent Ga naar margenoot+a. Quare curiositate impulsus operam dedi, ut hujus phoenome[...] rationem expiscarer. Quum itaque aspera ista foliola a se mutuo separarem; 18 vel 20 Vermiculos inter Ga naar margenoot+ea reperiebam delitescentes b, qui ibi, tanquam in communi habitaculo, socialiter degebant. Figura iis erat nonnihil oblonga, in medio tantillum latior; color autem aurantius, pulcherrimus, ex coccineo coruscans, oculis acceptissimus. Eorum quidam stamina ducere jam inceperant; alii vero a sordibus suis semet repurgabant. Haec cum detexissem; varia deinde alia ejusmodi foliola, recens egerminantia, investigavi, in quibus varios ibidem tales Vermiculos, quorum alii magis, alii minus, adoleverant, inveni. Imo in nonnullis tandem Ova quoque offendi, e quibus Vermiculi isti provenerant. Haec tamen nequaquam ita, ud in priore observatione commemoravi, intus in ipsa foliolorum substantia, sed inter horumce rugas atque plicaturas tantummodo collocata erant. Vermiculi hi, Ovulis suis exclusi, haud alio utebantur alimento, praeterquam solo succo, e foliis illis stillante; qui quidem, glutinosus atque lentescens, sat in se continet materiei alibilis ad eos enutriendos. Hinc etiam animadvertere haud potui, Vermiculos istos ipsam folii substantiam adedere: quin illo potius humore tantum, qui inde exsudat, victitabant. An vero folium simul hic illic sauciaverint, ut succum, qui ipsis loco alimenti est, ex eo quasi promerent, me latet. Haud unquam videre mihi contigit, Vermes hos, derelictis foliorum suorum rugis atque plicaturis, in lucem prodiisse. Imo semper sese intus continebant, ex alia foliolorum cavitate in aliam perreptantes: quod quidem eo usque continuant; donec plenam suam adepti sint magnitudinem, & futura eorum membra, sub cute, affatim increverint. Quando demum folia ista, quorum & nutrimentum & incrementum ab hisce Vermiculis | |
Van eenige Wurmkens, die men tusschen de teere en eerst uyt spruytende Bladeren der Willegen bevind, dewelke in Vliegkens vergroeyen.Het was op den 28 Juny, dat ik in eenige Willege boomen observeerde, dat haare bladeren, die boven aan op sommige teere takskens eerst effen uyt gesprooten waaren, begonden te verdroogen Ga naar margenoot+a; dat my de occasie gaf, om de reeden daar van te ondersoeken, waarom als ik deese ruyge blaatkens van malkanderen verdeelde, soo vond ik daar wel 18 a 20 Wurmkens tusschen beyden Ga naar margenoot+geplaatst b, die als in een gemeen geselschap leefden. Haar figuur was een weynig langwerpig, synde in het midden wat breeder: de couleur was een schoon en hoog root blinkent oranje, dat het Oog vermaakte. Eenige daar van hadden begonnen te spinnen, andere wederom die suyverden haar van haare onreynigheeden. Deese ontdekking gedaan synde, soo ondersogt ik verscheyde van deese uyt spruytende blaatkens, alwaar ik ook verscheyden van deese Wurmkens in vond, die meer ende minder aan gegroeyt waaren. In eenige andere bevond ik de Eyeren, waar uyt deese Wurmkens voort gekomen waaren. De selve waaren niet binnen in de blaatkens geplaatst, gelyk in de voorige observatie gesegt is, maar tusschen de plooyen ende de vouwingen der bladeren, daar sy alleen tusschen beyden laagen. Deese Wurmkens uyt haare Eyeren gekroopen synde, die gebruykten geen ander voetsel, als alleen het sap, dat uyt deese bladeren sypert, het welk lymerig ende kleverig synde, substantieus genoeg is, om haar op te kweeken. Hier om heb ik ook niet kunnen ontdekken, dat se de substantie van het blad selver aten; maar sy leefden alleen by de uytgaande vogtigheid van het selve. Of sy nu het blad hier en daar kwetsten, om het sap tot haar voetsel daar uyt te tappen, dat weet ik niet. Nooit heb ik kunnen sien, dat deese Wurmkens haar buyten de plooyen en de vouwingen deeser bladeren begaaven, maar sy bleeven altyt tusschen de selve, kruypende uyt de holligheid van het eene blaatken in het andere; dat se soo lang continueren, tot se haar volle grootte bekomen hebben, en haar toe komende leeden onder het vel bekwaam syn aangegroeyt. Als nu deese bladeren, wiens voetsel ende aangroeying deese Wurmkens t' eene maal beneemen, | |
[pagina 749]
| |
absumitur, rigescere atque exarescere incipiunt; tunc ii sese intra haec obtexunt, suaque in tela denique in Nymphas mutantur. Praeprimis tamen circa Caput & Thoracem sese maxime obtexunt; utpote in quibus etiam partibus praecipuae mutationes, membrorumque accretiones, obtinent. Quum vero foliola tum temporis potissimum validius inarescant; hinc textum ibi loci firmius partes istas defendit, quo minus comprimantur aliove modo laedantur. Porro quemadmodum hi Vermiculi in uno simul domicilio, fraternoque veluti in consortio, alimento omnibus communi hactenus victitarunt; ita etiam junctim & propter sese mutuo collocati stamina ducunt, neque invicem alter alteri locum invident. Nympha istius Vermiculi minutissima est; at membris tamen suis figuram nasciturae Muscae exprimit. Nullo penitus motu ea pollet, nisi solummodo in Cauda, quam quidem satis fortiter agitare valet. Julii 4to observavi, Animalcula haec tenerarum Muscarum formam induisse. Cum autem Muscam hanc microscopii ope contemplarerGa naar margenoota; tenellae eam structurae esse animadverti. Capitellum ejus, orbiculari aciculae globulo simile, tenuis petioli, sive gracilis Colli interventu, cum Thorace nectebatur. Anterius e Capite duo prominebant oblonga Cornicula. Sena ipsi erant Crura, longa, nigricantia. Alae, corpore longiores, conchae instar margaritiferae relucebant. Corpus tantum non pristino Vermiculi colore etiamnum tinctum erat. Quando Musca haec per aëra volitat, perinde est, ac si atomum ibi moveri videres. Admiratione profecto dignissimum est, quam subtiliter Animalcula isthaec sua Ova, inter tenella foliorum germina, insinuare norint; ut sic, secundum constantem Naturae ordinem, singulis annis eodem modo obtinentem, foetus suos procreare, enutrire, speciemque hinc suam quasi aeternare possint. | |
beginnen te verstyven en op te droogen; soo is 't, dat se haar in de selve bespinnen, en in dit spinsel in Poppen veranderen. Het meeste dat se spinnen is omtrent het Hooft en de Borst, waar omtrent ook haar meeste verandering, en de vergroeying van haare leedematen geschiet. En alsoo de blaatkens op deese tyt het meeste in droogen, soo conserveert haar het spinsel daar ter plaatse, om dat se niet gedrukt of gekwetst souden worden. En gelyk sy in een gemeene wooning, en in een broederlyk geselschap, van een algemeene spys geleeft hebben; soo bespinnen sy haar ook by een, en neffens malkanderen, sonder dat de eene de andere syn plaats misgunt.
De Pop van dit Wurmken is seer kleen, vertoonende haare leeden de figuur van een toekomende Vlieg. Het heeft gansch geen beweeging als alleen in de Staart, die het redelyk sterk roert. Den 4 July bevond ik, dat deese Dierkens de gestalte van teere Vliegkens aan genomen hadden. Dit Vliegken onder een vergrootglas besiendeGa naar margenoota, soo bevond ik, dat het tenger van maaksel was, het Hooftken was als een ronde knop van een spelt, dat op de Borst op een dun steelken of halsken stont. Voor aan het Hooft had het twee langagtige Hoornkens. Het had ses lange en swartagtige Beenkens. De Vleugelen waaren langer als het lichaam, en blinkende als perlemoër. Het Lichaam had de couleur van het Wurmken ten naasten by behouden. Als het in de lugt vliegt, soo is 't of sig daar een stofken in beweegde. Het is verwonderens waardig, hoe subtiel deese Dierkens haare Eyeren tusschen de teere uytbotselen der bladeren hadden weten in te leggen, om door een constante order van de Natuur, die men alle jaaren op deese wyse siet voortgaan, haar jongen voort te brengen, en op te voeden: en alsoo haare soort gelyke als te vereeuwigen. |
|