Bybel der natuure of historie der insecten. Deel 2
(1980)–Jan Swammerdam– Auteursrechtelijk beschermdDe quibusdam aliis Animalculis, intra Salicum Tubercula repertis: tum quomodo illa eo deveniant.Principio dixi, quod, cum Tubercula Salicis aperirem, varia insuper alia Animalcula offenderim; quae quidem minus exercitatis, iisque, qui tantummodo perfunctorie experimenta quaedam instituere consueverunt, imponere valent: quum sane facile sic fieri possit, ut aliud Animalculum pro alio habeatur, minus- | |
Van sommige andere Dierkens in de Gewassen der Wilgen gevonden, en hoe die daar in komen.In het begin heb ik gesegt, dat my in het openen van de wratkens der Willigen nog verscheyde andere Dierkens syn voor gekoomen, dewelke bekwaam syn, om de onervaarne, en die niet als oppervlakkig eenige experimenten doen, te bedriegen: alsoo men ligt het eene Dierken voor het andere in soo een geval kan neemen, en daar val- | |
[pagina 741]
| |
que legitimae dein sequelae inde deducantur. Hanc ob rationem paullo nunc accuratius hanc rem exponam. Primo itaque dixi, me in quibusdam Tuberculis, nondum perforatis, alia adhuc nonnulla reperisse Animalcula, a quibus Convolvulus, quem ante descripsi, suffocatus fuerit atque interemptus. Hoc autem ut intelligi queat; animadvertendum est, Saligna Folia a variis Insectorum frequentari speciebus; quae quidem aut intra, aut super ista folia, suum collocant semen, in Vermiculos, vel apodes, vel Pedibus instructos, tandem succrescens. Tuberculum haud perforatum, de quo nunc ago, duorum generum Animalcula tum temporis continebat; Erucam nimirum supra a me descriptam, atque Vermiculum Pedibus destitutum, quae ambo simul eandem intra cavitatem Tuberculi delitescebant. Quoniam vero utrumque substantiâ Tuberculi nutriebatur, suaque in hoc excrementa ponebat; hinc factum est, ut Eruca a suo contubernali suffocata atque oppressa fuerit. Quum primâ vice nonnullos apodum istorum Vermiculorum intra Tubercula conspicerem; habui eos pro Erucis a me ante descriptis, autumans, has ex Ovis suis prodire apodes, ac postea demum, quando nonnihil grandiores evaserunt, ipsarum Pedes procrescere. Verum progressu temporis tandem detexi, Vermiculos illos apodes plane diversae esse speciei: quamvis tamen certus credam, eorum Ovula simili ratione, ac Ovula meae Erucae, in Salicis folia ingeri; ut nasciturus inde Vermiculus ibi nutriatur atque mutationem subeat. Apus iste Vermiculus tum temporis paullo magis jam adcreverat, quam mea Eruca. Capite etiam pallidiore is gaudet, satisque multas foeces exonerat. At quoniam nunquam notabilem horum Vermiculorum numerum in salignorum foliorum Verruculis, quas etiam soli aliquando & privatim incolunt, observavi; ideo ipsorum mutationem pervestigandi occasio me defecit. Forte tamen deinceps examini huicce aliquid adhuc operae impendam. In alia quadam Excrescentia tertiam inveni speciem Vermiculorum, qui pariter Pedibus destituti, & vel altero tanto minores erant prioribus. Capite quidem similiter fere fabrefacto gaudebant: at paullo id crassius erat, qua cum Thorace committitur. Bina insuper in Capite eorum animadverti nigra puncta; quae forte Oculos denotabant. Cutem quoque mutabant hi Vermiculi, satisque celeriter proreptabant. | |
sche gevolgen uyt trekken. Daarom sal ik nu dat selve wat nader verklaaren. Eerstelyk heb ik dan gesegt, dat ik in sommige gewaskens, die niet gegaat waaren, nog eenige andere Dierkens heb bevonden, waar van myn beschreeve Convolvulus verstikt ende gedoot was. Om dit te verstaan, soo moet men weeten, dat de bladeren der Willegen van verscheyde Dierkens besogt worden, die haar saad of in de bladeren, of op deselve setten, waar uyt dan voeteloose Wurmkens, of Wurmkens met Voeten voort komen. Het ongegaate gewasken, daar ik van spreek, dat was op die tyt voorsien met tweederhande Dierkens, eerstelyk met myn beschreeve Rups, en dan met een Wurmken sonder Voeten, dewelke te samen in de selve holligheid van het wratken laagen. En alsoo sy beyde uyt de substantie van het uytwasken gevoet wierden, en haare vuyligheeden daar in loosden, soo was de Rups daar van verstikt en gedoot geworden.
Als ik eerst sommige van deese ongevoete Wurmkens in de gewaskens ontdekte, soo beelde ik my in, dat het myne beschreeve Rupsen waaren, die sonder voeten uyt haare Eyeren kwamen, en die naderhant haare Voeten uyt groeyden, wanneer sy wat grooter waaren geworden; dan met der tyt soo ontdekte ik, dat deese Wurmkens sonder Voeten, van een heel anderen aart waaren; hoewel ik vertrouw, dat haare Eyeren op de selve manier, als die van myn Rups, in de bladeren der Willegen gebrogt worden, op dat haar Wurmken aldaar syn voetsel en verandering sou hebben. Dit voeteloos Wurmken was op die tyt wat meerder in grootte aan gegroeyt, als myn Rups; het is ook bleeker van hooft, en leyt redelyk veele vuyligheden. Maar alsoo ik haar nooit, in een merkelyk getal, binnen in de knopkens der Willegeboom bladeren, daar se ook apart in leggen, gesien heb, soo is my de occasie benomen geweest, om haar verandering naa te speuren, dat mogelyk nog geschieden sal.
In een ander gewasken heb ik nog een derde soort van Wurmkens gevonden, dat meede sonder Voeten was, en wel de helft kleender als het voorgaande. Het Hooft was bykans even al eens van maaksel, maar aan de Borst was het wat dikker: ik bemerkte ook twee swarte stippelen op syn Hooft, dat mogelyk de Oogen waaren. Dit Wurmken vervelde ook, en het kroop redelyk veerdig: somtyts siet men twee van de selve in een gewas- | |
[pagina 742]
| |
Quandoque unico in Tuberculo bini offenduntur; qui suis tunc excrementis, tanquam pariete intergerino, separati habitant: quod ipsum circa descriptos meos Convolvulos etiam aliquando observavi; cum Tubercula eorum sese mutuo contingebant. Vermiculi isti suas quoque mutationes intus in Excrescentiis subire videntur; quo quidem tempore Excrescentia ferrugineum undequaque colorem induit. Attamen hactenus eorum mutationem nondum vidi; quia itidem haud numerosi inveniuntur: ut hinc nonnisi casui fortunatiori adscribendum foret, si cui contingeret, ordinem, quo istorum Animalculorum membra accrescunt, detegere. Observationes hasce 28 Junii institui. Quando autem apodes isti Vermiculi suam adeptae sunt mutationem; aut, quas descripsi, Erucae Tubercula sua dereliquerunt; ut ideo patula haec & vacua sint: tum demum varii etiam Vermiculi, Pedibus donati, ea invisunt, atque intus semet recondunt, vel Ovula sua deponunt, sobolem dein suam ibi enutrituri. Minores hinc Araneolae quoque in excavatas istas Verrucas sese conserunt; ut transeuntia Animalcula inde ex insidiis opprimant, quae capta postmodum exsugunt. Salices enim infinitum alunt Insectorum exilissimorum numerum: ut hinc tractatus integer de diversis Animalculorum minutissimorum, quae ad Salices reperiuntur, speciebus conscribi posset.
Inter alia quoque perparvam in Salice Cicadam observavi; quae, quoad mutationem suam & vivendi rationem, majoribus Galliae atque Italiae Cicadis examussim similis est. Perexiles etiam Erucae illic inveniuntur, oblongum, & aurei coloris, textum foliis adfigentes, e quo singulares quaedam minutarum Muscarum species dein procrescunt. Muscae hae, cum e theculis suis prodeunt, itidem operculum exactè orbiculare de his excutiunt: quemadmodum & de tela Convolvuli supra a me descripti narravi, atque Icone repraesentavi. Inter Animalcula, quae forinsecus in Tubercula deveniunt, unum observavi minutissimum, vi vitae valida praeditum, album, oblongumGa naar margenoota. Duos id Oculos, nigros, in ima Capitis sui regione, Thoracem versus, collocatos monstrabat. Anterius, e Capite ejus binae prominebant Antennae. Sex ei Crura erant; super quibus Alae, quatuor intra nodulos conclusae, cernebantur. Corpus in annulos aliquot divisum sese exhibebat. Animalculum hocce | |
ken, die dan haare vuyligheden tot een middelschot hebben, 't geen ik ook wel omtrent myn beschreve Convolvuli geobserveert hebbe, wanneer haare krabbelkens aan malkanderen stonden. Deese Wurmkens schynen meede haar verandering binnen in de gewaskens te verkrygen, op welken tyt het geheele wratken yser couleurig wort; dan tot nog toe heb ik haare verandering niet gesien; alsoo sy meede in geen groot getal aldaar gevonden worden, soo dat het niet als een geluk sou syn, dat men de order van haare aangroeying in leedematen kwam te ondervinden. Deese observatien nam ik den 28. Juny.
Maar als nu deese voetelose Wurmkens haare verandering verkreegen hebben, of ook dat myne beschreeve Rupsen haare wratkens hebben verlaaten, soo dat se openstaan ende leedig syn, als dan worden sy van verscheyde Wurmkens met Voeten besogt, die haar daar in verbergen, of wel haare Eyeren daar in leggen, op dat se haare jongen daar in souden voort kweeken. Soo dat ook kleene Spinnekens haar in deese uyt geholde gewaskens begeeven, en daar uyt de voorby gaande Dierkens betrappen, die se dan uyt suygen: want de Willege bomen, die voeden een oneyndig getal van seer kleene Dierkens; soo dat men een gansche historie sou kunnen beschryven, van de verscheydentheid der soorten van seer kleene Dierkens, die men daar op gewaar wort. En waar omtrent ik onder anderen een seer kleene Krekel geobserveert hebbe, die in syn verandering en manier van leeven de Franse en Italiaansche groote Krekels heel gelyk is. Ook vind men daar seer kleene Rupskens op, die een gout geel en langwerpig spinselken op de bladeren maaken, waar uyt eenige aardige soorten van kleene Vliegkens groeyen: en als deselve uyt haare kokers komen, soo stooten sy daar meede een volkome ront boomken uyt, op de manier, als ik van het spinsel van myn beschreve Convolvulus gesegt en af gebeelt hebbe. Omtrent de Beestkens, die van buyten in de gewaskens komen, heb ik daar een geobserveert, dat seer kleen was, en stark van leeven, synde van een witte couleurGa naar margenoota. Het was langwerpig van gedaante: in het Hooft had het twee swarte Oogen, die om laag naa de Borst stonden: van vooren had het twee Hoornen: het was voorsien met ses beenen, waar boven men de Vleugelen sag, die in 4 knopkens beslooten waaren. Het lichaam was in eenige ringekens verdeelt. Dit Dierken | |
[pagina 743]
| |
in Muscam mutabatur nigram, oblongam, Alis instructam longitudine corpus ipsum aequantibus. Quum vero mutatio isthaec fieret; nequaquam motu suo privabatur istud Insectum: ut hinc ad Alterum mutationum Ordinem pertineat. Ratio tamen, ob quam id Quarto sub Ordine describo, in eo duntaxat vertitur, quod mutatio ipsius intus in exesis Salicum Verruculis, modo abscondito, perficiatur. Caeterum tanta ejus est exilitas, ut nativa magnitudine vix rite depingi queat. Prius igitur omnes istos diversos mutationum modos, tum & quaenam Insecta Excrescentias Salicum invisant, cognoscere oportet; antequam quis, erroribus evitatis, experimenta circa hanc rem capere queat. | |
vergroeyde in een swart langwerpig Vliegken, waar van de Vleugelen soo lang als het lichaam waaren. Als deese verandering geschiede, soo verloor het syn beweeging niet. Soo dat het eygentlyk onder de tweede order der veranderingen behoort. En de reeden, waarom ik het in de vierde beschryf, die bestaat alleen, om dat het op een verborge manier binnen in de uyt gegete gewaskens der Willegen verandert. Het is soo kleen, dat het levens grootte niet wel kan afgebeelt worden. Alle deese verschillige manieren der veranderingen, en ook wat Dierkens dat deese knopkens der Willegen besoeken, die dient men dan eerstte weeten, sal men niet bedrogen worden in de experimenten, die men daar omtrent wil neemen. |