Bybel der natuure of historie der insecten. Deel 2
(1980)–Jan Swammerdam– Auteursrechtelijk beschermdDe Partibus Genitalibus Maris et Foemeli ae: tum quonam modo Coitus ab ipsis exerceatur.Musca Mas Pene praedita est, duobus Testiculis, Vesiculis Seminalibus & Prostatis. Foemellae contra Ovarium, Uterus, & quae ad hunc pertinent, impertita sunt. Penis Mascul tam singulari artificio constructus est; ut septem Mundi miraculis facile antecellat: quum Totus Oculeus, summus ille & unicus Artifex, eum fabrefecerit. Materies, e qua is constat, partim corneo-ossea est, partim membranacea. Praeterea tanta etiam longitudo, & tam peculiares ejus sunt inflexiones atque convolutiones; ut contueri eum sine profundissima admiratione nemo queat. | |
Van de Teelleeden in het Manneken en Wyfken, en hoe sy teelen.Het Manneken heeft een Roede, twee Saadbalballen, Saadblaaskens en Prostaten. Het Wyfken daar en tegens heeft een Eyerstok, met de Lyfmoeder en syn deelen. De Roede in het Manneken is soo raar van maaksel, myn Heer, dat se de seve wonderen des Werelts ligtelyk overtreft, alsoo die geheel Geoogde, die aldereenig ste Kunstenaar daar de Auteur van is. Haar maaksel is ten deele hoornbeenig en ten deele vliesig. En dan is sy soo lang en raar in een gewonden en gekronkelt, dat men dit deel niet besien kan sonder een diepe verwondering. | |
[pagina 719]
| |
Pars Penis corneo-ossea, nigro tincta colore, juxta alterum duntaxat ejus latus exporrigitur Ga naar margenoot+a; adeoque maximam sic firmitatem & aptitudinem Peni conciliat, ut patulus hic perviusque semper manere possit. Alterum Penis Ga naar margenoot+latus membranaceum est b, atque ex globulis pellucidis & annulis compositum videtur. Anterius Penis extremum quodammodo obtusum Ga naar margenoot+est & membranosum c: quamvis id quoque in acumen aliquando convergens, atque in apice veluti articulatum, viderim. Attamen plerumque retusum, & oscillo patens, cernitur. An vero Penis per obtusam hanc aperturam semet quoque erigere valeat, ignoro. Id interim pro certo habeo, quod Vulva Foemellae in istud Penis orificium insinuetur: qui quidem coëundi modus omnino oppositus est illi, quem in aliis Animantibus animadvertimus; utpote in quibus Penis ipse , nequaquam vero Vulva; excipitur. Casu fortuito in hanc incidi observationem; quum Foemellam examinarem, ipso in coitu, defectu alimenti, mortuam: scilicet circum Vulvae ejus extremitatem applicatus etiamnum Penis exaruerat; e quo cum Vulvam protraherem, simul sic huncce Coitus modum distincte conspexi. Penis, extra Abdominis cavum, a latere corporis collocatus est: ut hinc absque ulla sectione visui pateat; quandoquidem non nisi ultimus corporis Annulus dextrum ejus latus contegit. Haeret is ibi loci quam elegantissime convolutus. Constructione autem sua satis prope ad Penem Anatis Maris accedit, qui simili ratione contortus est. Anas hic semen suum nequaquam per internam Penis cavitatem, sed per sulcum hujus extrinsecum, videtur ejaculari: quod quidem in aliis etiam Animantibus, alio tamen modo, obtinere animadverti. Reliquae Maris partes Genitales, observatu pariter quam dignissimae, intra Abdomen conclusae sunt. Primum inter has locum habet Ga naar margenoot+Radix nervosa Penis d, quae, colore insignis candidissimo, ad postremum usque corporis Annulum sese protendit; ubi loci externa Penis pars exiguis pilis obsita apparet. Candida isthaec Penis radix mirabili modo incurvatur, tandemque Ga naar margenoot+in fine rursus dilatata e, variis tum partibus aliis conjungitur, quas ibidem observare licet. Primo nimirum Testiculos heic videre Ga naar margenoot+est f f, rarissima sane fabrica atque figura insignitos. Colorem ii prae se ferunt saturate luteum, obscurum, rubro perfusum. Quod vero continent, Semen album est, &, microsco- | |
Het Hoornbeenig deel der Roede is swart, en Ga naar margenoot+aan syn eene syde geplaatst a, en dat geest hem een seer groote hekwaamheid om geduurig te blyven ront open staan. Aan de andere syde is de Roede Ga naar margenoot+vliesig b, en dit vliesig deel schynt uyt doorschynende klootkens en ringen samen gestelt te syn. Voor aan is de Roede eeniger maten stomp ende Ga naar margenoot+vliesig c, hoewel ik hem ook wel spits toelopende gesien heb, en als of hy op de top gearticuleert was, maar meesten tyt stomp met een opening. Of hy sig door syn stompe opening nog kan opregten, dat weet ik niet. Maar dit is by my seker, dat in syn opening de Schamelheid van het Wyfken ontfangen wort, dat een heel contrarie order van teelen is als in de andere Dieren, alwaar niet de Schamelheyd maar de Roede selfs ontfangen wort. Deese observatie kwam my gevallig te voren, door dien het Wyfken in de vermenging gesturven was door gebrek van eten, en dat de Roede was vast gedroogt om het uyteinde der Schamelheid, daar ik se heb uytgetrokken, en dese order van voortteeling distinct gesien.
De plaats der Roede is buyten den Buyk aan de syde van het lichaam, soo dat men hem sonder eenige sectie sien kan, want hy wort alleen van de laatste ring des lichaams aan de reghter syde bedekt. Daar hy in malkanderen uytermaaten cierlyk gerolt leyt Hy komt in syn structuur niet kwalyk over een met de Roede in de Mannekens Eendt, die meede soo gedrayt is, en alwaar het schynt, dat het Saat, niet door de holligheyt van de Roede, maar langs syn uytwendigen sleuf gelooft wort. Dat ik ook in andere Dieren, maar op een andere wys, geobserveert heb. De vordere deelen der Teelleeden van het Manneken die syn in den Buik beslooten, en sy verdienen niet minder haare aanmerkinge. Het eerste Ga naar margenoot+daar van is de senuwagtige Wortel der Roede d, dewelke spierwit van couleur is, en haar uytstrekt tot de laatste ring des lichaams, alwaar men siet dat het uytwendig deel der Roede met hayrkens beset is. Deese witte Wortel der Roede siet men dat seer curieus geboogen wort, en sig ten laatsten Ga naar margenoot+weer verwyd e, alwaar men dan verscheyde Ga naar margenoot+deelen observeert; als eerstelyk de Saadballen f f, die van een seer raare structuur en figuur syn. Synde haar verruw een donker hoog geele couleur, met root gedilueert. Sy besluyten in haar een wit saad, het welk onder een vergrootglas sig globeus | |
[pagina 720]
| |
pio intercedente, velut e globulis compositum sese exhibet: quem in modum tunica quoque Testiculorum constructa esse videtur. Vasa Ga naar margenoot+Deferentia tunc conspiciuntur g g, quae paullo post, quam e Testiculis prodierunt, notabiliter rursum dilatantur, & binas quasi Deferentium Ga naar margenoot+Appendices globosas reserunt h h. Partes reliquae adeo exacte inter se similes sunt; ut eas a se invicem haud rite discernere queam. Attamen longissimas harum pro Vesiculis Seminalibus Ga naar margenoot+habeo: prout ex Icone mea innotescit i i: minores autem, quae magis globosae sunt, Prostatae Ga naar margenoot+mihi esse videntur k k. Omnes istae particulae candidissimae sunt, Semenque similiter coloratum in Penis cavitatem devehunt. Plures in hoc Animalculo partes haud examinavi; quippe qui Vermiculum tantummodo accurate pervestigare mihi proposueram. Foemella contra duplici instructa est Ovario, simili propemodum ratione, ac in Halecibus, constituto. Verum antequam de hoc loquar, externas prius Uteri partes Tibi, Vir Illustrissime! describam. Sub duobus postremis corporis Ga naar margenoot+Annulis a a Foemella Uteri sui extremita tem, & Vulvam, recondit. Tribus autem Vulva isthaec constat articulis; quorum primus oblongus est, atque in principio pilis stipatus Ga naar margenoot+b b. Is ipse porro bina in medio soo gerit Ossicula Cornea, nigra, quae faciunt, ut Vulva sic tanto commodius extra corpus moveri queat. Articulus alter, qui intra primum, tanquam in Praeputio, totus concluditur, pilis destitutus est; at corneo-osseum tamen in finem Ga naar margenoot+quoque desinit c c. Postremus articulus, qui simul & Vulvam & Anum proprie constituit, prorsus niger est, totusque ex corneo-ossea atque membranacea materie confiatus, nonnullis etiam Ga naar margenoot+pilis horret d. Partem hanc Muscae, mox ac de exuviis suis prodierunt, plerumque extra corpus protendunt; ut aëre exsiccetur: dein vero unam duasve guttulas aquae, calce velut mistae, ex ea profundunt. Caeterum quae deinceps hanc per partem a Musca excernuntur, faeces, materiem quasi calcariam continentes, figurâ globulos caudatos referunt. Cum deinde Muscam hancce dissecarem; bifidum in ea vidi Ovarium, utrinque ex triginta & duobus constans Oviductibus, quorum quilibet quatuor continebat Ovula; unum videlicet Ga naar margenoot+majus a, & tria rudimenta b: ut hinc unicae hujus Muscae Ovarium Ovula 256 complecteretur. Ovorum color candidus erat; figura oblonga, inflexa. At corum minima | |
vertoont, gelyk ook de rok der Saadballen schynt te doen. Daar op siet men de saad afbrengende Vaten, Ga naar margenoot+g g, die cen weynig daar van weer merkelyk gedilateert worden: en als twee globeuse aanbangsels der afbrengende vaten haar vertoonen, Ga naar margenoot+h h. De andere deelen gelyken malkander soo seer, dat ik haar niet wel kan onderscheyden: hoewel ik de langste voor de Saadblaaskens neem, als uyt Ga naar margenoot+myn afbeelding blyken kan i i, en de kleenste, die Ga naar margenoot+globeuser syn, die neem ik voor de prostaten k k. Alle deese deelkens syn helder wit, en sy voeren diergelyk een saad tot de holligheid van de Roede. Meerder deelen heb ik in dit Dier niet geexamineert, als synde myn intentie maar geweest om het Wormken exact te examineeren.
Het Wysken siet men ter contrarie, dat een dubbelt Eyerstok in heeft, op de manier ten naasten by, als de kuyt in de Haring. Maar eer ik daar van spreek, myn Heer, soo sal ik U Edelheid eerst de uyterlyke deelen van de Lyfmoeder beschryven. Onder de twee laatste ringen des ligchaams Ga naar margenoot+a a siet men, dat het Wyfken het uyteynde van haar Lyfmoeder en Schamelheid verbergt. Deselve bestaat uyt drie articulatien. De eerste is langwerpig en met hayrkens in haar begin beset Ga naar margenoot+b b. Voorts heeft sy in haar midden twee swarte Hoornbeenkens, dewelke haar dienen, op dat se met meer bekwaamheid die sou huyten het lichaam beweegen. De tweede articulatie, die binnen in de eerste, als in de Voorhuyt, heel op geslooten wort, die is sonder hayrkens, maar aan haar Ga naar margenoot+eynde is sy meede hoombeenig c c. De alderlaatste articulatie, dat eygentlyk de Schamelheid is, en den Aars te gelyk, die is heel swart van couleur, en t' eenemaal hoornbeenig en vliesig, voorts is Ga naar margenoot+sy met eenige hayrkens beset d. Als deese Vliegen effen vervelt syn, soo steeken sy dit deel gemenelyk buyten het lichaam, op dat het van de lugt sou opgedroogt worden. En daar naa laten sy een droppel a twee kalkagtig water vallen; synde voorts haare vuyligheden kalkagtig, en van figuur, als een gestaart klootken. Als ik nu deese Vlieg anatomiseerde, soo sag ik daar in de in tween verdeelde Eyerstok, die aan weersyden uyt 32 Eyerleyders bestont, en yder Eyerleyder besloot in sig vier Eyeren, als een groot Ga naar margenoot+Ey a, en drie begintzelen b. Soo dat daar in dit eenige Wyfken 256 Eyeren in den Eyerstok waaren. De couleur der Eyeren was wit, haar figuur langwepig geboogen. Maar de kleenste Ey- | |
[pagina 721]
| |
aqueo gaudebaut colore. Ova haec microscopii ope contemplanti tanquam ex globulis composita esse videbantur: quod ipsum etiam circa Oviductus obtinebat. Omnes hi Oviductus Ovula sua in duos deferebant ductus communes, per quos ea demum in Uterum, atque inde, per simplicem canalem, extra corpus vehebantur. Reliqua Viscera heic ibidem haud accurate examinavi. Vidi solummodo Pingue maximam partem consumtum fuisse. Intestina longe plures in flexus, quam antea in Verme, convoluta erant: quamvis tamen simul heic breviora essent, soloque in Abdomine collocata. Quin ipsa etiam Ova nondum prorsus perfecta erant; licet Muscae jam quatriduum haberent. Muscis ingens admodum generandi aestus naturâ insitus est: unde Foemella vel recentissime saltem nata, etiamnum grisea, Marem mox ad coitum sollicitat. Mas, Venerem exerciturus, semper Foemellam conscendit, & in hac, tanquam in equo, insidens vehitur. Durat autem satis diu earum Coitus, & sequenti ratione celebratur. Foemella nimirum, toto hoc tempore, Alas suas tenens explicatas, Vulvam tunc suam eo loci, ubi Penis Maris concrispatus haeret, protendit, hujusque in cavum inserit; quum Penis a Mare nequaquam erigatur: qui quidem coëundi modus in aliis multis Muscis, nonnullisque etiam in Scarabaeis, locum habet. Elegans autem visu est, quanam ratione Masculus sub hoc actu Foemellae palpetur, eamque saepiuscule simili modo comprimat, ac Gallus Gallinam: quamvis horumce coitus citissime, & absque ulla conjunctione, peragatur. Muscae, de quibus agimus, valida vi vitae gaudent: neque enim, nisi difficulter, aquâ suffocari possunt: quodsi vero tandem hâc interemptae esse videantur; subitissime tamen ad vitam redeunt atque evolant, modo eas una cum aqua radiis Solis exponas. Duplici porro volandi modo utuntur; altero lento & regulari; altero autem quam expeditissimo, in quo nec quicquam ordinati motus observant. Enutrivi ego ipsas Caseo de lacte dulci parato, aqua madefacto, quem Proboscide sua sugentes ingerebant. Proboscis ista in ima Capitis regione, nonnihil infra Antennas, sita est, ex tribus constans articulis, pilisque obsita. Vidi etiam Ovula eas sua in illum Caseum posuisse, quae, nonnullos post dies, ejusmodi iterum Vermes, e qualibus matres procreverant, exhibebant. | |
eren hadden een wateragtige couleur. Als ik deese Eyeren met een vergrootglas besag, soo bestonden sy als uyt klootkens: gelyk ook de Eyerleyders deeden. Alle deese Eyerleiders loosden haare Eyeren in twee gemeene gootkens, en soo wierden sy eyndelyk tot de Lyfmoeder, en van daar door een enkel canaal buyten het lighaam gevoert De andere ingewanden heb ik meede niet naukeurig geobserveert, alleen sag ik dat het vet meest verteert was. De Darmen hadden nu veel meer boeten als in de Wurm, hoewel sy korter waaren, leggende alleen den Buyk. En selfs soo hadden de Eyeren haar volkomentheid nog niet, hoewel de Vliegen nu vier dagen out waaren.
Sy hebhen een seer teelsugtige natuur, daar selfs het Wyfken het Manneken toe solliciteert, selfs als het pas even gebooren, en nog grys is. Het Manneken beklimt altyt het Wyfken, daar het hoven op gaat sitten, en als te paart ryt. Soo dat se redelyk lang in de vermenging blyven: hebbende het Wyfken haare Vleugelen geexpliceert. En als dan steekt sy haar Schamelheid in de holligheid der Roede van het Manneken, ter plaatse alwaar sy in malkanderen te samen gerolt leyt; sonder dat hy die opregt, gelyk deese manier van teelen in veele andere Vliegen plaats heeft, en ook in sommige Schalbyters. Het is aardig te sien, hoe dat dit Manneken het Wyfken caresseert, en het dikmaals treed, als de Haan syn Hennen doct, dat schielyk in syn werk gaat, sonder eenige vermenging.
Deese Vliegen syn van een taay leeven, want swarelyk kan men se in het water verdrinken, en als sy nu al doot scbynen, en dat men se met het water in de Son set, soo herleven sy seer schielyk, en vliegen weg. Haar vlugt is tweesins, eerst langsaam en regulier, en dan seer vaardig, sonder eenige reguliere benweging te observeeren. Haar voetsel by my was Soetemelks Kaas, in water vogtig gemaakt, datse met haar Snuyt op soogen. Deese Snuyt hebben sy aan de onderste syde van het Hooft geplaatst, wat beneeden onder de Hoornkens, daar sy uyt drie articulatien bestaat, en met hayrkens beset is. Ik sag ook dat se haar Eyeren aldaar in de Kaas leiden, waar uyt diergelyke Wurmen naa eenige dagen voort kwamen, als daar sy uyt vergroeyt waren. |
|