Bybel der natuure of historie der insecten. Deel 2
(1980)–Jan Swammerdam– Auteursrechtelijk beschermdModus, quo Nympha Acari suis ex Pelliculis prorumpit, Muscaeque Habitum induit.Primo animadvertitur, Nympham hanc Vermiformem paullacim obscuriore tingi colore, & saturatum suum ruborem amittere. Deinde Nympha ipsa, quae intus recondita latet, cutem Ga naar margenoot+Capi[t]is in duas partes disrumpit a, b; simulque eodem tempore membranulam tenuissimam de universo corpore suo devolvit, quae intra veterem cutem posita relinquitur. Tum demum e cute sua prorepit Animalculum, Muscae, Alis destitutae, griseae, speciem prae se ferens. Id autem praeprimis heic admirabile est, quod eo ipso temporis puncto, quo Nympha ista sub Muscae habitu in lucem prodiit, Musca haec ilico tam expedite cursitet, ac si jam aliquot ante hebdomadas nata fuisset. Dein Musca haec aliquo post tempore, anteriorum suorum Pedum adminiculo, anticam Capitis sui regionem, quae supra Cornicula est, fricat. Pars enim ista notabilem ibi loci tumorem gerit, motuque insigni pollet. Unde Musca tamdiu fricare pergit; donec tuber hoc penitus disparuerit, & intro repulsum sit. Credibile autem videtur, quod haec sit illa pars, quae anterius in cute Nymphae locata fuit, & intra quam duo hujus Crura composita haeserunt. Binis porro Pedibus posticis Musca geminas suas Alas, breves, etiamnum complicatas, quam mollissime subfricat, sicque, quod admodum distincte conspici potest, maximas Alarum suarum plicas, in Nymphae Icone a me | |
Hoe de Pop uyt syn Vliesen breekt, en de Gedaante van een Vlieg aanneemt.Eerstelyk siet men dat deese wormswyse Pop allengskens donkerder van couleur wort, en syn hoog root verliest, waar op de Pop, die daar in beslooten is, syn vel aan het Hooft in twee deelen Ga naar margenoot+doet op barsten a b; en hy stroopt te gelyk op de selve tyt een seer dun vliesken van syn gansche lichaam af, dat in de oude huyt blyft leggen, daar op soo kruypt hy uyt deese huyt. op de manier als een Vlieg sonder Vleugelen, en grys van couleur. En dat admirabel is, op het selve ogenblik, dat deese Pop syn geboorte tot een Vlieg bekomen heeft, soo loopt deese Vlieg soo veerdig, als of hy nu al eenige weeken out was.
Met syn voorste Pooten soo vryft hy eenigen tyt hier naa het voorste van syn Hooft, boven de Hoornkens, het welke deel daar een merkelyk uytpuyling en beweeging heeft. En dat continueert hy soo lang, tot het heel verdweenen en ingetrokken is. Want het is te gelooven, dat dit het deel is, dat voor aan in syn huyt geleegen heeft, en alwaar hy syne twee Voeten ingeplaatst had. Met syn twee agterste Voeten vryft hy heel saftelyk syn twee korte Vleugelen, die nog gevouwen syn, en men siet heel distinct, dat hy de grootste plooyen Ga naar margenoot+daar van, die ik in de Pop vertoont heb, f f daar uyt komt te ontvouwen. Het welk volbragt synde, soo rust hy eenigen tyt, dat men in een ogenblik siet, dat deese Vleugelen haar schielyk uytspannen: | |
[pagina 717]
| |
Ga naar margenoot+delineatas f f, repetito hoc fricatu demum explicat. Hoc peracto ea aliquamdiu conquiescit; donec tandem ictu oculi citius animadvertatur, quod Alae ejus sese subitissime dispandant. Scilicet, qui per Alas distributi existimantur, Nervuli revera non nisi Asperae Arteriae propagines sunt, juxta quas vasa insuper sanguinea decurrunt: ut hinc velocis istius Alarum expansionis rationem in aëre atque sanguine, quos Musca e corpore suo in illos canaliculos adigit, sitam esse constet. Interim haud volare hactenus potest Musca. Quodsi autem Alae sub hoc tempus saucientur; sanguis ex iis stillat: verum quando semel exsiccatae sunt; quod quidem intra horae quadrantem plene perficitur; haud unquam deinceps, licet vel penitus abscindantur, sanguinem reddunt: vasa enim siccando occluduntur. Et sane credibile est, quascunque partes membranosas, in corporibus Animalium obvias, occlusa tantummodo Vasa sanguinea esse: prout vel in ipsa Embryonum Epidermide Vasa sanguifera dari observamus, quae postmodum siccescunt atque coalescunt; quando in lucem editus est Foetus, nec cuticula tam insigniter amplius nutritur. Musca sic nata vulgarem duntaxat ad speciem pertinet, nec multa sibi peculiaria exhibet: quemadmodum ex binis Iconibus, quae nativa eam magnitudine repraesentant, innotescitGa naar margenoota. Juvat tamen Muscae Maris, intercedente microscopio, paratam Iconem sistere, in qua Caput, Thorax, & Abdomen ejus conspiciuntur. In anteriore Capitis regione bina Ga naar margenoot+exstant Cornicula, brevia a, quorum utrique pilus insuper setaceus infixus est. Pone haec Oculi comparent, satis grandes, rubescentes, & reticulati. Inter Oculos, medio super Capite, nigra exporrigitur fascia vel zona, in qua tres adhuc disparati Ocelli, trianguli in formam digesti, collocantur. Hosce Ocellos, cum Musca recentissime in lucem edita est, facilius, quam aliquamdiu post, videre licet; quandoquidem memorata illa zona a primo ortu nondum nigra est, nonnullique in ea pili defixi sunt, qui arescentes sese erigunt. Thorax colore est fusco, ad nigrum vergente, speculique instar coruscat, pilis setaceis passim obsitus. Regioni ejus imae sex Crura adfixa sunt. Primum horum par propemodum Ga naar margenoot+nigricat b b. Medii paris alter tantummodo articulus, prope Pectus, simili colore distinguitur; dum interim postremi duo ejus arti- | |
want de Senuwkens, die men daar oordeelt in te syn, dat syn eygentlyk verlangingen der Lugtpyp, waar neffens de Bloetvaten loopen. Soo dat de reeden van dit schielyk uytspannen der Vleugelen bestaat, in de voort gedreeve lugt en het bloet, dat hy uyt syn lichaam daar in perst. Op deese tyt soo kan hy nog niet vliegen. En als men de Vleugelen quetst soo bloeden sy ook, maar als sy eens op gedrooght syn, dat alles binnen een quartier uurs geschied, soo bloeden sy nimmer meer, al snyt men se heel af, alsoo de Aderen dan sluyten. En het is te gelooven, dat alle vliesige deelen in de lichaamen der Dieren toe geslooten Bloetvaten syn. Gelyk men selfs in de huyt der ongeboore kinderen siet, dat aldaar bloet aderen syn, dewelke verdroogen en haar sluyten, als de kinderen gebooren syn, en dat se soo makkelyk niet meer gevoed word.
Dit Vliegken is van de gemeene soort, sonder dat het veele bysonderheeden heeft, als uyt twee van syne figuuren, die ik levens grootte vertoon, kan blykenGa naar margenoota. Wanneer het syne Vleugelen geslooten heeft, soo steeken die agter over syn lichaam. Het lust my egter het Manneken onder een vergrootglas uyt te beelden, waar in men syn Hooft, Borst, en Buyk vertoont siet. Voor aan syn Hooft Ga naar margenoot+heeft het twee korte Hoornkens a, daar een borstelig hayrken op yder geplaatst is. Daar agter siet men de Oogen die redelyk groot syn, en netsgewys; haar couleur is rootagtig. Tusschen de Oogen, midden op het Hooft, loopt een swarte band of soom, waar in het nog drie verspreyde Oogkens heeft, die op de manier van een triangel geplaatst syn. Deese Oogkens syn bekwamer te sien, als de Vlieg effen vervelt is, dan eenigen tyt daar naa, om dat die soom dan nog niet swart is, en ook om dat hy daar eenige hayrkens geplaatst heeft, die als sy droog worden, haar over eynt regten. De Borst is van een bruyne eouleur, die naa het swart trekt, en sy glimt als een Spiegel, hier en daar is sy met Borstelhayrkens beset. Van ondederen syn de ses Beenen geplaatst. Het voorste Ga naar margenoot+paar is ten naasten by swart b b: het middelste paar, is niet als by de Borst, op het tweede lit, met die couleur getekent, en dan syn de twee laat- | |
[pagina 718]
| |
Ga naar margenoot+culi obscure fusci sunt c c. Par ultimum eodem fere, quo primum, modo comparatum est d d. Attamen colores isti nonnullis in Muscis aliter sese habent. Crura haec omnia pilis setaceis hirsuta sunt, & extrema sua duobus armata Unguibus gerunt, quorum ope Musca agiliter super vitro procurrit, hujusque in poris semet defigit. Hinc, Unguibus istis abscissis, expedite quidem ambulare ea potest; at nequaquam vitro semet adfigere: quamvis vel humidi quoque sint ipsius Pedes. Supinae Thoracis parti geminae adhae Ga naar margenoot+rescunt Alae e e, modo quam pulcherrimo fabrefactea. Pilis eae exiguis in circumferentia stipantur: quae vero per medium earum feruntur filamen[t]a, totidem velut Nervis similia, merae sunt Fistulae Pulm[o]nales. Membrana, inter Alarum costas media, itidem elegantissime est constructa, prominulisque quasi papillis obsita: ad quod tamen artificium accurate exprimendum decuplo major Icon requireretur; quandoquidem in Muscarum genere plurima circa hanc Alarum fabricam memoranda forent. Posticam Thoracis partem prominens margo, exiguus, ornamenti loco inserviens, succingit. Juxta hunc vero sitae conspiciuntur binae particulae, minores, oblongae, supra globosae, duobus malleolis similes; quas Alis suis allidendo Musca consuetum sibi strepitum excitat. Abdomen in Annulos aliquot dividitur, subtilibusque Ga naar margenoot+pilis hispidum f, colore simili, quo Thorax, obscure fulco, splendente, gaudet. Foemella a Mare extrunsecus haud discrepat, nisi corpons magnitudine. Partes autem utriusque Genitales inter se mutuo notabiliter admodum differunt: quod nunc ostendere adgredior. | |
Ga naar margenoot+ste articulatien van de Voeten, donker bruyn c c. Het laatste paar is ten naasten by van maaksel als het eerste d d. Dan deese couleuren verschillen in eenige Vliegen Alle de Voeten syn met borstelige hayrkens beset, en hebben twee nagelkens op haar eynde daar sy vaardig mee op het glas loopen, en in de gaatkens van deselve haar vast houden. Hier om als men haar de nagelen afsnyt, soo loopen sy wel vaardig, maar op het glas kunnen sy haar dan niet vast houden, niet tegenstaande de Voeten vogtig syn. Boven aan de Borst siet men de twee Ga naar margenoot+Vleugelen e e, die seer cierelyk van maaksel syn, synde in den omtrek met hayrkens beset, en het syn alle Longpypen, die haar op 'er midden gelyk soo veele Senuwen vertoonen. Tusschen de Ribbekens der Vleugelen is het Vlies, meede van een fraay maaksel, en als met verheve tepelkens hesaayt synde, maar men most se 10 maal soo groot uytbeelden, om deese konst te vertoonen: daar men veel van sou kunnen seggen, omtrent de Vliegen. Agter aan de Borst is een uytsteekent rantken geplaatst, dat hem voor cieraat dient. Daar neffens siet men twee kleender deelkens, die langwerpig syn, en van boven globeus als twee hamerkens, waar meede de Vlieg syn geluyt maakt, als hy die wegens syne Vleugelen beweegt.
De Buyk is in eenige Ringen verdeelt, en met Ga naar margenoot+fyne hayrkens beset f, haar couleur is als die van de Borst, donker bruyn ende glimment. Het Wyfken verschilt van het Manneken niet, als in de grootte van het lichaam: maar de Teelleeden scheelen seer merkelyk, dat ik nu sal voorstellen. |
|