| |
| |
Quomodo Cari in Caseum deveniant, atque ipsi putredinem in eo producant, nequaquam ex putredine nascentes: accedunt alia insuper rariora observata.
Hactenus enumeratae partes, Vir Illustrissime! eae omnes sunt, quas in minuto hocce Animalculo detegere potui. Judicent nunc sana quaevis ingenia, utrum Animans, in quo
| |
Hoe de Wurmen in de Kaas komen,
En aldaar de verrotting selfs veroorsaken, sonder dat se uyt verrotting groeyen, met andere rare observatien.
De opgetelde leeden, die ik beschreven heb, dat syn alle de Leeden myn Heer, die ik in dit kleene Dierken heb kunnen ontdekken. Ik laat nu alle verstandige geesten oordeelen, of een schepsel, daar
| |
| |
| |
tantum artificii, ordinis, inventionis, sapientiae, imo ipsa Omnipotentis DEI dextera sese manifestat, ex putredine, aut casu fortuito, prognasci queat! Nonne vel ipsa intelligentia aliter ut censeat necesse est? Omnino sane. Quin illustris etiam Redi abunde evicit, istam Animalium ex putredine generationem, humore & calore, ut ajunt, adjutam, merum esse figmentum, solis duntaxat Gentilium Philosophorum, altiorem originem ignorantium, placitis innixum.
Modum, quo Acari ex Muscis, Ovula sua in Casei rimas ponentibus, proveniunt, Cl. Redi ad amussim explicat. Id tamen addendum habeo, quod Uterus harumce Muscarum extremo terminetur adeo subtili; ut vel minimam in aperturam sese insinuare, atque admodum profunde penetrare queat. Praeterea etiam notatum velim, quod, quae in Caseo observatur putredo, revera per ipsos Vermes ibi producatur: comminuunt enim hi Caseum in exiguas particulas, foeces suas in eum deponunt, saliva insuper sua inquinamentum augent; ut hinc, si vel minimum putredinis initium in Caseo, Vermibus hisce infestato, detur, necessario major mox putrefactio excitetur. Vidi sane Caseum siccum, quem ejusmodi Muscis de industria oggesseram, ut in eo Ovula sua reponerent, breve intra tempus ibi loci humidum evasisse, ubi Ovula ista sita erant, atque in Vermes accreverant; quamvis Caseus antea integer & incorruptus fuisset. Observavi etiam, Casei putredinem plurimum augeri, si quando horumce Vermium nonnulli in eo moriantur: quod quidem saepius contingit, semperqne contingat necesse est, cum Vermes isti, quo tempore in Nymphas abituri sunt, humidas Casei partes deserere nequeunt: nisi enim tum sicco loco decumbant, atque indurari possint, certissima eos mors manet. Animadverti quoque, quod Vermium horum nonnulli alios quandoque intus in corpore suo reconditos gesserint Vermiculos, adeo quidem minutos, ut aciem Oculorum fere fugerent. Quum vero eos inde protraxissem; vidi, quod forma propemodum similes essent majoribus: quanquam tamen alio penitus modo procedebant. Quin microscopio insuper detexi, Fistulas etiam Pulmonales, aliasque partes, quae transparebant, in istorum Vermiculorum corpore reperiri.
Difficillimum quidem est explicatu, quanam ratione Vermes in Animantibus viventibus generentur: cujusmodi v.g. in Jecore Boum,
| |
soo veel kunst, order, inventie, wysheid, en een almagtigen arm GODS in bespeurt wort, wel uyt verrotting, of by geval sou kunnen voortkoomen. Het verstant selve myn Heer, behoort dat niet van neen te oordeelen? gewisselyk jaa. En de vermaarde Redi heest ook genoeg beweesen, dat deese groeying der Dieren uyt verrotting van vogtigheid en warmte, soo men voorgeest, een enkele fabel is, die niet steunt, als op de gevoelens van de Heydensche Philosophie, die geen hoger oorspronk kent.
De manier, hoe deese Wurmen uyt Vliegen komen, die haar Eyeren in de reeten van de Kaas leggen, dat expliceert de Heer Redi ten vollen; waar by men doen kan, dat de Lyfmoeder der Vliegen in haar uyteynde soo subtiel is, dat se tot de minste openingen haar kan invlyen, en daar seer diep in ryken. Als ook, dat de verrotting in de Kaas eygentlyk door de Wurmen selfs aldaar veroorsaakt wort, want sy brieselen die in veele stukskens, sy loosen daar in haare vuyligheden, en sy bevuylen die met baar kwyl. Soo dat het minste begintsel van verrotting, 't geen in de Kaas is, daar deese Wurmen in komen, datelyk tot een grooter verrotting door haar wort. Want ik heb gesien, dat drooge Kaas, daar ik deese Vliegen haar Eyeren in liet leggen, in een korte tyt nat en vogtig wiert, op de plaats, daar sy haar op hielden, en in Wurmen vergroeyt waren, niet tegenstaande dat die Kaas gaaf en gesont was. Ook heb ik gesien, dat de verrotting in de Kaas seer vermeerdert, als eenige Van deese Wurmen daar in komen te sterven, dat dikmaals gebeurt, en het gebeurt altyt, indien sy daar niet buyten kunnen kruypen, om in Poppen verandert te worden. Want als dan sterven sy nootsakelyk, ten sy dat se daar droog leggen, en verhart kunnen worden. Ik heb ook geobserveert, dat eenige Wurmen nog binnen in haar lichaam andere Wurmen beslooten hadden, maar soo kleen, dat se bykans onsigtbaar waaren. En als ik se daar uyt getrokken had, soo sag ik, dat se bykans van het selve fatzoen waaren als de groote, hoewel dat se op een heel andere manier voort gingen, en het vergrootglas ontdekte my, dat se hinnen in haar lichaam ook Longaderen hadden, en andere deelen, dewelke daar door scheenen.
Hoe de Wurmen in de levende Dieren voortkomen, gelyk men die siet in de Levers der Ossen, de Nieren der Honden, en selfs in de Bloetvaten,
| |
| |
| |
Renibus Canum, & in ipsis etiam vasis sanguineis, juxta ac Cl. Ruyschius, Celeberrimus Anatomicus, & Chirurgiae Praelector Amstelaedamensis, observavit, deprehenduntur. Quantum ad me adtinet; fateor ego, tam pauca mhi circa hanc rem experimenta solida suppetere, ut hactenus nihil omnino in ea videam: etiamsi multos, modisque multifariis constitutos, Vermes in viventibus & se moventibus tam terrestrium, quam aquatilium & aëriorum, Animalium corporibus conspexerim. Attamen nihil quidquam solidi certive heic pronunciare valeo.
Unicum id Otto Marsilius, dum viveret, Florum atque Insectorum Pictor celebris, mihi narravit; sese vidisse, quod, cum Erucae ponenda cute sua occupatae sunt, aut hanc recentissime exuerunt, etiamnum inde languescentes, minutae quaedam, majoresque etiam, Muscae eas perforent, atque Ovula sua in corpus earum insinuent, e quibus deinde Vermiculi illi proveniant, qui communiter & quotannis intra Erucas inveniuntur. Haud diffiteor, rem hanc mihi huc usque nondum esse visam: at si vera toret, generatio omnium illorum Animalculorum, quae in Animalium majorum visceribus deprehenduntur, forte quam facillime explicari posset; modo omnia illa pariter in Muscas, aut alia Insecta, rursus procrescerent: quod quidem hactenus itidem nondum observavi, neque unquam expiscari potui; quamvis diu multumque in hocce mutationis modo investigando desudaverim. Quodsi autem ponamus veram esse mox recitatam narrationem, nonnullasque Arterias aut Venulas sic perforari, & in has Ovula ingeri; absque ulla prosecto difficultate concipere licet, quomodo ista Animalculorum semina deinceps, ope sanguinis in circulum acti, ad omnia viscera deferri queant. At vero cuncta isthaec spissis etiamnum tenebris, nonnisi insigni luce demum discutiendis, involuta latent. Interim ex Ape tamen ejusque ictu consideratis facile videtur comprehendi posse, quanam ratione Animal, foris accedens, materiem in nos valeat invehere, magnas mutationes producentem: Apis enim, ictum nobis infligens, integram veneni guttulam tum temporis in corpus nostrum ingerit. Quo pacto Ovula in plantas deveniant, alibi explicui; quum hujus non sit loci.
Quantum autem ad illam adtinet opinionem, qua statuitur, Intestinorum Vermiculos ex Animantium quibusdam Ovulis, a nobis de-
| |
als de Heer Ruysch, Vermaart Ontleedkundige en Voorleeser der Heelkunde te Amsterdam geobserveert heeft, dat heeft groote swaarigheid om te expliceeren. Wat my belangt, ik heb soo weynig vaste experimenten daar omtrent; dat ik beken, daar in nog t' eenemaal blint te syn. Hoewel ik verscheyde Wurmen, en dat op veelderley manieren, in de levende en bewegende ligchaamen gesien heb, soo wel in die op het lant, als in het water, en de lugt leeven. Soo dat ik daar het alderminste niet van kan seggen, dat wesentlyk is.
Alleen is my van Otto Marsilius, vermaart bloem en Insecten Schilder in syn leeven, verhaalt, dat hy gesien heeft, wanneer de Rupsen op haar vervellen laagen, of dat se effen haar vel uyt getrokken hadden, en magteloos waaren, dat se dan van sommige kleene, en ook grooter Vliegen doorboort wierden, die haare Eyeren daar in brogten, en waar uyt hy seyde, dat de Wurmen voort quamen, die men gemeenelyk, en alle jaaren, in de selve bevint. Ik moet meede bekennen dit nog niet gesien te hebben; maar indien het waar was, soo was mogelyk de voortteeling van alle die Dieren, die men in de Ingewanden der Dieren vint, seer ligt te expliceeren, indien sy haar maar in Vliegen of andere Dieren weer quaamen te vergroeyen, dat ik meede tot nog toe niet geobserveert hebbe: en na welke manier van verandering ik lang gesogt, maar nooit gevonden heb. Dit doorbooren dan waaragtig synde, en dat daar eenige Slagaderlyke of aderlyke vaten quamen doorboort te worden, en dat daar Eyeren in gebrogt wierden: soo viel het makkelyk te begrypen, hoe de saden der Dieren tot alle ingewanden, door middel van het circuleerende bloet, tot alle ingewanden souden kunnen over gevoert worden. Maar dit syn alle donkere dingen, die nog een groot ligt verwagten. Alleen dunkt my valt het ligt uyt de Honingbye en syn steek te begrypen, hoe dat een Dier van buyten komende, in ons een materie kan brengen, die daar een groote verandering maakt, want hy voert op die tyt een gansch droppelken senyn in ons lichaam. Hoe de Eyeren in de planten komen, is op een ander plaats van my verhandelt, als hier niet te pas komende.
Maar wat dat gevoelen belangt, dat de Wurmkens der Darmen uyt eenige Eyeren van Dieren, die men door geslokt sou hebben, haar oorspronk
| |
| |
| |
glutitis, ortum ducere; risu ea magis digna est, quam rectae rationi congrua: nisi quis simul adfirmare voluerit, quod semina ista de ejusmodi sint Animalculis, quae ipsa in aliorum Animalium Intestinis jam vivunt atque nutriuntur. Secus certè admitti isthaec opinio nulla ratione potest: quum in rerum Natura nunquam fieri soleat, ut Animal in locum tantopere diversum transponatur, alioque alimento, tam insigniter ab eo, quo ante nutritum erat, discrepante, impertiatur. Accedit insuper, quod tale Insectum tunc quoque in calore Intestinorum, & humoribus per haec fluentibus, vivere deberet: id, quod profecto sanus nemo cogitaverit.
Deinde generatio etiam Animalium nullatenus casui obnoxia est. Quodlibet determinato suo gaudet tempore, loco, vivendi modo, & peculiari alimento. Easdem quotannis videmus genituras, constante & inviolabili Naturae ordine atque lege immutabili limitatas: prout Cl Redi alia occasione pariter animadvertit. Hanc ob rationem ejusdem semper speciei Vermes, rubro, flavo, viridi, albove sanguine praeditos, in Animantium Visceribus deprehendimus.
In solis Erucis quadruplicem observavi ordinem, constantem, quo Vermes, in earum interaneis delitescentes, tandem inde foras prorepunt. Primus quidem in eo situs est, quod unus pluresve Vermes Erucam perforent, interficiant, simulque ex ipsius cute in lucem prodeant. Alter obtinet, cum duo vel tres Vermes suam perforant & occidunt Chrysallidem, tumque itidem e cute ejus proreptant. In Tertio unus vel plures Vermes Erucam enecant, &, intra cutem ejus permanentes, viscera intus omnia consumunt; quo peracto demum aridam Erucae pellem perterebrant aut morsu efforant. Quartus is est, quo unus vel multi Vermes Chrysallidem interimunt, totamque penitus exedunt, ac postea tandem exsiccatam ejus cutem perfodiunt.
Sunt tamen alia insuper heic consideranda. Et primo quidem, quod, si unicus fuerit Vermis, qui Erucam perforat, & postmodum inter hanc & hujus textum considet, is deinde ibi loci novam quoque telam ovatam, albe scentem, ipse conficiat, in qua Nymphae prius tandemque Muscae habitum induit. At vero quando plures sunt Vermes, qui Erucam perfodiunt & vita privant; tunc omnes subter Erucae perforatae Ventrem sese conferunt, ibique auream singuli telam sibi parant, in qua cutem
| |
souden neemen, dat is meer belagchelyk als reedelyk: in geval alleen dat men sou willen staande houden, dat het saaden van sodanige Dieren waaren, die al reede in de Darmen van andere Dieren leefden, en daar gevoet wierden: want andersins kan dit gevoelen geensins toe gestemt worden, alsoo het noit in de Natuur gebeurt, dat een Dier soo merkelyk verplaatst wort, en een ander voetsel, soo seer verschillende van syn voorgaande, gegeven, waar by dat het in de hette der Darmen, ende door passerende vogtigheeden nog sou moeten leeven, dat seker redenloos om te denken is.
En ten anderen soo is de voortteeling der Dieren in het alderminste niet toevallig, yder heeft syn geordineerde tyt, plaats, manier van leeven, en bysondere spys, en alle jaren siet men deselve voortteelingen, door een stantvastige en onschendbaare order en regel in de Natuur, die onveranderlyk is: gelyk de Heer Redi in een ander subject meede aanmerkt. Daarom syn het altyt deselve Wurmen in de Ingewanden der Dieren, die root, geel, groen, en wit bloet hebben.
In de Rupsen alleen heb ik een vierderley constante order geobserveert, op welke dat de Wurmen, die in haar Ingewanden syn, eyndelyk daar uyt voort kruypen. De eerste is, dat een of veele Wurmen de Rups door booren en dooden, en te gelyk buyten syn huyt kruypen. De tweede is, dat twee a drie Wurmen syn gulde Pop door booren en dooden; en dan ook buyten syn huyt kruypen. De derde is, dat een of veele Wurmen de Rups dooden, en syn Ingewant heel verteeren, blyvende in de huyt der selve; ende daar naa soo doorbooren of doorbyten sy eerst die drooge huyt van de Rups. De vierde is, dat een of veele Wurmen de gulde Pop dooden, en t' eenemaal op eeten; en daar na soo doorgraven sy de drooge huyt der selve.
Waar by men nog considereeren moet, eerstelyk dat de eene Wurm, die de Rups doorboort, en dan tusschen hem en syn spinsel kruypt, dat hy aldaar selve een nieuw ovaal witagtig spinsel maakt, waar in hy tot een Pop verandert, en die in een Vlieg. En weder om de veele Wurmen, die de Rups doorbooren en doden, die begeeven haar alle onder de buyk van de doorboorde Rups, alwaar sy yder een gout-geel spinsel maaken, en in dat spinsel trekken sy haar vel af, en sy vergroe-
| |
| |
| |
suam exuunt, atque porro in Nymphas, haeque demum in totidem Muscas, mutantur.
Secundo: duo illi vel tres Vermes, qui Chrysallidem perforant, & ex ea prerepunt, nequaquam cutem suam tum mox exuunt; verum solummodo sese contrahunt, & deinceps tredecim distinctos ex ordine colores gradatim prae se ferunt; quorum tamen ultimum duntaxat retinent, tandemque, intra non depositam cutem suam, in Nymphas, & hae in duas tresve Muscas vulgares, mutantur.
Tertio: unicus ille Vermis, qui, Erucam exedens, hujus intra pellem permanet, quandoque etiam stamina ibi ducit, ac postmodum Nympha evadit, quae porro in Muscam, Pseudosphecae similem, mutatur. In arefacta autem istius Erucae pelle tunc excrementa quaedam, nec non tunica, quam Vermis, in Nympham abiens, exuit, quin & exuviae, quas deposuit, cum in Pseudosphecam mutaretur, inveniuntur. At vero minuti Vermiculi, qui in Eruca sua mansitant, haudquaquam textum ibi consiciunt; quamvis simili ratione, ac modo de Pseudospheca narravimus, in Muscas excrescant, & tum ex Erucae cute, quam morfu multis perviam reddunt foraminibus, prorumpant.
Verum Quarto: unicus Vermis, qui in Chrysallide moratur, intra hanc itidem texit, excrementa sua ponit, atque simili modo in Pseudosphecae speciem mutatur, uti paullo ante de Verme intra Erucam commorante commemoravimus. Quodsi autem Chrysallidis istius alterum latus eo tempore, quo Vermis intus delitescens nondum mutatus est, aperiatur, patentem hic rimam obducta ilico tela rursus claudit. At multi, qui intra Chrysallidem manent, Vermiculi nec stamina ibi ducunt, nec etiam sese contrahunt; sed in multas tantum exiguas Nymphas, quae tandem in totidem Muscas mutantur, procrescunt. Hae Muscae, singulari admodum structurae elegantia insignes, alias unum, alias plura foramina in arida Chrysallidis cute mordendo sibi parant, per quae demum in lucem erumpunt.
Omnia autem isthaec, eadem semper lege Naturae constantissimâ ac penitus immutabili, quotannis ita fiunt; ut nulla unquam accidentalis, vel casu fortuito nata, mutatio interveniat aut accedat. Imo tam regularis in hisce observatur stabilitas; ut Erucarum atque Chrysallidum illae, in quibus ejusmodi generationes
| |
yen daar in tot Poppen, en die eyndelyk tot veele Vliegen.
Ten tweeden, die twee a drie Wurmen, die de gulde Pop doorbooren, en daar buyten kruypen, die trekken haar alleen te samen sonder te vervellen, op welken tyt men haar na vervolgens dartiender hande distictie couleuren siet vertoonen, waar van sy de laatste alleen bebouden, en dan veranderen sy in dat onafgeleyde vel in Poppen, en die in twee a drie gemeene Vliegen.
Ten derden, de eene Wurm, die de Rups verteert, en aldaar in syn huyt blyft, die spint ook somtyts daar in, en daar na wort hy een Pop, en voorts tot een Vlieg, die de bastert Wespen gelyk is. En in het Vel van de droge Rups, daar bevint men als dan eenige vuyligheden, als ook het vlies, dat deese Wurm afstroopte, doe hy een Pop wiert, en dan syn vlies, dat hy af gestroopt heeft, doe hy in een bastert Wesp veranderde. Maar de kleene Wurmkens, die in de Rups blyven, die spinnen daar niet in, hoewel sy op deselve wys, als van de bastert Wesp gesegt is, in Vliegen vergroeyen, en als dan de huyt van de Rups door veele openingen haar door byten.
Maar wederom ten vierden, de eene Wurm, die in de gulde Pop blyft, die spint daar ook in, hy loost daar syn vuyligheden, en hy verandert meede in een soort van een bastert Wesp, als terstont gesegt is van de Wurm, die in de Rups blyft, en als men de gulde Pop aan een syde opent, soo spint hy, nog Wurm synde, de opening weer toe. Maar de veele Wurmkens, die in de gulde Pop blyven, die spinnen niet, nog sy trekken haar ook te saamen, maar sy vergroeyen alleen in veele kleene Popkens, en die alle in soo veel Vliegen, dewelke somtyts een, en somtyts, veele gaten in de drooge huyt van de gulde Pop byten, daar se door in de ope lugt haar begeeven; synde deese Vliegkens seer curieus en fraay van maaksel.
En dit geschiet alle jaaren, door een constante order in de Natuur, die onversettelyk is, sonder dat daar eenige accidentele of casuele veranderingen by komen. Jaa het gaat soo regulier in syn werk, dat men de Rupsen en gulde Poppen kan onderscheyden van de andere, waar in deese soort van generatie sal geschieden. En bysonderlyk soo blykt dat
| |
| |
| |
futurae sunt, ab aliis etiam internosci queant. Id vero potissimum in primo ante descripto modo, quo multi Vermiculi Erucam perforant, manifeste patet: quando enim Vermiculi subter Erucae, quam persorarunt, Ventrem sese conferunt, Eruca simul, iis ut locum cedat, Ventrem quoque suum elevat: imo, etiamsi vulnere haec lethali tum affecta sit, generali tamen texto omnes Vermium telas peculiares quam solicitissime adhuc includit & connectit, praecautura, ne eae dispergantur: quo prius peracto intra bidui deinceps vel tridui spatium moritur.
Quapropter sane omni cum ratione concludo, quod, si memorata Erucae perforatio & interemptio casu fortuito fieret, nec ordinate ac consulto ante constituta foret, vulnerata ista Eruca tantam interfectorum suorum curam minime habitura esset; ut eos texto generali obvolvens a pluviae & ventorum injuriis defensaret, quippe saepius proxime sequenti demum anno in Muscas transmutandos.
Is ipse ordo autem in aliis omnibus, supra recensitis, tam Erucarum, quam Chrysallidum, perforationibus, interfectionibus, corporisque & interaneorum consumtionibus, pariter animadvertitur. Unde sola sane inscitia atque stupiditas nostra est, quae effecit, ut, nimis praecipitanter judicantes, Naturae artificia putredini, tanquam causae, adtribuerimus. Quo de effato securi deinceps tam Eruditi, quam plebleji Homines, in utramque aurem conquieverunt; neque interim cogitarunt, quod sua ipsorum praejudicata opinio, atque in pervestigandis DEI Operibus segnities, soli illi fontes sint, qui universales ejusmodi errationes, quibus veritas abscondita & obsignata est, in medium protulerunt.
Hanc ob rationem mirabilia Domini opera animo quam attentissimo perlustremus, atque accuratissime quoad omnes suas conditiones examinemus oportet; si vera eorum imbui cognitione volumus. Neque adeo temere cum Aristotele aliisque Gentilium Philosophis statuendum est, quod eximia Operum DEI nobilitas e putredine oriatur: quamvis equidem id ipsum tamen, certa ratione acceptum, coram iis affirmare liceat, quorum oculi eousque illuminati sunt, ut Divinae lucis adminiculo cognoscant, in calamitoso hujusce vitae curriculo corruptioni omnia mortique, putredinem post se trahenti, obnoxia esse: DEI namque dextera artifex nequaquam ab Ejusdem Justitiae actionibus separanda est; quandoquidem, juxta effatum
| |
omtrent de eerste manier, alwaar veele Wurmkens de Rups doorbooren; want als sy haar onder de buyk van de Rups begeeven, die sy doorboort hebben, soo ligt sy die ook op, om haar plaats te geeven, en niet tegenstaande dat se doodelyk gequetst is, soo spint sy met een generaal spinsel alle die particuliere spinsels heel sorgvuldig nog te saamen, op dat sy niet verstrooit souden worden. En dan soo sterft sy binnen twee a drie daagen.
Daarom soo besluyt ik met alle reeden, dat indien dit doorbooren en dooden van de Rups toevallig was, en niet ordentelyk te vooren geordineert, dat deese gewonde Rups dan geensins haare moorders sou conserveren, door een algemeen spinsel, dat haar voor reegen en wind bewaart, alsoo deese Wurmkens dikmaals eerst het jaar daar aan, in Vliegen vergroeyen.
En soo ordentelyk gaat het ook toe, met alle de andere beschreeve doorbooringen, dodingen, en verteeringen van het Lichaam, en de Ingewanden der Rupsen en gulde Poppen. Synde het alleen onse domheid en onwetentheid, dewelke door een voorbaarig oordeel de kunstwerken der Natuur aan de verrotting toe geschreven heeft. En daar op hebben de wyse en gemeene lieden gerust geslapen, sonder te denken, dat haar luyheid en vooroordeel in het naa laten van de werken GODS te ondersoeken, alleen de oorsaaken van haar algemeene dwalingen syn geworden, waar door de waarheid verborgen en versegelt is geworden.
Daarom soo moet men de wonder werken des Heeren met alle attentie bemerken, en in alle haar omstandigheeden ondersoeken, sal men tot haar kennisse komen: sonder soo ligtveerdig met Aristoteles en andere Heydensche Philosophen te seggen, dat de heerlykheid der werken GODS de verrotting voor een oorspronk heest. Hoewel dat in seekere opsigten kan en mag gesprooken worden, voor die siende oogen hebben, en die door een Goddelyk ligt erkennen, dat in dit rampsalig leeven alles het verderf, en de dood met de verrotting onderworpen is. Want men moet de hand GODS van deese daaden syner geregtigheid niet afscheiden; alsoo het Schepsel selfs sugt onder syn verderf, en na de vryheid haakt, als de
| |
| |
| |
Spiritus DEI, qui vel cum Animantibus quoque foedus inivit, ipsa Creatura sub coruptela sua ingemiscit, & libertatem suspirat.
Verum vulgaris illa, brutis, quam homine, dignior, opinio, quod Animalia ex putredine etiam prognascantur, & casu fortuito accrescant, sanae profecto rationi e diametro opposita est, & Atheismum sapit, neque vel umbram quidem experientiae aut veritatis prae se ferens sola nititur socordia, praejudicio, fatuitate, & errore: id quod tanto certe minus negari potest, quoniam in minutissimo quovis Animalculo tantundem ordinis, artificii, inventionis, decoris, sapientiae, & omnipotentiae, animadvertitur, quantum in constructione viscerum Animalium vastissimorum. His namque majoribus reliqua omnia Animantia, ratione Cerebri, Nervorum, Musculorum, Cordis, Ventriculi, Intestinorum, Genitalium, & aliarum ejusmodi partium, similia sunt: ut ideo revera adserere liceat, quod DEUS unicum tantummodo fabrefecerit Animal, idque per infinitè varias membrorum figuras, flexus, convolutiones, & extensiones, veluti absconderit atque interstinxerit, discrepantem insuper indolem, diversumque vivendi modum & victum, singulari cuilibet speciei impertitus.
Quemadmodum Erucae, quae in Papiliones mutantur, plerumque Vermes, e quibus Muscae procrescunt, continent; ita Vermes, qui in Scarabaeos abeunt, quam frequentissime Vermiculos ejusmodi, qui in minores Scarabaeorum species mutantur, intra viscera sua fovere animadvertuntur. Caeterum vero in posterioribus hisce idem ordo & modus, quem circa Erucas ante exposui, locum habet. Unde tandem concludo, ex putredine nihil prognasci; sed generationes omnes regulariter ordinatas esse. Et sane si Physiophili rite examinassent, quaenam sit natura putredinis, cum haec in Creatura quadam, Animante, vel Animantis parte, quae computrescit suumve in aethera resolvitur, obtinet; porroque illam considerassent putredinis speciem, quam Vermes vel in aliis corporibus, vel in suis ipsorummet partibus, excitant, & necessario excitare debent: dudum a stupidae istius ignorantiae laqueis semet expedire atque liberare potuissent.
Utrum denique Acari ab iis, quos continent, Vermibus etiamnum in Caseo degentes perforentur; an vero postea demum, quando in Nymphas mutati sunt; nulla hactenus obser-
| |
Geest GODS seyt: die ook syn verbont met de Dieren gemaakt heeft.
Maar dat gemeene beestagtige gevoelen, van dat de Dieren uyt de verrotting selfs souden gebooren worden, en casueel aan groeyen, dat is reedenloos en atheistisch, en sonder de minste schaduw van ervarentheid of waarheid, en het steunt alleren op achteloosheid, voor oordeel, onverstant, en dwaling: en dat te meer, om dat in het alderminste Dierken soo veel order, kunst, inventie, heerlykheid, wysheid en almagtigheid te speuren is, als in de constructie der ingewanden van de aldergrootste schepselen. Met de welke dat alle Dieren, omtrent de Hersenen, de Senuwen, Spieren, Hert, Maag, Darmen, Teel-leeden en soo voorts over een komen: soo dat men met waarheid kan seggen, dat GODT maar een eenig Dier geformeert heeft, en dat onder oneyndige gestalten, buygingen, samen windingen, en uytrekkingen van leedematen verborgen, en onderscheyden heeft: waar by hy dit selve een verschilligen aart, manier van leeven, en voetsel heeft toe geschikt.
Gelyk de Rupsen, die in Kapellen veranderen, meest Wurmen in baar hebben, die tot Vliegen vergroeyen: soo siet men, dat de Wurmen, die in de Schalbyters vergroeyen, meesten tyt Wurmkens in haar ingewanden besitten, die tot kleender soorten van Schalbyters aangroeyen, dat dan op deselve order en manier toegaat, als van di Rupsen geseyt is: waar meede ik dan besluyt, dat 'er niet uyt verrotting voort komt, maar dat alle voortteelingen gereguleert syn. En soo men wel ondersogt had, wat de verrotting in eenig Schepsel, Dier, of gedeelte van een Dier was, het welke verrot, of in syn lugtstof sig resolveert: met dan dit soort van verrotting, dat de Wurmen in de lichamen of haar deelen selfs veroorsaken, en nootsakelyk veroorsaaken moeten: men had al lang uyt de strikken deeser domme onwetentheid ontknoopt en ontwart geweest.
Wat de Wurmen in de kaas belangt, en of sy door haare Wurmen aldaar meede doorboort worden, dan of dat in haar Pop geschiet, daar heb ik tot nog toe geene observatien van: alsoo ik dee-
| |
| |
| |
vatione mihi innotuit: neque enim, nisi quinque vel sex abhinc hebdomadibus, experimenta ista primum accuratius perpendi; nec antehac unquam haecce Insecta de industria examinavi. Attamen interea temporis mortuos quosdam & putrescentes Vermes rubro, purpureo, lividoque colore distinctos, in Caseo reperi, hujus qui foetorem atque putredinem valde augebant, & amaritiem ei longe acriorem conciliabant.
| |
se experimenten niet als voor een week vyf a ses geconsidereert hebbe, sonder dat ik deese Dieren ooit voor deesen heb naukeurig ondersogt Maar ik heb in die tyt wel eenige doode en verrottende Wurmen, van een rode purpere en blaauwe couleur, in de Kaas gevonden, die de stank en verrotting derselve seer vermeerderden, en de bittere smaak van de Kaas te grooter maakten.
|
|