Bybel der natuure of historie der insecten. Deel 2
(1980)–Jan Swammerdam– Auteursrechtelijk beschermdPartes Acari Externae.Ut igitur vulgarissimus sit hic Vermis; nativa tamen eum magnitudine, & plen[...]aetate, depictum heic sistere voluiGa naar margenoota: quum is omnibus adeo haud notus est, multique vili[s] ejusmodi Animalcula minus amant. Alii interim Vermiculos istos quam avidissime una cum Caseo devorant, imaginario illo nixi argumento, eos ex particulis Casei optimis ortum ducere; cum tamen ex Ovulis duntaxat communium Muscarum proveniant: quemadmodum in sequentibus patebit. Antequam autem Naturam & Anatomen hujus Vermis exponam; breviter prius externa ejus membra, aliasque nonnullas partes, quae per exteriora transparent, describam. Ga naar margenoot+Acarus, microscopio conspectus, in duodecim sectiones sive Annulos 1. 2. 3. 4 &c. sese divisum ostendit. Primus horum proprie Caput constituit a. Hujus nec non corporis universi cutis, membranae instar pergamenae, firma compage gaudet, nec facile rumpitur aut sauciatur; ut ut Vermis violentissimos det subsultus, vel ruditer etiam tractetur. Capitis anterior pars quodammodo divisa est, & in duo veluti tubercula, e quibus binae, perbreves, Antennae extant, interstincta. Inter duas istas Capitis divisiones nigra semper particula, quae pariter quasi bifida esse videtur, transparet. Particula isthaec reapse corneo-osseas Oris partes in se complectitur: cum his autem anterius bini Unguiculi, nigri, articulantur, qui tergemino Crurum, Unguium, atque Dentium officio promiscue in Verme hoc funguntur. Porro quam clarissime ibidem per cutem videre licet, quod Vermis memoratos modo Pedes aut Ungues, simul cum nigris Oris sui partibus, corneo-osseis, simili ratione, ac Cochlea Caput & Antennas suas, introrsum & extrorsum movere queat. Annulus alter id perquam memorabile mon- | |
De Uytwendige Leeden van de Kaaswurm.Hoe gemeen dan deese Wurm is, soo heb ik hem egter levens grootte, en in syn vollen ouderdom willen uytbeeldenGa naar margenoota; alsoo alle Menschen hem niet en kennen, en ook om dat veele sulke veragte Dieren niet en beminnen: daar nogtans weer andere deselve met de Kaas seer graag eten, steunende op deese ingebeelde reeden, dat se uyt de beste essentien van de Kaas, haar oorspronk neemen. Hoewel sy niet anders als uyt de Eyeren van gemeene Vliegen voortkoomen, als in het vervolg blyken sal. Maar eer ik nu den aart en ontleeding van deese Wurm voorstel, soo sal ik kortelyk syne uytwendige leeden, en eenige andere deelen, die daar door heen schynen, afhandelen.
Als men deese Wurm met een vergrootglas besiet, soo telt men daar in twaalf afdeelingen of Ga naar margenoot+ringen. 1. 2. 3. enz. De eerste maakt eygentlyk het Hooft a. Het Vel van deselve, gelyk ook van de gantsche huyt, is van een sterk maaksel, gelyk een vast parkement, dat niet ligt breekt of gequetst wort, hoe seer hy ook springt, en dat hy gehandelt wort. De figuur van het Hooft van vooren is eenigsins verdeelt, en als in twee knopkens gescheyden, daar twee seer korte Hoornen opstaan. Tusschen deese twee verdeelingen van het Hooft, siet men altyt een swart deelken doorschynen, dat sig vertoont in twee deelen verdeelt te syn. Dit deel bevat eygentlyk in sig de hoornbeenige deelen van de Mont: en met deselve worden van vooren twee swarte Nagelkens of Klaauwkens gearticuleert, die het gebruyk van Voeten, Klaauwen, en Tanden, alle drie te gelyk in deese Wurm hebben. Voorts siet men daar heel klaar door het Vel heen, dat de Wurm deese Voeten of Nagelen, te gelyk met de swarte hoornbeenige deelen van syn Mont, inwaarts en uytwaarts kan beweegen, op de manier als de Slak syn Hooft en Hoornkens doet. De tweede ring is daar in seer aanmerkelyk, | |
[pagina 697]
| |
strat, quod Insecti hujus Fistulae Pulmonales in eo ferè solo patulis ostiis aperiantur: ita, ut in universo reliquo corpore alia nulla insuper mihi detegere licuerit Puncta Respiratoria, nisi tantummodo in postremo corporis Annulo, qui binis Ga naar margenoot+adhuc pervius est. Extrema isthaec, sive potius principia Pulmonum b, miro artificio fabrefacra sunt. Antica parte, qua extra cutem protuberant, quam tenuissima, membranacea, & subalbida sese exhibent: nonnihil autem inserius quasi in ampullam dilatantur, & flavescentem induunt colorem, qui ad auri splendorem quodammodo accedit. Deinde circa tertii Annuli initium rursus angustiora fiunt: ubi loci etiam clare per cutem videre licet, argenteum ea acquirere candorem, & conchae margaritiferae quasi faciem referentia, cum ramis Tracheae, uniri; utpote cui Laringum loco inserviunt. Inde vero, quod istae aperturae anterius prope Annuli tertii principium sint collocatae, id boni redundat, quod eo tempore, quo Acarus, Caput & Crura sua introrsum retrahens, humidum in Caseum subrepit, dicti Larynges sub cutis curvatura abscondantur; ita ut sordium prorsus nihil tunc in eorum ostia pervenire queat: id, quod sane artificio fingulari, & admirabili sapientia a DEO, omnium miraculorum Auctore, constitutum est. In Annulo tertio quam distinctissime per cutem transparentes cernuntur duo maximi Asperiae Arteriae rami, qui, circa quarti Annuli initium, admodum conspicua anostomosi inter se mutuo communicant. Multi praeterea minores Tracheae ramuli, ex binis hisce ramis majoribus, in Annulo tertio sitis, oriundi, versus Annulum secundum atque Caput adscendunt; quos tamen haud delineavi, ne Iconem nimis amplam exarare cogerer. Insuper nonnulla etiam alia interanea per memoratos Annulos, minus tamen distincte, transparent. ln Annulo quarto rursum gemini Tracheae ramuli conspiciuntur, utrinque in Pectore e binis illis Ga naar margenoot+ramis grandioribus prodeuntes cc, qui parte altera tertium ad Annulum feruntur, altera parte versus quintum; ubi cum Tracheae ramulis, heic loci pullulantibus, duplici anastomosi satis spectabili, sese conjungunt. Maximos illos Asperae Arteriae ramos haud scio ullo alio loco, praeterquam circa quarti Annuli principium, mutuam inter se anastomosin facere: at vero ex eorum lateribus provenientes ramuli, qui circa omnes divisiones annulares, in utroque corporis latere, distin- | |
dat de openingen van de Longadoren van dit Dier aldaar haar plaats hebben, sonder dat ik op het geheele lichaam eenige andere ademhalende stippen heb kunnen ontdekken, als alleen op de laatste ring des lichaams, alwaar dat 'er nog twee syn. Deese uyteynden, of liever begintselen der Ga naar margenoot+Longen b, syn seer kunstig van maaksel. Van vooren, daar sy buyten de huyt uyt puylen, syn sy seer dun, vliesig, en witagtig van couleur: en een weynig laager worden sy als een vles gedilateert, daar se van een geelagtige couleur syn, die een weynig naa het blinkent gout trekt. Voorts worden sy omtrent het begintsel der derde ring weer vernauwt, en men siet klaar door het vel heen, dat se aldaar silver wit, en als een perlemoer worden, en met de takken der Lugtpyp haar vereenigen: waar van sy de Strothoofden syn. Sy syn geplaatst voor aan het begintsel der derde Ring, waar uyt dit nut spruyt, dat op die tyt, wanneer de Wurm syn Hooft en Beenen inwaarts trekt, en in de natte kaas kruypt, dan deese Strothoofden onder de bogt van het vel beslooten worden, soo dat daar als dan de minste onreynigheid niet binnen in haare openingen kan passeren; dat seer kunstig en ook wonderbaarlyk van den GODT aller wonderen geordineert is.
Op de derde Ring siet men heel distinct door het vel heen schynen, de twee grootste takken der Lugtpyp, dewelke aan het begin der vierde Ring seer kennelyk met malkanderen inmonden. Verscheyden kleene takskens van de Lugtpyp, siet men uyt deese twee groote takken op de derde Ring naa de tweede Ring en het Hooft gaan, die ik niet afgebeelt heb, om niet genoodsaakt te syn myn figuur al te groot te maaken. Voorts siet men nog door de genoemde ringen eenige ingewanden doorschynen, maar niet heel distinct. En op le vierde Ring siet men aan weersyden op de Borst, een tak der Lugtpyp uyt de twee groote takken Ga naar margenoot+gaan cc, dewelke eens deels naa de derde ring, en ander deels naa de vyfde ring loopen, alwaar sy met de takken der Lugtpyp, die daar uyt spruyten, vereenigt worden, en dat door twee kenbare inmondingen.
Deese twee groote takken der Lugtpyp die weet ik niet, dat ergens meer, als omtrent het begin der vierde ring met malkanderen ingemond worden; maar de takken, die daar aan de syden uytgaan, ende welke men heel distinct omtrent alle de ringwyse verdeelingen aan weer syden van | |
[pagina 698]
| |
ctissime transparent, osculis illic perquam manifesto modo commissis, inter se mutuo communicant. Id, quod in declivi Pectoris & Ventris, supra margines ibi conspicuos, admodum dilucide Ga naar margenoot+ internosci potest: prout etiam in alterius lateris Annulis 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, & 12 expressi, Ga naar margenoot+literisque d d d &c. indicavi. Cernuntur ibidem plures insuper alii ramuli minores, ex majorbus illis prognascentes, & ad interiora viscera tendentes. Omnes deinceps Annuli, a quinto ad undecimum usque, quoad fabricam inter se conveniunt, & quae per eos transparent, Fistularum Pulmonalium ramificationes ejusdem propemodum sunt figurae. Id unicum heic observatur discrimen, ut vocant, accidentale, quod reliqua interanea per horumce Annulorum alios clarius, per alios obscurius, transluceant ac discerni queant. In Annulo quinto pingues Ga naar margenoot+quaedam particulae per cutem transparent e; cujusmodi equidem in sexto haud adeo manifeste videre mihi licuit. In septimo & octavo Ga naar margenoot+nonnulla Intestinorum Caecorum f f, quae pallide luteum, quodammodo virescentem, prae se ferunt colorem a contentis suis prognatum, transparere animadverti. Id ipsum in Annulo nono etiam quandoque conspexi; alio autem tempore rursus minime. In Annulo decimo, inter binos Asperae Arteriae ramos maximos, qui per universi corporis longitudinem in Dorso sese exporrigunt, plerumque insignis quidam Ga naar margenoot+cernitur Tracheae ramus g, qui interanea petit. At in Annulo undecimo potissimum notabilis est transparens quaedam Pinguedinis particula Ga naar margenoot+h, quae binis ibi ramis Asperae Arteriae majoribus superposita conspicitur: quamvis tamen haud in omnibus eam Vermibus observaverim. Duodecimus Annulus constructione sua ab aliis omnibus discrepat: duo enim rami Tracheae grandiores ibi desinunt, & finibus suis pariter veluti extra corpus feruntur. Extrema isthaec similiter, ac de anterioribus ostiis diximus, lutei sunt coloris: at fabrica eorum diversa est: prout ex data Icone innotescit. Caeterum variis hic Annulus inaequalis est tuberculis, vel prominulis papillis, & foveis, sive rugosis sinibus, quorum usum infra describam. | |
het lichaam siet door schynen, die monden aldaar seer kennelyk onder malkanderen; dat men in het hangen van de Borst en Buyk, hoven de randen die aldaar syn, seer onderscheydentlyk kan bekennen, gelyk ik dat ook op de 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. en 12. ring, aan de eene syde heb uytgebeelt, Ga naar margenoot+en vertoont by de letteren d d d, &c alwaar men nog ook verscheyde andere kleene takskens sict, die daar uyt gaan, en naa de binnenste ingewanden afgesonden worden. Alle de ringen van de vyfde tot de elfde toe, die komen in maaksel over een, en de takken der Longpypen, die daar door schynen, die hebben haast deselve figuur, alleen is daar eenig toevallig onderscheyt, van wegens het doorschynen der andere ingewanden, die men door de eene ring klaarder als door de andere kan bekennen. Op de vyfde Ga naar margenoot+ring siet men eenige Vet-deelkens door schynen e, dat ik soo klaar op de sesde niet gesien heb. Op de sevende ende agtste ring, heb ik eenige van de Ga naar margenoot+blinde Darmen sien door schynen ff, die van een bleek geele couleur syn, wat uyt den groenen, dat van wegens haar inhoud komt. Op de negende ring heb ik dat somtyts ook wel gesien, en somtyts weer niet. Op de tiende ring siet men gemeenlyk tusschen beyde de groote takken der Lugtpyp, (die het gantsche lichaam op de Rug door loopen) Ga naar margenoot+een groote tak der Longpyp g, die naa de ingewanden gaat. Maar op de elfde ring is bysonderlyk kennelyk een door schynent Vet-deelken, dat aldaar boven op de twee groote takken van de Ga naar margenoot+Lugtpyp geplaatst is h, hoewel nogtans dat ik het in alle Wurmen niet gesien heb.
De twaalfde ring verschilt van alle de andere in syn maaksel, alsoo de twee groote takken der Lugtpyp aldaar eyndigen, en meede als buyten het lichaam loopen. Haar couleur is geel, als van de anderen gesegt is, maar haar structuur is verschillig, gelyk uyt myn afbeelding blyken kan. Voorts heeft deese ring verscheyde knopkens of uytstekende tepelkens, ende buylkens of rimpelende inbuygingen, welkers gebruyk ik vervolgens beschryven sal. |
|