Bybel der natuure of historie der insecten. Deel 2
(1980)–Jan Swammerdam– Auteursrechtelijk beschermdCaput Quintum.
| |
Het Vyfde Hoofdstuk.
| |
[pagina 673]
| |
rentibus Pinguedinis particulis, albis, nonnihil tamen jam jam virescentibus, interstincto: quod sane visu perquam elegans erat; praeprimis quando & margaritarum colore splendentes Fistulae Pulmonales eodem simul conspectu observabantur. Caput, Crura & Alae, diffluentis instar aquae, mollicula erant, & vel levissime laesa aqueum quoque humorem mox stillabant. Fistulae Pulmonales notabiliter minores & angustiores, magisque contractae, evaserant. A Cauda usque ad locum Alis proxime inferiorem septenas numeravi Pulmonum aperturas; quae omnes haud minus, ac Annuli abdominales, arcte supra se mutuo coactae, a Punctis Respiratoriis in Verme discrepabant plurimum: ut idco Nympha unicam duntaxat nunc aequaret partem tertiam pristinae magnitudinis, quam Vermis ejus prae se tulerat. Quodsi haec Nympha in Ventrem suum prona ponatur; mox, absque praevia dissectione, Cor micans in dorso ejus conspicitur: quod quidem rarissimè post cutis incisionem ita comparet; quoniam tunc ob sanguinis, qui aqueus est & ichori similis, profluvium Cor ilico micare cessat. Porro statim sub cute Musculi cernuntur abdominalibus annulis movendis dicati. Proxime dein Pingue in conspectum venit, quod heic non admodum erat mutatum: at vero id ipsum in Nympha provectiore contemplatus tantopere & tam mirabiliter alteratum, diminutum, ac extenuatum inveni; ut minime Pinguedinem, sed Ovula, me videre crediderim. Scilicet pristina ejus figura oblonga, Ga naar margenoot+angulosa, lata, jam propemodum in rotundam & globosam abierat a: praeterea tantum quoque id perdiderat evaporando, & eousque sese contraxerat; ut sane ejus imminutio supra modum notabilis esset. Unde etiam aliter fieri haud poterat, nisi ut corpus, ob insignem istam consumtae Pinguitudinis copiam, contractius evaderet, minusque, quam ante, spatium occuparet. Color hujusce Pinguis ad purpureum vergebat; at in postica Abdominis parte prorsus erat viridis. Caeterum & Pinguis istae particulae jam laxius inter se & cum Pulmonalibus Ga naar margenoot+Fistulis cohaerebant bb; ita, ut subtili acuminato cultello, phlebotomi in formam subacto, a me tractatae vel minimo motu a se invicem separarentur. In Nympha autem recentissime mutatâ Pinguedo saltem tantillum viridior evaserat. In Ventriculo & Intestinis maxima pariter & mirifica animadvertitur mutatio: quae ta- | |
de Vet-deelkens, die nu een kleen weynig groenagtig syn, dat fraay te sien was, als men de peerl couleurige Longpypkens daar by bemerkte. Het Hooft, de Beenen, en de Vleugelen, waaren soo week als een vloeybaar water, dat op het minste quetsen daar uyt liep. De Longpypen waaren merkelyk kleender en enger geworden, en in een getrokken. Zeeven openingen der Longen telde ik van de Staart af, tot onder de Vleugels: en sy waaren alle neffens de Ringen des Buyks, nu digt op een geschoven, en seer veel verscheelende, van de adembalende stippen in de Wurm. Soo dat het Popken nu twee darde deelen kleender was, als wanneer het nog een Wurm genoemt wiert.
Dit Popken op syn Buyk gelegt hebbende, soo siet men in de Rug sonder het te openen, het kloppend Hert; dan seer selden siet men dat naa de opening van de Huyt, alsoo het van syn klopping dan ophout, door het uyt vloeyen van het Bloet, dat wateragtig en als een Ichor is. Vorders siet men effen onder de Huyt de Spieren, die de Ringen van den Buyk beweegen. Waar op men voorts het Vet siet, dat niet veel verandert was; maar als ik het in een Popken dat meer geavanceert was besag, soo beelde ik my in, dat het de Eyeren waaren, soo seer en wonderbaarlyk was het verandert, geslonken, en kleender geworden: Want van langwerpig, hoekig en breet, als het geweest was, soo was het nu haast rond en klootsgewys Ga naar margenoot+geworden a, en soo seer uyt gedampt ende te samen getrokken, dat het boven aanmerkelyk was: waar door ook het Lichaam nootsakelyk kleender was geworden, en een minder plaats besloeg, van wegens de menigvuldigheyd van dit verteerde Vet. De couleur was nu naa het Purper trekkende, en agter in den Buyk was het heel groen. Vorder waren deese Vet deelkens losser aan een gehegt door Ga naar margenoot+de Longpypen b b, soo dat se door het minste beweegen, als ik se met een syn puntig mesken als een lancet gesleepen, handelde, van een weeken. Maar in het Popken effen vervelt synde, was het Vet alleen een kleen weynig groender geworden.
In de Maag en Darmen daar siet men meede een seer groote, en wonderbaarelyke verandering; | |
[pagina 674]
| |
men semper pro rata insignior est, aut levior; prout fluidorum Nymphae superfluorum major minorve quantitas exhalando periit, internique humores plus minusve dissipati sunt. Unde describi sane nequit, quantopere Intestina, ratione habitus & figurae suae, mutentur, dilatentur, contrahantur; prout nimirum humiditates supervacaneae, majore minoreve copia, perspirando sunt discussae. Inter omnes, quas in hisce partibus observavi, mutationes singulares illam, quae meo quidem judicio elegantissima Ga naar margenoot+est, heic nunc depictam dabo, ejusque descriptionem a Gula a ordiar. Gula nimirum Ga naar margenoot+hoc loco extra corneo-osseas partes b Capitis, Rostri, Crurumque reductorum, constituta cernitur: patet dein, quomodo haec ipsa per rimam Medullae Spinalis, sub Cerebro, transmeans Ga naar margenoot+c, ad Ventriculum usque d semet protendat. Superior porro Ventriculi pars in quinque exiguas rugas, aut plicas, veluti annulares, per quas Fistulae Pulmonales venustè admodum discurrunt, contracta deprehenditur: ut hinc propter istam contractionem ibi loci observari nequeat, quomodo Ventriculus intus comparatus sit. At paullo inferius aliam is denuo faciem exhibet: oblongis enim striis, Ga naar margenoot+quas in Icone punctis descripsi e, distinguitur. Quum vero Ventriculus ibidem quoque inflatus sit, & limpido humore repletus; ideo velut tubulus quidam apertus in hac ejus regione Ga naar margenoot+transparens conspicitur f: qui quidem tanto est spectabilior, quia subrubello colore quodammodo gaudet. Caeterum notare expedit, quod modo descripta Ventriculi pars a proximo Intestino quam facillime abscedat. Principium hujus Intestini tenuis simili ratione, ac pars superior Ventriculi, sex plicaturis, aut corrugatis veluti convolutionibus, pulcherrime Ga naar margenoot+sinuatum est g. Postea intus in hoc Intestino Ga naar margenoot+aliud gracilius detegitur Intestinulum h, quod illius cavo contentum, & flexibus mirabili Ga naar margenoot+modo intortis crispatum, descendit ii, inferne rursus patulo extremo desinens. Intestinulum hoc coloris est saturate lutei, & quam clarissime per Intestinum majus transparet; quum humor, qui in ea hujus Intestini parte, quae dictum Intestinulum complectitur, haeret, limpidus atque perspicuus sit. Quodsi autem Intestinum istud tenue vulneratur, contentum intus Intestinulum duplo fere longius, quam in cavo amplioris Intestini apparuerat, inde protrahi potest: tumque demum manifestum fit, flavum illum colorem, quo externa ejus super- | |
en sy vertoonen haar naa proportie soo verschillig, als na dat de overtollige vogtigheeden van het Popken, meer of minder uytgedampt, en de inwendige vogten verteert syn. Soo dat het niet te beschryven is, hoe seer de gedaante en figuur der Darmen veranderen, en haar dilateeren en samen trekken, naa dat namelyk de overvloedige vogtigheeden minder of meerder doorwaassemt syn. Onder alle de rare veranderingen, die ik hier van gesien heb, soo sal ik de fraayste naa myn gevoelen hier uyt beelden, en syn beschryving van de Slokdarm beginnen. Deselve siet men dat haar buyten het Hoornbeen, van de deelen des Hoofts, Ga naar margenoot+Beks, en de ingetrokke Beenen b vertoont; en voorts hoe sy door de spleet in het Merg onder Ga naar margenoot+de Hersenen heenlopende c, haar tot de Maag d uytstrekt. Boven op de Maag sict men, dat sy haar als met vyf kleene rimpelen, of ringwyse bogten, te samen getrokken heeft, waar op de Longpypen seer aardig loopen. En door äeese samentrekking van de Maag, kan men aldaar niet sien, hoe sy inwendig gestelt is. Maar wat lager siet men, dat sy op een andere manier van gedaante is, te weten met langwerpige streepen, die Ga naar margenoot+stippelgewys van my uytgebeelt syn e. En alsoo de Maag daar op gespannen, en met een klaare vogtigheid vervult is, soo siet men daar als een Ga naar margenoot+open pypken doorschynen f. dat soo veel te klaarder te sien is, om dat het eenigsins rootverwig van couleur is. Voorts moet men weten, dat dit gedeelte van de Maag heel ligt afscheyt, van den volgenden Darm. Daar nu deese dunne Darm begint, is sy op de wys van het bovenste gedeelte der Maag ses maal seer aardig gecontraheert, als Ga naar margenoot+met op een gerimpelde bogten g. Daar onder siet men in deesen Darm nog een kleender Darmken Ga naar margenoot+h: 't geen sy in haar holligheid besluyt, dat met Ga naar margenoot+krinkelige bogten ii seer wonderlyk, sig naar beneeden weer opent. Dit Darmken is van een boog geele couleur, en alsoo de vogtigheid, in het vordere gedeelte des Darms, dat dit Darmken bevangt, helder ende doorsigtig is, soo schynt het daar seer klaar door; en als men deesen dunnen Darm quetst, soo kan men dit Darmken daar haast tweemaal soo lang, soo als het sig in de Darm vertoont, uyt neemen: en dan siet men, dat het van binnen met deselve geele vogtigheid voorsien is, wiens couleur het van buyten vertoonde. Wat gebruyk dit deel heeft, is my onmogelyk te seggen, om dat ik de Werken GODS ook in dit deel ondoorsoekelyk bevinde: En ik kan hier by ligt versekeren, dat 'er niet een waarheid van alle de werkingen der Leedematen in de Dieren, selfs van | |
[pagina 675]
| |
ficies sese distinguit, a similiter flavo humore, quem id intus continet, proficisci. Quisnam hujusce Intestinuli usus sit, explicatu mihi impossibile est, qui & hac in parte Opera DEI impenetrabilia esse comperior. Neque dubito sane insuper heic adseverare, quod ne unica quidem veritas ratione actionum, quae ab Animantium, imo vel Humani etiam corporis, partibus exercentur, plene & plane hactenus nobis innotescat. Qui vero aliter sentiunt, nae illi in phantasmatibus acquiescunt. Ex observationibus meis unicum id nunc superaddam, quod memoratum Intestinulum vel in ipso etiam Vermis ad subeundam mutationem sese accingentis Intestino jam offenderim. Atque haec ratio est, quae me induxit, ut in Icone Caput Vermis Gulae adpingere ausus fuerim; quamvis Nymphae ibi partes repraesentem. Semel in Nympha, admodum provecta, interius illud Intestinulum valde fragile mihi occurrit, simulque nonnihil saturatius rubrum, & simili modo comparatum, ac si paullatim distabescere inciperet. Unde etiam est, quod in Musca id deinceps haud invenerim: imo in iis quoque Muscis, quae recentissime exclusae sunt, Intestinulum hocce jam consumtum esse observavi. Quapropter statuere forsan liceret, Intestinulum istud Intestini tenuis in Verme tunicam interiorem esse, quae, dum integra non ejicitur, ipso in corpore paullatim consumitur. Verum hae meae duntaxat conjecturae sunt. In Araneis pariter ejusmodi particulas mihi visas esse memini. Invenio insuper, quod Thomas Willisius, celebre Societatis Britannicae Membrum, in Lumbricis terrestribus quoque Intestinum in Intestino animadvertit. Siquidem de Intestinis heic ago, non possum non hac occasione de ingratissimo Caspari Bartholini, Junioris, erga me animo simul conqueri: is enim, licet rariora specimina omnia, quae ope artificiorum anatomicorum, a me inventorum, praeparata adservo, bonus ipsi demonstraverim; vindicaturus tamen, quod adeo felici sibi esse penes me haud contigerit, ut ipsa illa artificia mea singularia secum communicaverim, positionem meam, qua Hepati aliquando sanguificationis munus a me restitutum iri affirmavi, eousque irarum plenus impugnare non dubitavit. Quibusnam, amabo, oculis Lynceus iste, qui in fronte libri sui ampullosum titulum: aut Caesar aut nihil: superbus sibi arrogat, meo in cerebro conspexit, nonnisi unicum mihi hanc in rem experimentum suppetere? Profecto ana- | |
het Menschelyk Lichaam, nog ten vollen bekent is: en die anders gelooft, die vergenoegt sig met inbeeldingen. Uyt myne ondervindingen sal ik dit hier nog seggen, dat ik dit Darmken selfs bemerk in de Darm der Wurm, die sig tot verandering stelt. En daarom heb ik niet geschroomt syn Hoofd aan de Slokdarm te tekenen, hoewel ik de deelen van het Popken voorstelle. Eens heb ik in een ver geavanceert Popken gesien, dat deese inwendige Darm daar seer broos in was, synde ook wat hooger root, en even al eens gestelt, als of hy sig allengskens begon te verteeren: waarom ik hem in de Vlieg naderhant ook niet gesien hebbe, en in Vliegen, die effen eerst uyt komen, bevinde ik hem al verteert te syn. Waarom men sou kunnen oordeelen, dat dit Darmken mogelyk de inwendige Rok van den dunnen Darm in de Wurm is, die niet vervelt, en daarom in het Lichaam selfs verteert, dan dit syn myne gissingen. In de Spinnekoppen heb ik meede diergelyke deelkens wel gesien. En ik sie ook, dat Thomas Willis, een vermaard Lidt van de Engelsche Societeyt, den Darm in den Darm in de Aardwurmen geobserveert heeft. Terwyl ik hier van de Darmen spreek, soo kan ik niet naalaten my te beklagen, over de groote ondankbaarheid van den jongen Casparus Bartholinus, dewelke uyt wraak van dat hy soo gelukkig niet by my geweest is, dat ik hem myne Inventien in de Anatomie quam te communiceeren, hoewel ik hem alle myne rare Praeparatien in deselve goetgunstig getoont heb; soo vol van passien, myn stellinge, van dat ik de Leever t' eeniger tyt syn werk van het Bloed te maaken sou herstellen, heeft aangevogten. Door wat oog heeft dog deesen Lynceus, die op het hoofd van syn Boek sig den verwaanden Tytel: of Keiser of niets: toeschryft, in myn Hersenen gesien; dat ik daar toe maar een eenige Proef hadde? Myne Praeparatien in de Anatomie, die hy soo seer verwonderde, die behoorden hem genoegsaam geinformeert te hebben, dat ik niet, sonder gewigt van experimenten, ligtveerdig deese Stelling heb komen voor te stellen. Daarom sal hy nog wat gelieven te wagten, en soo lang Water in syn bittre Gal gieten, tot ik beter tyt ende genegentheid heb, die saak af te handelen, en de swa- | |
[pagina 676]
| |
tomica mea praeparata, quae ipse tantopere demiratus est, abunde eum docere potuissent & debuissent, quod non sine momentosis experimentis, nec temere, Thesin istam proposuerim. Velim itaque tantisper adhuc sese contineat, amaram bilem suam interposita aqua eousque temperans; donec & otio, & occasione fruar commodiore ad hoc thema pertractandum, &, quae in eo dubia mihi etiamnum occurrere egomet ipse dixi, penitus solverim. Tum demum experimenta & rationes in medium proferam, quae istam mihi sententiam ratam faciunt. Atque haec ipsa illa verba sunt, quibus memoratam Thesin in notis meis in Prodromum Cl. Hornii publico proposui. At, qui vindictae inhiat, non nisi monstrosam suarummet cogitationum imaginem in conspectu habet. Quoniam igitur exprimentorum ibi & rationum feci mentionem; hinc obcaecatus iste Juvenis facile colligere potuisset, longe me pluribus ad hanc Thesin demonstrandam experimentis esse instructum, quam unico illo leviore, quod etiam loco citato revera ne pro meo quidem agnosco. Quin vel cum bono hocce Bartholino, qui Papilionis instar vix modo e Chrysallide sua prorepsit, sentio, experimentum istud, seorsim consideratum, ad Thesin meam adstruendam nihil valere: ut adeo constet, eum impugnasse, quod ipse non intelligit, & cui sorte intelligendo nequaquam idoneus est. Verum redeo ad historiam meam, quae plus boni, quam ejusmodi controversiae, praestat. Quapropter etiam in supradicta Thesi olim pertractanda ita me geram; ut, nonnisi quod ad rem ipsam proprie pertinet, exponam, altercationes illis, qui has amant, relinquens. Infra locum, quo Intestinulum ante descriptum in Intestino conspicitur, Intestinum tenue rursus aequale, laeve, & postremo in modicam amplitudinem distentum est: tum vero minutus Ga naar margenoot+quidam ipsi inseritur Tubulus k, quatuor in Vascula, quae Vasa varicosa, aut potius Intestina caeca sunt, divisus. Vasa isthaec, tanquam totidem tenuiora Intestinula, in principium Intestinorum crassorum, ubi haec cum memorata Intestini tenuis dilatatione uniuntur, sese exonerant. Gaudent autem Caeca ista Intestinula constructione mire eleganti; eorumque duo plerumque humore repleta sunt dilute candido, quem in Nympha provectiore paullatim ad Intestina crassa amandari observamus. Materies haec quandoque cam concinne in nodulos quasi disparata, at- | |
righeden, die ik selfs heb gesegt in deese saak nog te hebben, opgelost heb. En als dan sal ik die experimenten en redenen voorstellen, die my in dit gevoelen bevestigen. En dit syn deselve woorden, waar meede ik de bekende stelling, in myne Aantekeningen over de Voorlooper van de Heer van Horne, heb voorgestelt; maar die wraakgierig is, die siet niet als het monstreuse Beelt van syn eyge gedagten. En daarom, nademaal ik van experimenten en redenen aldaar gesprooken heb; soo kon immers deese verblinde Jongeling wel oordeelen, dat ik om die stelling te bewysen, wel vry meer als dat eenige en seer geringe experiment had, dat ik ook eygentlyk aldaar voor het mytie niet erken. En ik oordeel neffens deesen goeden Heer, die als een Kapel eerst effen uyt syn gulde Pop komt, dat het ook afsonderlyk genomen geen kragte heeft om die stelling te bewysen, waarom hy dan geimpugneert heeft, dat hy selfs niet verstaat, en waar toe hy ook mogelyk geensins bequaam is. Maar ik keer weer tot myn Verhandeling, die nutter is als de Twist-Schriften: En daarom als ik die saak verhandel, sal ik niet als dat essentieel is voorstellen; het kyven voor hem, die daar lust in heeft, overlaatende.
Onder de plaats, daar het verhaalde Darmken in den Darm gesien wort, daar siet men den dunnen Darm weer effen en glad, en ten laatsten redelyk wyt opgespannen te syn; en men bemerkt vervolgens, dat hem ingeplant wort een kleen Pypken Ga naar margenoot+k, dat in vier Vaatkens sig verdeelt heeft, dat de uitspattende Vaten, of liever de blinde Darmen syn, dewelke als soo veele dunder Darmen synde, haar in het begin van de dikke Darmen ontlossen, namelyk ter plaatse daar deselve met de beschreve dilatatie van den dunnen haar vereenigen. Deese blinde syn wonder aardig van maaksel, en twee daar van syn meestentyt vervult met een helder witte vogtigheid, die men, als het Popken ver geavanceert is, in de dikke Darmen, allengskens siet ontlost te worden. Deese materie is somtyt soo fraay in knoopkens afgescheyden, | |
[pagina 677]
| |
Ga naar margenoot+que intrinsecus etiam divisa est m m, & limpidiore insuper alia materie, quae velut seri instar interposita videtur, disjuncta; ut vix exhiberi oculis quidpiam possit, majore artificio, & digestione pulchriore conspicuum. Icon mea nonnisi particulam hujus elegantiae, & ruditer saltem depictam, sistit; quoniam ad eam totam accurate exprimendam grandiore figura opus fuisset. Dicta Caeca a Pingui innexo quam aegerrime separari possunt: quae quidem dissicultas vel ideo etiam grandior est; quia materies illa candida haud in omni eorum parte reperitur: unde fit, ut facillime dissringantur. Attamen in Verme id facilius adhuc contingit; quandoquidem Caeca in hoc firmius connexa sunt: ut adeo longe molestiore opera demum ibi detegi queant. Caeterum variis ea mirisque flexibus & convolutionibus per universum sese Abdomen Ga naar margenoot+dispergunt n n: neque enim in Nympha amplius intra Thoracem conspiciuntur; quippe qui Musculis Crurum, aliisque partibus, ibi totus offertus est. Tandem animadvertimus, quod horum Intestinulorum duo superiora in Ga naar margenoot+unum coëant o; quorum alterum praeterea bis intrinsecus dividitur, & mirabiles dein in flexuras Ga naar margenoot+p p contortum, pariter versus Intestina crassa tendit, inque haec suum contentum effundit. Inferioris autem paris alterum, in quo supra memorata candidae materiei divisio exprimitur Ga naar margenoot+m m, similiter varios in tortus sinuaGa naar margenoot+tur q q, tandemque in caecum Tubulum terminatur Ga naar margenoot+r. Quartum horumce Intestinulorum eadem Ga naar margenoot+ratione comparatum est s s; utpote quod post multiplices convolutiones in annularem Ga naar margenoot+denique, caecum, ductum desinit t. Porro Intestinum Colon quam plurimis undequaque inaequale est nodosis veluti dilatationibus Ga naar margenoot+u, a candida illa materie, quae in cavo ejus reperitur, productis; dum scilicet Intestinum ibi locorum, ubi minorem materiei istius copiam intus continet, sese contraxit. Paullo inferius major cernitur in hoc Intestino Nodulus Ga naar margenoot+x, qui materie nigra erat repletus. Tandem vero duae adhuc in eo dilatationes occurrunt Ga naar margenoot+y y, illa quidem hujus Intestini occupantes loca, quae ope humorum eò confluentium maximos demum in sacculos extumescunt: quum vero Animalculum, postquam Muscae habitum induit, illam humorum colluviem excernat; hinc sinus isti non immerito Cloaca vocari possent. Postremo Intestinum Rectum, atque subtus in Cauda Podicem, sive hiatum, per quem Intestina semet in ultimo Abdominis annulo exo- | |
Ga naar margenoot+en ook inwendig verdeelt m m, en door een helderder materie, die daar als een wey schynt tusschen te komen, van een gescheyden; dat men qualyk yts sien kan, daar meerder kunst en ordinantie in is. In myn afbeelding heb ik niet als maar een gedeelte daar van en dat ruwelyk vertoont; om dat het niet als door een grooten Figuur was af te beelden. Met de grootste moeyte ter werelt syn sy van de Vetdeelkens af te scheyden, als meede om dat se hier en daar die witte substantie niet in haar hebben, waar door sy seer ligt gebroken worden, dat in de Wurm nog ligter geschiet, om dat haar connexie daar vaster is, en alsoo syn deese blinde daar nog veel moeyelyker te ontdekken. Voorts soo lopen sy met verscheide wonderlyke bogten ende krinkelingen over al door den Ga naar margenoot+Buyk, n n, want in de borst syn sy in het Popken niet meer te sien, alsoo die nu beel van de Spieren der Beenen, en andere deelen vervult is. Eyndelyk siet men, dat het bovenste paar deeser Darmkens Ga naar margenoot+in een loopt o, waar van het eene nog tweemaal inwendig verdeelt wort; dat dan meede met seer Ga naar margenoot+seltsame bogten p p, naa de dikke Darmen gaat, daar het syn inboud in ontlost. Het eene van het onderste paar Darmkens, daar de verdeeling van Ga naar margenoot+de witte substantie m m. in geteekent is, dat maakt Ga naar margenoot+meede verscheide krinkelingen q q, en eyndelyk loopt het Ga naar margenoot+in een blint Pypken ten eynde. r. Het selve doet Ga naar margenoot+ook het vierde van deese Darmkens s s, dat naa syn omwindingen gemaakt te hebben, in een Ringwyse Ga naar margenoot+blinde canaal t eyndigt.
Vorders is de Karteldarm vol knoopagtige dilatatien Ga naar margenoot+u, die haar oorspronk neemen uyt deese witte materie, daar hy meede vervult is, waar door de Darm sig op die plaatsen, daar deese materie minder is, samengetrokken heeft. Wat beneden in deesen Darm, maakte hy een grooter knoopken Ga naar margenoot+x, dat met een swarte materie vervult was, Ga naar margenoot+en eyndelyk wiert sy nog tweemaal gedilateert y y, dat de plaats des Darms is, die eyndelyk tot heele groote Beurskens door de afsakkende vogtigheeden opswellen, die het dierken lost, als het de gestalte van een Vlieg heeft aangenomen, waarom men haar een vuylnis kolk dan noemen kan. Ten laatsten siet men den regten Darm, en van onderen in den Staart den Aars, of de opening, daar de Darmen haar in de laatste Ring des Buyks door uitlossen, Ga naar margenoot+z, die ik daar meede heb willen aan vast teekenen, | |
[pagina 678]
| |
Ga naar margenoot+nerant z, cernere licet. Annulum hunc, prout cum Ano cohaeret, heic simul adpingere visum est, ut nitidiore omnia, quae dixi & descripsi, Icone repraesentarentur. Cum Nympha aliquantum senior est, Ventriculum ejus quandoque viridi humore repletum inveni. Quando autem cutis suae mutationi ea adpropinquat, Muscae formam brevi adeptura; Ventriculus atque Intestina ejus tam notabiliter contracta & paullatim curtiora reddita inveniuntur, ut sane jurares aliud a te dissecari Animal; nisi omnes istas mutationes, prout lente sibi mutuo succedunt, a principio observasses. In Abdominis inferiore regione Caecum tunc, atque Rectum, Intestina quam amplissime dispansa, & albidis humiditatibus materiem veluti calcariam continentibus ad splendentem usque laevorem inflata conspiciuntur. Humores isti ex vulnerata hac Cloaca effluentes omnia turbida reddunt, & vel in aquam conjecti hujus quoque claritatem obscurant. Ovarium duplex, quod in Nympha recentissime mutata coloris erat aquei, albescentis, atque Ova vix conspicua continebat, in Nympha paullo provectiore pallide luteum invenitur: quodsi autem mox cutem mutatura est Nympha, colore id jucunde viridi pictum se exhibet. In regione Abdominis paullo altiore, qua Ovarium sese ad Thoracem protendit, vacui duo sacculi, concrispati, cernuntur, quae binae sunt Vesiculae Pneumaticae: prout in partium Muscae historia prolixius indicabo. Porro in corporis extremo, intra annulos ultimos, elegantissimi tres noduli orbiculares, perspicui, comparent, qui, suo singuli pedunculo innixi, pariter exuvias deponunt, & sauciati sese evolvunt. Qualesnam caeterum hae sint particulae, determinare nequeo, qui id solummodo circa eas expertus sum, quod ad Organa Genitalia Foeminina pertineant; quandoquidem in Masculis a me nunquam visae sunt: quapropter eas etiam in illorum Icone depictas dabo. Partes Masculinae tum temporis quoque sensim evaserunt conspicuae, atque, ex aquei velut humoris tenuitate in mediocrem jam firmitatem coactae, limpidum pellucidumque candorem acquisiverunt. Musculi in Pectore nunc etiam longe magis compacti sunt, pallidoque ex albore ad purpurascentem colorem evecti: quamvis hi ipsi in Nympha recens mutata adhuc molliculi, mucosi, gelatinae vitulinae similes, nullaque prorsus firmitate praediti essent. | |
om in een netten afbeelding alles te vertoonen, wat van mygesegt ende beschreeven is.
Als het Popken wat verder geavanceert is, soo heb ik de Maag wel vol groene vogtigheid gevonden. En als het nu nadert om te vervellen, en dat het de gestalte van een Vlieg sal aanneemen: soo siet men de Maag en Darmen soo merkelyk gekrompen, en allengskens korter geworden te syn; dat als men deese veranderingen niet naa vervolgens gesien hadde, men sig seer ligt sou inbeelden, een heel ander Dier te ontleeden. Onder in den Buyk siet men den blinden en den regten Darm, dan seer wyt uytgeset, en met witte kalkagtige vogtigheeden blinkent opgespannen: die als men deese vuylnis kolk quetst, alles troebel maaken, daar sy uytloopen, gelyk sy ook het water doen, soo men haar daar in werpt.
Deese Eyerstok of het dubbelt Eyernest, dat in een Popken, 't geen effen vervelt was, van een witagtige waterige couleur was, en waar door de Eyeren qualyk sigtbaar waren, die wort in een Popken, wat meer geavanceert, bleekgeel bevonden: en als het nu vervellen sal, soo siet men dat sy haar aangenaam groen vertoont. Wat hooger in de Buyk, daar sy haar tot de Borst uytstrekt, siet men twee leege samen gefronselde Beurskens leggen; dat twee Lugtblaaskens syn: als ik in de beschryving van de deelen in de Vlieg nader seggen sal. Vorders siet men heel agter in de uyterste Ringen van het Lichaam drie seer aardige ronde doorschynende Knopkens, die yder op een steelken staan, en die ook vervellen en uyt een stroopen als men se quetst: dan wat het voor deelen syn, kan ik niet seggen; alleen bevind ik, dat se tot de vrouwelyke deelen behooren, om dat se in de Mannekens niet van my gesien syn. En daarom sal ik se aldaar afbeelden.
De mannelyke deelen syn op die tyt meede allengskens sigtbaar geworden, en als van water ende vogtigheid nu tot een redelyke vastigheid gekomen, synde helder en doorlugtig wit geworden. In de Borst syn de Spieren nu ook veel vaster van substantie, en uyt bleek en wit tot een purpuragtige couleur verhoogt, Hoewel sy in een Popken, dat eerst vervelt was, week, snotterig, en als kalfslil, sonder de minste vastigheid waaren. | |
[pagina 679]
| |
At vero dictis insigniores adhuc sunt illae mutationes, quae lenta accretione exoriuntur in Capite, Oculis, Fistulis Pulmonalibus, Pinguedine, quam copiosissimam ibi videre licet, nec non in corneis ossiculis, quae prius solis duntaxat humoribus membranisque constabant. Sed haec omnia sicco nunc pede praetereo; quia nonnulla eorum postmodum in ipsa Musca sum commemoraturus. Supra Cerebrum collocatae cernuntur duae particulae, albae, molles, aliquantum veluti nodiformes, quae duorum instar Corniculorum surrectae, Thoracis lateribus adnexae, Ventriculo, tanquam basi, innituntur. Caeterum quales hae sint particulae, & quemnam usum praestent, itidem hactenus ignoro. Vidi deinde etiam in Nympha, quam in cute sua mortuam reperi, quod purpureum Pingue albidis ibi punctis varium evaserit. Intestinulum, quod Intestino contentum ante descripsi, nuspiam adhaerens in hujus cavo libere jacebat, atque concrispatum erat: regio autem illa Intestini, quae id complectebatur, amplissime dilatatam sese exhibebat. Uveae Oculorum Tunicae color saturatam referebat purpuram longe amoenissimam. In Abdomine minuti passim haerebant Vermiculi, quorum nonnulli in Nymphas jam succreverant, & sese tandem in Muscas quoque mutatum iri mihi prodebant. Verum ad describendum, quanam ratione talia intus in corpore Animantium producantur, & quam inauditae res praeterea heic animadverti queant, ingens quidam tractatus exigeretur. Tam admirabilem sese DEUS ibi ante oculos ponit! Et forte fidem non habitura esset historia, si & describerem, & Icone exprimerem, quod ex una quadam Erucarum specie, ad Tertii Ordinis Modum Alterum pertinente, Nympha prodeat, ex qua deinde Papilio procrescit; quodque ex eadem illa specie etiam Vermis proveniat, qui rursus in Nympham, juxta Modum Primum Ordinis Tertii, mutatus, tandem Muscae formam induit; porro quod ex eadem Erucarum specie duo vel tres oriantur Vermes, qui denuo, in Nymphas Quarti Ordinis, haeque totidem demum in Muscas mutantur; denique quod triginta, octoginta, imo centum inde prodierint Vermiculi, qui itidem, prius in Nymphas mutati, postmodum Muscae evadebant. Interim hasce tamen duodecim mutationes, memoratu sane dignissimas, in una sola Erucarum specie quam distinctissime observavi. Jam vero de- | |
Maar aanmerkelyker syn de veranderingen, of vergroeyingen, in het Hoofd, de Oogen, de Longpypen, en het Vet, dat daar in overvloet te sien is; als ook in de Hoornbeenkens, die eerst vogtigheeden ende Vliesen waaren: dat ik alles verby gaa, om dat ik daar yts van in het Vliegken sal aanwysen. Boven de Hersenen siet men twee witte weeke deelkens, die eenigsins knoopsgewys syn, en die als twee Hoornkens over eynt staan; sy worden samen gehegt in de syden van de Borst, en sy hebben haar grond boven de Maag. Wat dit voor deelkens syn, en wat gebruyk sy hebben, weet ik tot nog toe niet.
Vorder sag ik in een Popken, dat ik doot in syn huyt vond, dat het purpere Vet met witte Stippelen aldaar gemarmert was geworden. Het Darmken, dat ik in de Darm beschreeven heb, dat lag daar los in, en het was in een gekronkelt: en de plaats in de Darm, daar het lag, was seer wyt gedilateert geworden. De couleur van het Druyvevlies in de Oogen was als een hoog schoon purper sig vertonende. In de Buyk lagen hier en daar kleene Wurmkens, waar van eenige in Poppen vergroeyt waaren, die ik ook sag, dat Vliegkens souden worden. Maar hoe nu dit binnen in het Lichaam der Dieren geschiet, en wat voor ongehoorde dingen dat men daar ontrent kan bemerken daar vereyste een heel Tractaat van beschreeven te worden, soo wonderlyk is GODT aldaar te sien. En men sou het mogelyk niet gelooven, indien ik beschreef ende uytbeelde, dat uyt een soort van Rupsen, in de derde order op de tweede wyse, een Popken voortquam, waar uyt een Kapel groeyde. Als ook, dat uyt deselve soort een Wurm kwam, die weer in een Popken in de derde order op de eerste wyse veranderde, en dat in een Vlieg. Dan weer dat 'er twee a drie Wurmen van deselve aart van Rupsen kwamen, die weer in Popkens van de vierde order vergroeyden, en die in soo veele Vliegen. Eyndelyk dat 'er 30, 80. jaa 100. Wurmkens uyt voort kwaamen, die meede eerst Popkens wierden, en daar naa in Vliegen vergroeyden. Dat 12. aanmerkelyke verwisselingen syn, die ik in een soort van Rupsen onderscheydelyk gesien heb. En hier heb ik nu gesien, dat | |
[pagina 680]
| |
mum didici, mirabilia isthaec Naturae effecta in ipsis etiam Infectis aquaticis obtinere: quod quidem hactenus nondum expertus eram. Quamvis autem paullo ante enumeratae interaneorum mutationes in Verme & Nympha, de quibus ago, admodum singulares singt; illae tamen, quas Medulla Spinalis subit, prae reliquis maximam merentur animadversionem. Uti enim Medulla haec in Verme veluti in cincinnum contorta erat; ita contra in Nympha quam Ga naar margenoot+rectissime extensam, & propemodum omnes Ga naar margenoot+ejus undecim Nodulos 1. 2. 3 &c. a fe mutuo distractos invenimus: id quod praeprimis circa postremos Nodulos in conspectum venit; non Ga naar margenoot+item circa anteriores, Cerebro a, cui superne Corneam Oculorum adpinxi, proximos. Primus Ga naar margenoot+nimirum Nodulus b pristinum suum situm servavit Ga naar margenoot+: at subsequentes quatuor Noduli c, mutationem penitus discrepantem passi, pressius etiam, quam ante, in se invicem coacti sunt, atque notabile in Ganglion dispansi; ut ideo Nervi etiam inde pullulantes alio prorsus modo nunc ferantur. Quin cernitur praeterea, Medullae Spinalis principium, primum inter & secundum Nodulum, itidem distentum atque elongatum esse: quod quidem circa sextum, septimum & octavum Nodulum manifestius adhuc videre licet; Ga naar margenoot+ut hinc nonnisi infimi tres Noduli d pristino suo in situ permanserint: quamvis horum quoque postremus magis conspicuus sit, quam duo proxime superiores. Quodsi rationem nostram heic ducem sequi vellemus, haec profecto potius dictatura foret, Medullae convolutionem in Nympha, extensionem vero in Verme debere obtinere; quandoquidem Vermis duabus partibus tertiis, quam Nympha, longior est: unde necessum esse videretur, ut in Nympha, ob corporis contractionem, Medulla, quasi sponte semet accommodando, inflexionem subeat. At experientia docet, quaecunque nostra ratiocinia heic nullius esse momenti. Quapropter si quis omnes istas mutationes atque extensiones Nervorum & Nodulorum Medullae probe perpendat; clare is animadvertet, quod, quae lenta accretioue fit, Vermis in Nympham, Nymphaeque in Muscam mutatio, Animalculo interim uno semper eodemque existente ac permanente, revera miraculo plenissima sit, & veluti nova creatio, vel potius generatio, vocari queat, cujus verae causae aeque parum a nobis pervestigari possunt, ac ipsa DEI, qui hujus operis Artifex est, Natura. Id autem sane excitare nos deberet, ut, | |
deese wonderlykheeden der natuur ook in de water Dierkens haar plaats hebben, dat ik tot nog toe niet ondervonden hadde. Hoewel nu de opgetelde veranderingen der ingewanden, in de Wurm en het Popken, dat ik beschryf, seer raar syn, soo is dat besonderlyk ontrent het Ruggemerg aan te merken. Want daar deselve krulsgewys in de Wurm geboogen was, daar wort die nu in het Popken heel regt uyt gestrekt bevonden, soo dat meest alle de elf knoopkens Ga naar margenoot+1. 2. 3. enz. der Ruggraat van een geschooven syn: dat besonderlyk in de onderste knoopkens te sien is; en niet soo seer, ontrent het begintsel Ga naar margenoot+by de Hersenen a, waar boven ik het Hoornvlies der Oogen afgebeelt heb. Men siet dan dat Ga naar margenoot+het eerste knoopken b syn situatie behouden heeft: maar de vier volgende knoopkens syn door een verschillige manier van vergroeying nog digter op een geschooven, en tot een merkelyke Senuwknoop uytgeset geworden, waar door ook de uytgaande Senuwen nu op een heel andere wyse haar loop hebben. En ook siet men dat het beginsel des Merg, tusschen het eerste en tweede knopken, meede is uytgeset en langer geworden. Dat opmerkelyk ontrent het sesde, sevende, ende agsie knopken te sien is; soo dat alleen de alderonderste drie Ga naar margenoot+knopkens d in haar situatie gebleeven syn: hoewel het laatste knopken van onderen kennelyker is, als de twee bovenste. Indien men syn reeden hier wilde involgen, men sou veel eer concipieren, dat de omkrulling des Mergs in het Popken syn plaats behoorde te hebben, en de uytrekking in de Wurm, om dat de Wurm drie derde parten langer is als het Popken, alwaar dan het Merg om dese verkorting van het Lichaam sig selven soo sou hebben moeten schikken en voegen, maar de ondervinding leert, dat alle onse redenen hier niets syn.
Hierom soo men alle deese veranderingen, en uytrekkingen der Senuwen en knoopkens in het Merg, wel overweegt, men sal klaar bevinden dat het vergroeyen van een Wurm, in een Popken, en dat weer in een Vlieg, hoewel nogtans dat het het selve Dier is en blyft, t' eenemaal miraculeus is, en als een nieuwe Schepping, of liever generatie kan genoemt worden; die t' eenemaal in syne ware oorsaken alsoo ondoorgrondelyk is, als de Godtheid selve, die dit bewerkt. Dat ons sekerlyk behoorde aan te moedigen, om van alle opgeblasentheid en hovaardey af te staan, om de stinkende | |
[pagina 681]
| |
putidam caecae nostrae in omnibus rebus ignorandae nebulam agnoscentes, ab omni deinceps animi tumore & arrogantia abstineamus. Praeterea etiam inde docemur, quam liberaliter DEI miracula in minutis hisce Animalculis congesta sint; ut leviculam saltem investigationis operam contra offerenti quasi ultro pateant. Quamvis autem objicere quisquam posset, quod ejusmodi mutationes in majoribus quoque Animantibus observentur; dum nempe Medulla Spinalis Embryonis, qui in ortu suo vix Piso major est, similiter aetate increscente sensim expanditur: haud tamen is vicissim diffitebitur, simplicem hanc duntaxat esse partium augmentationem, quae in majoribus Animalibus tales producit mutationes. At vero in Insectis notabilis animadvertitur partium translocatio, & mirabilis viscerum accretio; quae quidem, uti intra exiguum temporis spatium perficitur, ita omnino miraculum dici meretur, nec distincte explicari ulla ratione potest: oculorum enim nostrorum acies eo nunquam pertingit aut pertingere valet, ut detegat, quomodo hae res vere peragantur. Adde, quod adultum Animal heic quasi repuerascat, atque nova capere incrementa debeat; donec tandem nobiliore corpore amiciatur: quae omnia in honorem & gloriam summi Numinis; miraculorum Auctoris, cedunt. | |
mist onser blinde onwetentheid ende domheid in alle saaken. En nog soo leert dit ons, hoe de wonderen GODS, in deese kleene Dierkens, als te grabbel gegooit syn, om een geringe moeyte die men in het ondersoeken der selve besteet. En hoewel men my sou kunnen voorwerpen, dat diergelyke dingen ook in de groote schepselen gebeuren, namelyk de Ruggraat van een kleen Kint, dat als een Ert in syn beginsel is, meede met de jaren soo uytgeset wort, soo is dat maar een enkele aangroeying van deelen in de grootte. Maar alhier is een merkelyke verplaatsing van deelen, en een wonderbaarelyke aangroeying van Ingewanden, die in een geringen tyt geschiet, nog te bemerken, dat t'eenemaal miraculeus by my is, en ook onbtschryfelyk om te verklaaren; want het syn dingen, die het Oogh nooit siet of sien kan in syn waaragtige wekingen. Doet hier by, dat een volwasse Dier hier wederom als tot syn kintsheyd gebragt wort, en op een nieuw syn wasdom moet verkrygen, tot het met een heerelyker lichaam bekleet wort; alles tot eer en heerlykheid van den grooten GODT der wonderen. |
|