Bybel der natuure of historie der insecten. Deel 2
(1980)–Jan Swammerdam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 668]
| |
Caput Quartum.
| |
Het Vierde Hoofdstuk.
| |
[pagina 669]
| |
hic mutationum Ordo ab eo, qui in Bombycibus, aliisque innumeris Infectorum speciebus, animadvertitur. Vidi multoties, quod Vermis iste intra duodecim horarum spatium, id est, a sexta vespertina ad septimam matutinam usque, in Nympham fuerit mutatus. Atque haec omnia modo abscondito, obscuro, & incognito, intus in obserata quasi cute perficiuntur. Quam ob rationem ab illis etiam, qui perfunctorie tantum, atque ut canis in Aegypto, Naturam examinant, isthaec mutationis species tanquam adeo monstrosa vel incomprebensibilis exagitatur. Siquando enim Vermis, qui sic mutatur, molli gaudet cute; haec necessario sese accommodat ad mutationes & contractiones interioris ac invisibilis corporis Nymphae. Unde & factum est, ut ne omnium quidem peritissimi, qui de hoc themate scripserunt, Animalcula isthaec nomine Ovorum insignire dubitaverint: quo sane errorem commiserunt valde stupidum, ipsaque DEI naturalia miracula & veritates in rerum natura corruperunt. Ita namque sentientes simul adserunt, quod unum Animal in aliud heic mutetur, imo quod Animal rursus Ovum fiat, Ovumque dein per temere confictam metamorphosin Musca evadat: quin superaddunt alii, omnia isthaec casu fortuito atque ex putredine ortum trahere: quae vera profecto via est, ad Atheismum deducens. Si enim rerum generationes casui tantopere obnoxiae sunt, quid impedit, quo minus & Homo aeque facile hunc in modum prognasci queat? Quod ipsum nonnulli etiam in scriptis suis pronunciare minus veriti sunt: quamvis revera DEUS utrobique, in Infectis aeque, ac in Homine, admirabilis sit. Bruti sane corpus haud minorem meretur admirationem, quam corpus Humanum, si utrumque sua in specie & natura consideres. Utrumque sphaeram indaginis nostrae quam longissime excedit: utrumque incomprehensibile est & impenetrabile; quandoquidem miracula Divina omni numero majora in iis animadvertuntur. Dum itaque Vermis noster intus in cute sua mutatur; corpus ejus, Caput & Cauda pedetentim ab extima cute investiente abscedunt. Crura etiam, sub id tempus, horumque cartilaginea Ossicula, propter artus semet ex iis retrahentes, intus omnino vacua fiunt: unde & retrorsum tunc, vel introrsum, in Oris hiatum reducuntur, ibique immota jacent. Praeterea quoque Vermis tum temporis universum suum | |
Wurmen is te sien, en in een oneyndig getal andere soorten van Insecten.
Ik heb verscheyde maal gesien, dat deese Wurm binnen de tyd van 12. uuren, dat is, van 's avonts te ses uuren, tot des ogtens te sevenen, sig in een Pop veranderde. En dit alles geschiet op een verborgene, donkere en onbekende manier, binnen in syn besloten Huyt. En daarom is deese verandering soo monstreus, of onbegrypelyk, by die de natuur als een Haan, die over de heete kolen loopt, ondersoeken, uyt gekreeten.
Want als dit geschiet in Wurmen, dewelke een weeke Huyt hebben, soo volgt die nootsakelyk, het veranderen ende krimpen van het inwendige en onsigtbaare Licbaam van de Pop. En daarom soo hebben selfs de alderervarensie, die daar van geschreeven hebben, deese Dieren niet ontsien met de naam van Eyeren te noemen, dat een seer botte dooling is, en een vervalsching van de natuurelyke wonderen en waarheden GODS in de Natuur. Want daar door wort vast gestelt, dat het eene Dier in het andere sou veranderen; jaa dat bet Dier een Ey sou worden; en dan fabuleeren sy weer, dat dit Ey door een vervorming een Vlieg wort: en dat alles door toeval, en uyt verrotting, als andere seggen: dat de regte weg tot het Atheismus is. Want soo de generatien soo gevallig waaren, een Mensch sou alsoo ligt op die manier kunnen voortkomen: dat ook sommige haar niet ontsien hebben te schryven: hoewel nogtans GODT in beyde even verwonderlyk is; want het Lichaam van een Dier dat is in syn aart een soort, alsoo verwonderlyk als dat van de Mensch in syn aart. En beyde syn sy ondoorsoekelyk, jaa onbegrypelijk en ondoorgrondelijk, van wegens de Goddelijke wonderen, die men daar oneyndelijk in bemerkt.
Wanneer deese Wurm dan binnen in syn Vel verandert, soo wykt syn Lichaam met het Hooft en de Staart allengkens van de buytenste Huyt, die hem bekleet. Op welken tyt syne Voeten, en haare Hoornbeenige Beenen heel van binnen door die Leeden, die daar uyt wyken, geevacueert worden. En daar door, soo worden deese Voeten, naa agteren of binnenwaars, in de spleet van de Bek getrokken, daar sy blyven leggen. Van ge- | |
[pagina 670]
| |
amittit Cranium & Rostrum, una cum eo pertinentibus corneis Ossiculis; utpote quae in Capitis cute defixa permanent. Inde autem postmodum sua is Cornicula, Proboscidem, aliasque partes, quae illic intus accrevere, in Nympha deinceps demonstrandas, protrahit. At, quod notatu dignum heic est, Nervi ejus Optici etiam ab Oculis secedunt, pristinoque suo officio dein haud amplius funguntur. Musculi annulorum similiter, & magna pars Punctorum Respiratoriorum Pulmonalium, ab extima cute separantur. Sic corpus universum sese paullatim arctè in unum contrahit. Maxima tamen mutatio in parte posteriore circa Caudam observatur: ibi enim corpus, Ga naar margenoot+tribus extremis annulis eodem simul tempore Ga naar margenoot+derelictis b, c, d, in quartum e, & quandoque etiam in quintum usque annulum resilit. Unde si Vermem, qui hac ratione aliquamdiu mutatus fuit, Soli lucique obversum contempleris; distinctissime, & absque sectionis adminiculo observabis, postremos ejus annulos corpore suo vacuos, nec nisi aëre repletos esse: quod ipsum etiam inter Caput ejus atque secundum annulum Ga naar margenoot+f, obscurius tamen, animadvertitur. Locus vero, quem recondita intus Nympha occupat, Ga naar margenoot+tunc niger apparet g; quoniam is radios lucis haud satis magno numero transmittit. Hoc tempore Gula etiam, Intestina & Fistulae Pulmonales, intrinsecus intra cutem, exuvias quasi deponunt: quod sane itidem valde singulare est, & miracula DEI ad stuporem usque ostentat, docens simul, quanam ratione pristinum corpus penitus exuatur atque renovetur. Ut autem hoc clare conspici possit; necessum est cutis Abdominis aperiatur: quo facto & Ga naar margenoot+Nympha a, una cum partibus suis, & depositae Ga naar margenoot+Fistulae Pulmonales b b, semet manifeste offerent videndas: quin simul & patebit, quomodo Vermis omnes jam Capitis & Rostri sui Ga naar margenoot+partes abjecerit c, totusque immobilis evaserit, praeterquam in sola Cauda; utpote quam is tum satis fortiter adhuc movet, agitat, exporrigit, atque reducit, imo quandoque totam sursum in quintum usque corporis annulum retrahit. Universa Aspera Arteria sub id tempus etiam utroque in latere exuvias ponit. Quum vero duobus ea insignioribus Tubis potissimum constet; hinc primo quidem isti e corpore evolvuntur, cum Caudam suam contrahit Vermis, inque vacua cute haerentes relinquuntur: prout liquidius describam, quando postea modum explicatu- | |
lyken verliest hy t' eenemaal syn Bekkeneel en Bek, met haare Hoornbeenkens, die in het Vel van het Hooft blyven sitten: en daar uyt stroopt hy voorts syne Hoornkens, syn Snuyt en andere deelen, die daar in syn aangegroeyt geworden; en die ik in het Popken vertoonen sal. Maar dat hier aanmerkelyk is, syne Gesigt Senuwen wyken ook af van syne Oogen, en sy bekleeden dan dit officie naderhant noyt meer Soo van gelyken wyken die Spieren van de Ringen van syn buytenste Huyt, als meede een groot gedeelte van de adem-halende Stippen der Longen. En het Lichaam trekt sig allengskens digt in malkanderen. Maar de grootste verandering siet men van agteren by de Staart, daar het Lichaam uyt de drie Ga naar margenoot+uyterlyke Ringen b c d. op de selve tyt sig tot in de vierde Ring e te samen trekt, en somtyds ook tot in de vyfde. Soo dat als men een Wurme die eenigen tyt soo verandert is geweest, tegens de Son en het ligt besiet, soo kan men onderscheydelyk bemerken, sonder, sectie, dat syn agterste Ringen leeg en vol lugt syn, en tusschen syn Ga naar margenoot+Hooft en de tweede Ring f siet men het selve, maar duysterder. En de plaats daar de verborge Ga naar margenoot+Pop leyt, die vertoont sig dan swart g, om dat de straalen van het ligt daar niet genoegsaam door passeeren.
Op dese tyt soo vervellen meede inwendig binnen in de Huyt de Slokdarm, de Darmen, en de Longpypen, dat meede wonderbaarlyk is, en de wonderen GODS tot verbaastheid ien toon stelt, en hoe dat het oude lichaam geheel afgelegt wort en vernieuwt. Maar op dat men dit klaar sou sien, soo moet men de Huyt openen op de Buyk, Ga naar margenoot+op welken tyt men het Popken a met syne Deelen, Ga naar margenoot+en de afgestroopte Longpypen b b klaarlyk sien sal, als meede hoe hy alle de deelen van syn Hoofd Ga naar margenoot+en Bek heeft afgeleyt c, en nu sonder alle beweeging is geworden: behalven alleen in de Staart, die hy nog redelyk sterk roert ende beweegt, en ook in en uyt steekt; en somtyts trekt hy die heel om hoog, tot in de vyfde inkerving of Ring van het Lichaam.
De gansche Lugtpyp vervelt op die tyt aan beyde de syden; en alsoo die voornamelyk in twee groote Pypen bestaat, soo stroopen die het eerst uyt het Lichaam, als hy syn Staart inkrimpt, en sy blyven in het holle Vel leggen, dat ik klaarder beschryven sal, als ik de manier sal voorstellen, hoe hy nu tot een Vlieg vergroeit synde, | |
[pagina 671]
| |
rus sum, quo Vermis, in Muscam mutatus, sua ex cute prorumpit: tum enim demum simul de reliquis suis Fistulis Puimonalibus exuvias abstrahit. Quò autem insignes istae varietates manifestius ante oculos ponantur; Vermem circumspectissime sua è cute protrahere oportet, quo tempore is jam jam obrigere incipit: quoniam enim ejusmodi Vermis revera nondum Nympha est, at Nymphae tamen partes continet, alio licet, quam in Nympha, modo dispositas; hinc eas suo quaslibet in situ constitutas, & ubinam locorum singulae in Capite, & Cauda, Ga naar margenoot+collocatae sint, tum videre datur. Sic Antenas Ga naar margenoot+exhibeo a a, Caput b, quod paullo grandius delineavi: sub hoc Proboscis conspicitur, & Ga naar margenoot+utrinque primum par Crurum c c; infra quod Ga naar margenoot+Alae d d, & deinceps alterum e e, tertiumque Ga naar margenoot+f fCrurum par comparent. Post sequitur Ga naar margenoot+Abdomen g, suis cum annulis, tandemque Ga naar margenoot+Cauda h. In Abdomine transparentes Pinguedinis particulae admodum distincte cernuntur; in Cauda vero Fistulae Pulmonales sese Ga naar margenoot+evolventes i i in conspectum veniunt. Patet Ga naar margenoot+praeterea, quomodo vel ipsa etiam Intestina k exuvias ponant; quippe quae ostio Podicis, in cute extima hianti, heic de separata cute rescisso Ga naar margenoot+l, adcretae manent: neque enim Vermis excrementa sua per Caudae extremum, sed nonnihil altiore loco, eliminat; ubi Podicem quoque videre licet. Verum, quae hactenus proposuimus, omnia manifestius adhuc in Nympha conspici possunt; utpote in qua memoratae partes secundum ordinem naturalem digestae, & nitide atque Ga naar margenoot+artificiose inter se mutuo compositae, habentur. Ga naar margenoot+Occurrunt igitur heic Antennae a a suis cum Ga naar margenoot+articulis: Oculi b b plenam suam magnitudinem Ga naar margenoot+jam indepti: Proboscis c, ejusque appendices, infra Oculos in Pectore sitae: par Ga naar margenoot+primum Crurum d d eleganter complicatorum; Ga naar margenoot+pone quod alterum etiam par e e cernitur: sub hoc dein Alae, harumque artificiosae convolutiones, Ga naar margenoot+& concinnae plicaturae f f, comparent. Corporis medium porro annulares suas Ga naar margenoot+divisiones g exhibet videndas. Sub altero Crurum Ga naar margenoot+pari tertium quoque par h sese monstrat. Praeterea & nigra illa puncta, corpori inscripta, quae in Verme supra Puncta Fistularum Pulmonalium collocata ostendimus, heic quoque Ga naar margenoot+observantur i i. Juxta haec vero quatuor Ga naar margenoot+adhuc apertiones Fistularum Pulmonalium k k k k in altero tantum latere offeruntur conspiciendae, nec non annulares corporis inflexiones, | |
uyt dit Vel breekt: op welke tyt de overige Longpypen vervellen.
Maar om deese heerelyke waarheeden nog klaarder te sien, soo moet men een Wurm heel voorsigtig uyt syn vel trekken, te weten, als hy sig nu begint te verstyven: want alsoo hy alsdan nog geen Popken is, hoewel hy de deelen daar van heeft, maar soo niet geschikt als in het Popken, soo siet men deselve in haar situatie, en waar ter plaatze dat se in het Hooft en in de Ga naar margenoot+Staart leggen. Als de Hoornen a a, dus het Hooft, b, dat ik wat grooter getekent heb, daar onder siet men de Snuyt, en aan weersyden het eerste Ga naar margenoot+paar Voeten c c, waar onder de Vleugelen d d, en vervolgens het tweede e e, en het derde paar Ga naar margenoot+Voeten f f. En daar onder siet men de Buyk g Ga naar margenoot+met syne Ringen, en de Staart h. Op de Buyk syn de doorschynende Vet Deelkens seer sigtbaar, en in de Staart siet men de uyt stroopende Longpypen i i. en vervolgens, hoe dat de Darmen vervellen Ga naar margenoot+k, blyvende hangen aan de opening, die sy Ga naar margenoot+in de Huyt hebben, l, en dewelke ik van de afgesepareerde Huyt heb afgesneeden. Want hy lost syn vuyligheeden niet door het uyterste van de Staart, maar wat lager, daar ook den Aars to sien is.
Maar dat nu voorgestelt is, is alles nog klaarder te sien in een Pop; daar dan deese deelen volgens de natuurelyke order geschikt syn, en kunstig Ga naar margenoot+en net te samen gevleyt. Als de Hoornen a a met Ga naar margenoot+haare Articulatien: De Oogen b b die nu haar Ga naar margenoot+volkomen grootte hebben: De Snuyt c en syne aanhangsels, die onder de Oogen op de Borst leggen. Ga naar margenoot+Het eerste paar Voeten d d cierelyk te samen gevouwen, Ga naar margenoot+daar neffens het tweede paar e e: hier onder siet men de Vleugelen, en haare kunstige vouwingen Ga naar margenoot+en cierelyke samen ploijingen f f. en op het midden van het Lichaam siet men de ringwyse Ga naar margenoot+verdeelingen van het selve g. onder het tweede paar Ga naar margenoot+Beenen vertoonen haar het derde paar Voeten h. Vorders siet men nog de swarte Stippelen op het Ga naar margenoot+Lichaam, i i. die boven de Stippen der Longpypen in de Wurm vertoont syn, en daar beneffens Ga naar margenoot+worden aan de eene syde nog vier openingen der Longpypen k k k k vertoont: als ook de ringwyse inbuygingen van het Lichaam, met eenige kleene Stippelen op het selve, dewelke meede vervelt syn. In de tippen der Beenen siet men de Nagelkens derselve doorschynen, dan die vertoonen haar niet | |
[pagina 672]
| |
& minuti quidam apiculi, ibidem e corpore prominuli, qui pariter exuvias posuerunt. In Crurum extremitatibus Unguiculi transparent: qui tamen tum demum pulchre sese produnt, quando Nympha, aliquot jam dies habens, superfluos suos humores, maximam partem, ope evaporationis amisit, & in membranae, qua vestitur, involucris, extimaque sua, qua insuper obvolvitur, cute, tenelli instar partus recens nati, paullatim firmior atque robustior evasit; ut tandem foras prorepere, ambasque suas tunicas simul, eodem tempore, perrumpere ac deponere possit. Scilicet duobus ambitur isthaec Nympha tegumentis; quorum alterum intrinsecum tenuis est membrana, Nympham quamproxime investiens; exterius alterum dura constituit cutis extima, intra quam Animalculum, modo invisibili, mutationem suam perfecit. Haec ipsa cutis est, ob quam Insectum istud ad hoc usque tempus figuram Vermis prae se fert; haec eadem quoque causam mihi dedit, hunc mutationum Ordinem nomine Nymphae Vermiformis insigniendi. Quisquis igitur ad. veram horumce Animalculorum cognitionem adspirat, eum sane oportet modis illa omnibus tractare. Atque hac demum ratione postmodum observavi, quod in Verme, recens e cute sua a me protracto, Os & Puncta ejus Respiratoria clarius, quam in Verme etiamnum repente, natante, nec quidquam mutato, conspicere liceat. Equidem, nisi brevitatem heic & claritatem mihi ut scopum proposuissem, modo dicta omnia prolixius jam describerem, partes memoratas etiam nitide depingerem, simulque indicarem, quisnam verus earum in Verme situs sit, quaenam insuper particulae pellucentes ibi animadvertantur, quae harum sit fabrica, qualis motus, quomodo Fistulae Pulmonales iis inserantur, & sic porro. Verum cogor etiam aliunde otio meo parcius uti. | |
eer, voer dat het Popken eenige dagen out is, en wanneer syn overvloedige vogtigheeden, voor het meeste gedeelte, syn uytgedampt, en dat het in de windels van het Vlies, dat hem bekleet, en daar toe het nog met de uyterlyke Huyt bewonden word, als een teergeboore Kindeken, allengskens vastigheid ende sterkte heeft verkreegen, om eyndelyk daar buyten te kruypen, en beyde syne Vliesen op een tyt en te gelyk door te breeken en af te leggen, namelyk het inwendige dunne Vlies, dat het Dierken immediaat bekleet, en het uyterlyke harde Vel, daar het onsigtbaar binnen in verandert is; en waar door het tot nog toe de gedaante van de Wurm draagt, en dat my de occasie heeft gegeeven, dese order van verandering, Wormswyse Pop te noemen.
Soo dat men op alle wysen deese Dierkens moet handelen, sal men tot haar regte kennisse komen: waar door ik naderhant gesien heb, dat in een Wurm, die effen uyt syn Vel van my getrokken was, syn Mont en de Lugt-openingen daar van klaarder te bemerken waaren, als wanneer hy nog kruypt en swemt, en geensins verandert is. Dat ik alles veel wytlopiger sou verhandelen, en ook deese Deelen net aftekenen, neffens ook hoe sy eygentlyk in de Wurm geplaatst syn, en wat doorschynende Deelen daar nog in te sien syn, en hoe sy gemaakt syn, en haar roeren; als meede hoe de Longpypen daar in geplant worden, en soo voorts; indien ik voor tegenswoordig de kortheid en klaarheid niet beoogde, en dat ik ook niet gedwongen was, myn tyt te besuinigen. |
|