Bybel der natuure of historie der insecten. Deel 2
(1980)–Jan Swammerdam– Auteursrechtelijk beschermdCaput Tertium.
| |
Het Derde Hoofdstuk.
| |
[pagina 661]
| |
feceris, hausto commolitoque alimento sese plenam exhibet. Quin Intestina etiam tenuia simili tunc materie infarcta atque repleta deprehenduntur. Ventriculi atque tenuium Intestinorum, in hac Vermium specie, longitudo quinque pollices Hollandicos, aut, ut D. Thevenoti methodo metiendi utar, quinque series quinarum sibi mutuo adstructarum, regularium, cellularum Apum aequat. Arbitratur nimirum D. Thevenotus, ope harumce cellularum mensuram universalem pro nationibus quibusvis adinveniri posse; modo istae omnibus in regionibus aeque semper magnae & regulares forent. Porro notandum est, Ventriculum inter atque Intestina haud magnum discrimen observari. Circa Intestinorum tenuium finem quatuor Vascula cernuntur varicosa vel caeca, aeque in Thorace ac Abdomine locata, quandoque materiem continentia aqueam, aliis vero temporibus nitide albam, lacti concreto, aut presso, in partes secedere incipienti, similem. Quatuor isthaec Intestinula ampliter altero tanto longiora sunt veris Intestinis, variosque in sinus atque singulares flexuras convoluta in Thorace & Abdomine collocantur; ut hinc nonnisi maximo demum labore detegi atque separari queant. Sequuntur dein Intestina crassa, quae passim veluti in nodulos dilatantur, & excrementis, argilla nimirum, arenulis cujuscunque magnitudinis, rubris lapillorum particulis, aliisque ejusmodi, sunt repleta. Verum in Intestinorum Nymphae Icone clarius haec postea exhibebuntur, tumque describetur simul, cujusnam naturae sint istae arenulae, quae heic inveniuntur. Ga naar margenoot+Vasa Salivalia a duo sunt caeci Canaliculi, in Thorace conspicui, membranacei, pellucentes, admodum concrispati & contorti. Colore gaudent simili, qualis est lactis concreti; isque ea de causa talem heic sese exhibet, quoniam, quae intus in his vasis continentur, per ipsorum latera transparent. Hinc etiam, si haec vasa sauciaveris, necquicquam inde exstillat: contenta enim eorum omnia coagulationem subierunt. Uniuntur denique duo ista Ga naar margenoot+Vascula inter se, unumque in ductum b coëuntia in Ore terminantur, superiori & posteriori hujus parti inserta; ubi loci binae praeterea particulae, exilibus musculis haud absimiles Ga naar margenoot+c c, conspiciuntur. Quandoquidem hactenus invenire nondum potui, materiem fluidam per haec Vasa deferri; ideo de vero, quem ea Vermi praestant, usu vix ausim quidpiam pro- | |
toont, als ook de dunne Darmen syn, die als dan meede van diergelyk een substantie opgepropt en vervult bevonden worden. De langte der Maag en dunne Darmen syn in dit soort van Wurmen vyf Hollantsche duym maaten, of van vyf maal vyf reguliere by een staande cellekens der Honingbyen, om op de manier van de Heer Thevenot te calculeeren, die door het middel van deese huyskens een generaale maat voor alle volkeren meent te kunnen uytgevonden worden; indien maar deese huyskens in alle landen eeve groot en regulier waaren. Voorts moet men weeten, dat tusschen de Maag en de Darmen geen groot onderscheyt bespeurt wort.
Aan het eynde der dunne Darmen siet men vier uitspattende of blinde Vaten, die soo wel in de Borst als Buyk geplaatst syn, en die somtyts een wateragtige stoffe in sig hebben, die weer op andere tyden helder wit is, en sig vertoont, als gekartelde of karne melk, die begint te schiften. Deese vier Darmkens syn ruym eens soo lang als de Darmen selve, en sy worden met verscheyde bogten en rare krinkelingen in de Borst en Buyk geplaatst bevonden, waar door dat se met de grootste moeyte ter werelt te ontdekken, en te separeeren syn. Daar op volgen dan de dikke Darmen, die hier en daar knoop wys gedilateert worden, en vol vuyligheden syn, als kley en sandekens van alderhande grootte, ook roode brokskens steen, en soo voorts. Dat ik nader in de uytbeelding der Darmen van het Popken sal vertoonen, en wat voor aart van sandekens dit syn beschryven.
Ga naar margenoot+De Kwylvaten a syn twee blinde Vaatkens, die in de Borst te sien syn. Haar maaksel is vliesig en doorschynent; synde voorts seer krinkelig gebogen en omgeslingert. Haar couleur is als gekartelde melk, gelyk sig dat soo vertoont door haare inhoud, die daar van binnen door heen schynt. En als alles daar in geschift is, soo loopt daar niets uyt, als men die kwetst. Zy vereenigen haar eyndelyk met Ga naar margenoot+malkanderen in een pypken b, en soo eyndigen sy in de Bek: daar sy haare inplantinge in het bovenste gedeelte derselve van agteren hebben, en alwaar Ga naar margenoot+nog twee deelkens als kleene spierkens c c te sien syn. En alsoo ik tot nog toe niet kan bevinden, dat sy een vloeybaare vogtigheid voeren, soo kan ik eygentlyk haar gebruyk in de Wurm niet seggen, alhoewel ik haar de naam van Kwylvaten geeve; die in andere Wurmen, als ook in een Slak, seer opmerkelyk syn. Deese deelkens vertoonen haar ook | |
[pagina 662]
| |
nunciare: quamvis interim Vasorum Salivalium nomen ipsis impertiverim; quippe quae in aliis Vermious, nec non in Cochlea, valde insignia sunt. In ipsa quoque Nympha eaedem hae particulae observantur: quin & in Musca deinceps; in qua rectà exporrectae sunt, &, per Thoracem transmeantes, demum in Abdomine desinunt, extremitatibus terminatae pro rata admodum latis, si eas sibimet ipsis, prout in Verme constitutae fuerunt, conferas: ut adeo credam, quod haec Vascula in Musca forte Ga naar margenoot+Salivalium Ductuum officio demum fungantur Os d, in cujus parte posteriore modo descripta Vasa Salivalia terminantur, absque Oculis heic repraesento; quandoquidem hi, una cum partibus, utrumque Capitis latus constituentibus, in quibus collocati sunt, sub dissectione perquam facile ab Ore secedunt. Fistulae Pulmonales adeo in hoc Verme dantur numerosae, ut ubilibet etiam conspici possint. Constant autem ex binis insignibus vastisque Ga naar margenoot+Tubis a a, qui veluti ex annulis, sed nonnihil ad planitiem compressis, fabrefacti, in medio ampli sunt, anticis autem & posticis, quibus Caudam petunt, extremis rursus coarctati. Collocantur hi in corporis lateribus, ibique cum Punctis Respiratoriis conjunguntur. Videtur tamen Animalculum haud prius per eos spiritum ducere, nisi cum in Muscam mutatum in aëre victitat: ut adeo hi Canales, haud aliter, ac Aspera Arteria in Foetu nondum nato, etiam intra Amnion in aquis natante, eousque adhuc clausi maneant; donec Animal aliam penitus vivendi rationem subierit. Distribuuntur autem Pulmonales istae Fistulae in omnes cor poris partes, & vel ipsa etiam in Viscera, Cerebrum, atque Nervos sese insinuant; ut aërem quoquoversus deferant. Ingens earum numerus ibi loci, ubi Nervi optici & accrescentes Oculorum membranae Ga naar margenoot+comparent b, conspicitur, quae paullatim majores evadunt, ut in Nympha dein ad fabricam Oculorum adhiberi, atque in Musca demum veros praestare usus queant. Passim hae Fistulae ab oppositis Ga naar margenoot+lateribus in se invicem concurrunt c c: quod Ga naar margenoot+quidem potissimum circa corporis latera d d d d d d obtinet; ubi earum omnium generalis datur per ramos communes, intermedios, ab uno ad aliud Punctum Respiratorium porrectos, inter se mutuo anostomosis. Inde autem ad Membranas dein & Musculos cutis, quam punctis heic Ga naar margenoot+describo e e e e, nec non ad partes internas, infinitae propagines ablegantur. Tandem Ga naar margenoot+Canales isti duobus distinctis Tubulis in Cauda f | |
in het Popken; en in de Vlieg worden sy regt uytgestrekt bevonden, en door de Borst heen lopende, soo eyndigen sy in de Buyk, daar se op haar eynde seer breet naa propertie syn, van dat men se in de Wurm siet, soo dat ik vertrou, dat sy aldaar Ga naar margenoot+dit officie mogelyk bekleeden. De Bek d, daar deese Kwylvaten van agteren in eyndigen, die vertoon ik sonder de Oogen, om dat se in de sectie, neffens de deelen aan weersyden van het Hooft, daar se op geplaatst syn, daar ligtelyk van afscheyden.
De Longpypen syn in sulk een grooten getal in deese Wurm, dat sy over al te sien syn. Sy bestaan Ga naar margenoot+uyt twee swaare en groote pypen a a, die ringwys van maaksel syn, hoewel een weynig platagtig gebogen. In het midden syn sy breet, en van voren en agteren naa de Straat worden sy weer vernaauwt. Sy hebben haare situatie, in de syden van het lichaam, daar sy met de ademhalende stippen samengehegt syn; en waar door dit dier niet eer syn aassem schynt te haalen, voor dat het in een Vlieg vergroeyt is, en in de lucht leeft. Soo dat se als de Luchtpyp in een kint, dat nog niet geboren is, en inhet water van het Amnion swemt; soo lang toegeslooten blyven, tot het Dier een heel andere manier van leven aanneemt. Deese Longpypen verspreyden haar door alle de deelen van het lichaam, selfs tot de Ingewanden, en de Hersenen en Senuwen, die sy met lucht voorsien. In een groot getal siet men deselve, daar de gesigt Ga naar margenoot+senuwen en de aangroeyende vliesen der Oogen b haar vertoonen, en die haar allengskens vergrooten, om tot de Oogen in het Popken te dienen, en in de Vlieg eygentlyk haar gebruyk te hebben. Hier en daar loopen se van de eene tot de andere syde in Ga naar margenoot+malkanderen c c., en voornamentlyk aan de syden Ga naar margenoot+van het lichaam d d d d d d, daar sy van het eene ademhalend stip tot het andere met gemeene pypkens onder een communiceeren; en van daar naa de Vliesen en de spieren van de huyt, die ik stippel Ga naar margenoot+wys e e e e afbeelde, afgesonden worden: als ook tot de inwendige deelen: sy eyndigen met Ga naar margenoot+twee distincte Pypen in de Staart f, daar sy haar | |
[pagina 663]
| |
desinunt, qui binis ibi ostiis peculiaribus, unicam in rimam coëuntibus, patentes, aërem intra corpus admittunt, rursusque foras expellunt: prout in Vermis Cauda extrinsecus jam monstravimus; quandoquidem dicti Tubuli per hujus cutem quodammodo transparent. Tuborum Pulmonalium maximi ex sat conspicuis Ga naar margenoot+annulis, incurvatis, & paullulum compressis, Ga naar margenoot+uti ante jam diximus, fabrefacti sunt a a. Portionem ejusmodi Tubi distrahendo memorati annuli facillime a se mutuo separantur; ut vel ad duarum triumve spithamarum longitudinem quandoque evolvi possint : tum vero, perquam elegantes, distracti crobyli, aut fili argentei, quod circum acum fuerat revolutum, Ga naar margenoot+similitudinem prae se ferunt b. Id ipsum autem filum argenteum, e quo annuli constructi sunt, propemodum aeque forte est, ac stamen, quod a Bombyce ducitur: nonnullum enim crepitum atque sonitum edit, cum diffringitur. Ga naar margenoot+Pinguitudo a per universum Vermis corpus distributa est; ut hinc in Capite aeque ac Thorace & Abdomine reperiatur. Colore ea gaudet candidissimo recentissime lapsae nivis aemulo: at posterius tamen in Cauda plerumque viridescit. Figura ejus vix describi valet; Ga naar margenoot+quandoquidem omnivaria haec est, rotunda b, Ga naar margenoot+oblonga c, lata d, angulosa e, pyriformis f, & porro aliis quibuscunque modis discrepans. Ga naar margenoot+Fistulis Pulmonalibus intercursantibus g quam firmissime innectitur isthoc Pingue: unde crediderim id sese heic loci haud aliter habere, ac Omentum in Homine; quod vasa sanguinea colligat, & ab omni periculo immunia tuto ad suas quaeque partes deducit. Si Pinguedinem istam in exiguo vitri fragmine locatam candelae ardenti admoves; olei instar ea liquatur & flammam concipit: quo experimento quam certissme innotescit, verum id Pingue esse. Possent quidem hae particulae respectu vasorum, quae in iis concluduntur, Vasa adiposa vocari: at minus tamen propria foret talis nominatio. Pingue istud in Nympha & Musca pristinam suam sormam penitus amittit: quamobrem in Verme praeprimis pulcherrime videri potest, spectaculumque praebet adeo elegans, ut verbis examussim describi nequeat. CorGa naar margenoota in Verme, intra annulum, ordine ab inferioribus inchoato, tertium, micans per cutem transparet. Attamen longe id clarius adhuc conspicere licet, si Vermem quis adhibeat mu- | |
door twee distincte openingen, die in een spleet eyndigen, ontsluyten, en de lucht daar door, in, en weer uyt het lichaam laten. Als in de staart van de Wurm alreede uytwendig vertoont is: en waar door dat men se eenigsins kan sien door de huyt heen schynen.
De grootste deeser Longpypen bestaan seer kennelyk Ga naar margenoot+uyt platagtig een kromgebooge ringekens a a, als gesegt. En wanneer men een gedeelte daar van van malkanderen trekt, soo wyken sy heel ligt van een, soo dat men die wel tot twee en drie spannen lang kan van een winden. Op welken tyt sy haar wonder aardig, als een uytgerekt krulleken, of een stuksken silverdraat, dat op een naalt Ga naar margenoot+is gewonden geweest, vertoonen b. En dat silvere draatken is bykans soo sterk, als de draat, die een Sywurm spint, soo dat hy met een kleen gekraak en geknap van een breekt.
Ga naar margenoot+Het Vet a is het gansche lichaam in de Wurm vervullende. Soo dat het in het Hooft, de Borst, en de Buyk te sien is. Van couleur is het helder wit, als een eerst gevalle sneeu, dan.agter aan in de Staart is het gemeenelyk groen van couleur. Syn figuur is kwalyk te beschryven, om dat het op alderhande Ga naar margenoot+wysen sig vertoont. Als ront b, langwerpig Ga naar margenoot+c, breet d, hoekig e, peersgewys f, en voorts van alderhande figuuren. Het wort seer Ga naar margenoot+vast met de doorlopende Longpypen g gehegt. En ik vertrou, dat het aldaar als het Net in de Menschen is, dat de Bloetvaten samenhegt, om die seeker en sonder gevaar tot de deelen te geleyden. Als men het op een kleen stuksken glas leyt, en in een keers hout, soo smelt het, en het brant als olie; waar door ik besluyt, dat het sekerlyk Vet is. Men kan deese deelkens Smeervaten noemen, ten aansien van de Vaten, die sy in haar besluyten: dan het is een oneyge naam. In het Popken en de Vlieg vergroeyt dit vel t'enemaal in syn vorige gedaante: waar om het in de Wurm op het frayste te sien is, en dat soo fraay, dat het onbeschryvelk is.
Het HertGa naar margenootasiet men door de derde ring, van onderen te tellen, door de huyt heen kloppen in de Wurm. Dit siet men nog veel klaarder, als men daar toe een Wurm neemt, die op syn verande- | |
[pagina 664]
| |
tationis suae negotio occupatum, hujusque insuper cutem prius abstrahat: tum enim Cordis iste motus adeo sane notabilis mihi observatus est; ut ejus vi Pinguedinis quandam parriculam e loco suo dimoveri viderim. Caeterum, Ga naar margenoot+qua parte in Cauda haeret, Cor subacutum est, Ga naar margenoot+angustum, nonnullisque in locis sese dilatat a a: at vero anteriora versus paullatim id ampliatur Ga naar margenoot+b b; donec in angustum rursus coarctetur Ga naar margenoot+Canaliculum c, quando, per Abdomen & Thoracem transmeans, Capiti adpropinquat, in quo cum Cerebri membranis connectitur. Unde Cor ratione figurae Vermem fere ipsum exprimit: quamvis tamen pars illius anterior multo sit angustior, posterior autem pasiim, uti in Bombycibus, dilatetur. Quodsi Vermis aut Nympha sectione aperiatur; Cor deinceps haud amplius micare pergit: praeterquam, quod Pinguedinis etiam particulae omnem tunc id videndi opportunitatem adimant. Quapropter consultissimum est, aut in ipsa demum Musca Cordis instituere scrutinium, aut Vermem in Spiritum Vini demittere, qui Pingue paullatim eliquat:attamen Cor ipsum adeo tum temporis subtile est, ut aëre inflari renuat. Principio equidem putavi impossibile mihi futurum partem hancce detegere. Et sane fateor, nunquam mihi ignorantiam & tenuitatem humanam apertius in oculos se-se ingessisse, quam circa isthoc Animalculum: utpote quod omni cum accuratione, penitus, ut in votis erat, examinare nequaquam per vires meas licuit; quamvis & plurima in eo obvia miracula, inaudita, proponam, & permultum temporis ei pervestigando adhibuerim. Tacitus hinc saepe, ea occasione, in memet ipso exclamavi: o! DEUS! Opera Tua scrutinii humani spithamam infinitis parasangis superant; &, quidquid de iis cognoscimus, aut saltem possumus cognoscere, nonnisi exanimis est umbra umbrarum, quae rursus tantummodo umbrae sunt adorandorum Tuorum & inexhaustorum Operum: horumce enim in explicatione vel acutissima quaevis hominum ingenia hebescunt, omnesque, nullo excepto, rudem nostram fateri inscitiam cogimur. Evidentissime id evincit Cerebri, Medullae Spinalis & Nervorum fabrica, quam nunc descriptum eo. Est ea hoc in Verme tantopere mirabilis; ut dubitem, utrum simile quoddam exemplum, vel unico quodam alio in Animali, unquam ante a quopiam visum fuerit. Cerebrum duabus constat particulis glo- | |
ring leyt: en dat men syn huyt daar dan aftrekt. Op welken tyt ik deese klopping soo merkelyk gesien heb: dat ik daar door een van de vet deelkens uyt syn plaats heb sien bewoogen worden. De figuur en gedaante van het Hert is spitsagtig, en Ga naar margenoot+sig hier en daar dilateerende a a in de Staart. Naa Ga naar margenoot+vooren verbreet het sig allengskens b b, tot het weer Ga naar margenoot+als een eng pypken wort c, wanneer het door de Buyk en Borst lopende het Hooft nadert: daar het met de vliesen der Hersenen samengehegt wort. Soo dat het haast van figuur is als de Wurm selve: hoewel dat het van voren veel smalder is, en van agteren hier en daar gedilateert, als in de Syde-Wurmen.
Als men nu de Wurm of het Popken opent, soa. beweegt sig het Hert niet meer, behalven dat de Vetdeelkens ook alle het gesigt beneemen: waarom het niet beeter als in de Vlieg te sien is, of dat men een Wurm in Brandewyn legt, dat het Vet metter tyt doet smelten. Dan het is soo subtiel op die tyt, dat het sig niet wil laten opblasen. In het begin dagt het my onmogelyk dit deel te sullen ontdekken, en ik moet bekennen, dat ik nooyt meer de menschelyke onwetentheid en onmagt ontdekt heb, als omtrent dit Dierken; dat ik na myn vollen wensch niet in alle naukeurigheid heb kunnen ondersoeken, hoe veele ongehoorde wonderen ik daar van voorstelle; en wat tyt ik daar op geleyt heb. Soo dat ik dikmaals daar omtrent in myn selven heb uytgeroepen, O GODT! uwe Werken syn ondoorsoekelyk, en alles dat wy daar van weten, of weten kunnen, syn niet als de doode schaduwen van de schaduwen der schaduwen uwer aanbiddelyke en ondoorsoekelyke werken; waar voor alle de verstanden der Menschen, hoe spitsvinnig sy syn, moeten stomp worden, en haar domme onwetentheid bekennen.
Dit kan ons overtuygent blyken, uyt de structuur der Hersenen, Mergh, en Senuen, die ik nu gaa beschryven, en die soo wonderlyk in dit beesken syn: dat ik twyfel, of iemand ooit een voorbeelt in een eenig Dier daar van gesien heeft. De Hersenen bestaan uyt twee klootsgewyse deelkens Ga naar margenoot+, die boven op de Slokdarm geplaatst syn, waar toe het | |
[pagina 665]
| |
Ga naar margenoot+bosis a a, Gulae superimpositis: quem in finem Natura Spinalis Medullae principium perforavit, Ga naar margenoot+ut per hujus rimam b Gula dein transeat. Ga naar margenoot+Anterius partes Oculorum c c membranaceae conspiciuntur, quae sensim, una cum Nervis opticis, Muscae demum ad usus destinatis, sese expandunt, atque ad justum usque terminum procrescunt. Interim hae ipsae tamen futurorum Oculorum partes membranaceae hactenus non nisi concrispatae, complicatae, & imperfectae heic videri possunt; quia Vermis nondum in Nympham accrevit, in qua demum omnes istae partes nitide semet expansas ostendunt. Medulla Spinalis ex undecim composita est Ga naar margenoot+nodulis d d, atque elegantissimum sane, quod in rerum Natura unquam comparuit, spectaculum praebet: in curvaturam enim contorta Caudae suillae adsimilatur, & tota quasi cincinnata est. Quodsi autem nervos de ea rescindas, longe adhuc magis in se ipsam concrispatur. Icone hac eam nonnihil minus convolutam, quam naturaliter obtinet, repraesento; ut undecim ejus nodulos tanto commodius exhibere liceat, a quibus reliqui dein Nervi originem trahunt. Scilicet e Cerebro, Medulla Spinali & modo dictis nodulis omnes Nervi proficiscuntur. Primo quidem illi, qui ad Capitis partes anticas tendunt, & subter membranaceis Ga naar margenoot+futurorum Oculorum partibus delati e e, per Gulam, Fauces, Os, Palatum, Oculos Vermis, Pedum Musculos, & alia vicina, distribuuntur. Ga naar margenoot+Porro, qui corporis latera petunt f, Nervi conspiciuntur. Tandem vero insignis Ga naar margenoot+admodum cernitur Nervorum numerus g g, ex undecim Medullae nodulis utrinque pullulantium; quorum tamen aliquos tantum, confusionis evitandae gratia, heic expressos monstro: feruntur ii ad Ventriculum, Intestina, Musculos cutis, & reliqua omnia interanea, motumque, sensum, & vitam his impertiunt. At quis jam Spiritus Nervis istis contentos, modumque, quo hi secernuntur, describat? Quantum ad me adtinet; fateor ego lubens, mihi hactenus ne rationem quidem cognitam esse, ob quam conspicua isthaec Medulla tam elegantem mirumque in modum in Verme contorta sit; cum tamen in Nympha deinde atque Musca, (quarum corpuscula Vermis corpore plus quam duplo breviora sunt), ea ipsa exporrectam sese & explicatam demonstret: quod quidem circa undecim ejus nodulos cumprimis locum habet; quippe qui in Nympha & Musca, o rem stu- | |
Ga naar margenoot+begin des Rvggemergs is doorboort geworden b, daar de Slokdarm dan door passeert. Voor aan Ga naar margenoot+siet men de vliesige deelen der Oogen c c, die allengskens met de Senuwen des gesigts, die tot het gebruyk der Vlieg geschikt syn, uytsetten ende volgroeyen: maar welke vliesige deelen der toekomende Oogen hier nog kreukelig gevouwen, en onvolmaakt te sien syn, om dat de Wurm, nog tot geen Pop vergroeyt is: alwaar men alle deese deelen net uytgespannen siet.
Ga naar margenoot+Het Merg selve beslaat uyt elf knoopkens d d, en sy vertoont het fraaiste gesigt, dat ooit in de Natuur te sienis geweest: want sy is krom gedraayt, als de staart van een Varken, en heel kruls gewys van maaksel: en als men de Senuwen daar van assnyt, soo krult sy nog veel meer in en door malkanderen. Ik vertoon haar tegenswoordig een weynig minder omgekrult, als sy naturel is, om te bekwamer alle haar elf knoopkens te vertoonen; waar uyt men dan de vordere Senuwen siet spruyten. Want uyt de Herssenen, het Ruggemerg, en deese Knoopkens komen alle de Senuwen voort. Als eerst, die naa de voorste deelen van het Hooft gaan, en die onder de vliesige deelen der toekomende Oogen Ga naar margenoot+door lopende e e, tot de Keel, Mont, het Verhemelte, de Oogen des Wurms, de Spieren der Voeten, en andere deelen toegesonden worden. Vorders siet men de Senuen, die naa de syden van Ga naar margenoot+het lichaam gaan f. En eyndelyk siet men een seer Ga naar margenoot+groot getal der Senuwen g g, die uyt de elf knoopkens des Mergs aan weersyden spruyten, waar van ik 'er maar eenige uytgebeelt heb, om de confusie te myden: en deese Senuwen siet men tot de Maag de Darmen, de Spieren des huyts, en alle de vordere ingewanden afgesonden te worden: en haar het gevoelen, het leeven, en beweegen te geeven. Maar wie is nu die persoon, die haare geesten, en de manier haarer voortbrenging sal beschryven? Voor my ik beken, dat ik selfs niet en kan begrypen, waarom dit sigtbaare Merg soo cierelyk en wonderbaarlyk gedrayt is in de Wurm; daar sy in het Popken en de Vlieg, (die meer als twee maal korter van lichaam syn, als de geseyde Wurm) uytgerekt en van een gespreyt bevonden wort; en dat voornamentlyk in opsigt van syn elf knoopkens, die in het Popken en de Vlieg, ô Wonder! van een schruyven. En ter contrarie, soo krimpen weer de Senuwen aldaar in een, wanneer dese Wurm, als | |
[pagina 666]
| |
pendam! a se mutuo secedunt. Nervi autem contra, cum Vermis, ut diximus, in Nympham & Muscam mutatur, magis concrispantur, & perquam notabilem simulque mirabilissimam succrescendo mutationem subeunt: prout circa Muscae Medullam postmodum figurâ exprimam. Vermis igitur in Muscam transmutatio, quae heic fit, miraculum revera ostentat, & veterum quasi partium depositio, nova creatio, corporis pristini in novum alteratio & resurrectio dicenda est: mirifica enim isthaec corporis ejusdem in penitus aliud corpus mutatio omnem sane humani ingenii captum quam longissime superat: quemadmodum rarissimam hanc, quam nunc exponimus, historiam adtente perlegenti atque ponderanti clarissime innotescet. Ego saltem testari atque adseverare non dubito, quod DEUS maxime semet admirabilem isthoc in opere praebeat, Divinamque naturam suam vel manibus quasi palpandam heic exhibeat. Quodsi Auctores, qui Metamorphosin cuderunt, hasce res conspexissent; credibile est, ipsos validiora forte ad eam adstruendam argumenta inde deprompturos fuisse: quamvis Animalculum sub mutationibus istis revera semper unum & idem maneat, nec nisi, instar Pulli, accrescendo sensim majorem acquirat perfectionem. Quin vel ipsa etiam membra simili ratione semper eadem manent; quantaecunque in iis mutationes observentur: id, quod vel tum quoque verissimum est, quando eorum nonnulla abolentur, quorum in locum alia iterum de novo accrescentia succedunt. Jobus pariter, respectu resurrectionis corporis sui, ait: His ipsismet oculis meis DEUM adspiciam. At vero propterea tamen neminem velim eousque delirare; ut credat, hosce nostros mortales oculos, qui nonnisi foeditas atque sordes sunt, & hinc in putrilaginem abituri, in conspectu DEI esse comparituros. Neutiquam: quod enim nunc circumferimus, corpus tantummodo veluti semen est, in quo nobilius aliud corpus reconditum latet. Significans admodum hujusce rei exemplum Vermis, de quo agimus, nobis praebet: hic namque binis gaudet oculis, de quibus, sicubi ratione & loquendi facultate polleret, praedicare posset: ‘Hisce meis oculis in altum me extollam, coelos conscendam, campos invisam, & quam celerrime per aëra me vibrabo, Conditorem meum celebrandi gratia’. Talia, inquam, de Oculis suis pronuntiare posset iste Vermis; | |
gesegt, nu een Popken en Vlieg wort, en sy onder gaan een seer merkelyke, en te gelyk wonderbarelyke vergroeying: gelyk ik vervolgens omtrent het Merg van de Vlieg uytbeelden sal. Soo dat de vergroejing van een Wurm in een Vlieg seekerlyk als miraculeus is, en als voor een aflegging van de oude deelen, een nieuwe schepping, of een opstanding van het oude lichaam in een nieuw te agten is: en welke wonderlyke vergroeying van het selve lichaam in een ander lichaam alle het menschelyk verstant t'enemaal te boven gaat. Gelyk men klaarelyk ondervinden sal, soo men deese seer rare historie neerstelyker aanmerkt ende nadenkt: want ik kan getuygen en versekeren, dat GODT daar boven maaten wonderlyk in speelt, en syne Goddelykheid daar in over sigtbaar vertoont.
Indien de personen, die de vertorming gesmeet hebben, dese dingen hadden gesien, sy souden mogelyk groote reeden gehadt hebben die vast te stellen; hoewel nogtans dat het altyt het selve Dier blyft, dat maar als een Kuyken tot een volkomender Dier vergroeyt; en soo blyven het ook altyt deselve leedemaaten, wat voor veranderingen men daar in bemerkt; en ook dat daar eenige verlooren worden, en weer andere in de plaats op nieuw groeyen.
Job segt ook ten aansien van de opstanding synes lichaams, met deese myne Oogen sal ik GODT aanschouwen. Maar daarom moet men soo dwaas niet syn van te gelooven, dat deese onse slerfelyke Oogen, die stank en vuyligheid syn, en ook verrotten en vergaan sullen, voor het aanschyn GODS sullen verschynen, geensins: want dit lichaam is maar als het zaat, waar in het heerlyke lichaam opgeslooten is. Wy hebben hier van een kragtig voorbeelt in deese Wurm, die maar twee Oogen heeft, en waar van hy sou kunnen seggen, indien hy het verstant hadt, en spreeken kon, ‘Met deese myne Oogen sal ik my in de hoogte verheffen, de hemelen beklimmen, de velden besoeken, en my geswint door de lucht beweegen, om myn Schepper te verheerelyken’. Dit seg ik sou hy van syne Oogen kunnen seggen; maar niet als ten aansien van de verheerlyking, die se sullen verkrygen, als hy tot een Vlieg sal vergroeyt syn: alwaar | |
[pagina 667]
| |
quae tamen minime vera sunt, nisi respectu perfectionis, quam Oculi postmodum, ubi Vermis in Muscam mutatus est, adsequentur: tum enim & numero notabiliter augebuntur, & longe perfectiorem ad visum restituentur multo facti nobiliores: quemadmodum in Apum Oculis ante jam satis accurate demonstravi. Haec ipsa autem resurrectionis mortuorum vera fundamenta, absqne ullis naturalibus experimentis atque ratiociniis, quam solidissime, instinctu Spiruus Divini, elaborata, in nunquam satis laudandis & divinis Jacobi Böhm & D. Antoniae Bourignoniae scriptis pariter inveniuntur: scriptis, inquam, quae coelestis aeternaeque vitae mysteria nobis recludunt; quae terrenae vitae vanitates vere cognoscere atque aspernari nos docent; quae incitamento nobis sunt ad JESUS CHRISTI vestigia premendum; quae denique animum nobis viresque inspirant, ut, discedentes a nobismet ipsis, ad supremam felicitatem, & resurrectionem e mortali hacce vita, pervenire moliamur. Maxime notabiles Vermis Musculi in Capite, maximam partem, sunt collocati; quorum illos tantum, qui Pedibus movendis inserviunt, descripsi & Icone expressi. Caeterum in Thorace etiam, Ventre & Cauda, ingens conspicitur Musculorum numerus, qui, ab una ad aliam incisionem annularem protensi, fibris multiplici modo fabrefactis & dispositis corpus Vermis varia ratione movent. At quoniam Musculi hi haud insigniter discrepant ab illis, quos in aliis Insectis observamus, atque alibi jam repraesentavimus; ideo de iis porro nihil commemorabo, nisi cum ad Muscae ipsius historiam pervenero. Finem itaque huic capiti nunc impono, id solummodo additurus, quod prava etiam consormatio membrorum nonnunquam in hoc Verme obtineat; ita ut corpus ejus plane distortum atque incurvatum quandoque reperiatur: unde docemur, haec Insecta iisdem quoque calamitatibus, quibus alia omnia Animalia, ex Naturae lege obnoxia esse. At vero notatu dignum est, quod, cum hunc ipsum deformatum Vermem, postea in Muscam mutatum, contemplarer, is tunc ab omni penitus depravatione immunem sese exhibuerit, perfectum quippe corpus, post mutationem, sive potius resurrectionem suam, adeptus. | |
deese Oogen in een merkelyker getal, en tot een ongelyk volmaakter gesigt, in verbeerelyking herstelt sullen worden: als ik omtrent de Oogen der Byen omstandig alreede vertoont heb.
En welke waaragtige gronden van de opstanding der dooden, men kragtig door de geest GODS uytgewerkt siet, sonder eenige natuurelyke experimenten ende redenkavelingen, in de onvolpryselyke en goddelyke Schriften van Jacob Böhm en Juffrou Antonia Bourignon, die ons de verborgentheeden, van het hemels en eeuwig leeven sluyten; die ons de ydelheedm van dit leeven doen kennen en veragten; die ons bekwaam maaken om JESUS CHRISTUS naa te volgen; en die ons moet en kragt geeven, om tot die hoge geluksaligheid, en de opstanding uyt dit doodelyk leeven, door de versaking van ons selven te komen.
De aanmerkelykste Spieren van de Wurm syn in het Hooft voor het meeste gedeelte geplaatst waar van ik die van die Voeten alleen heb willen beschryven en afbeelden. Vorders syn sy in een groot getal te sien, in de Borst, Buyk en de Staart, daar sy van de eene ringwyse inkerving tot de andere loopen, en door verschillig gemaakte en geplaatste Vesels het lichaam van de Wurm verscheydelyk beweegen. Maar alsoo deselve niet merkelyk verscheelen, van die in andere Insecten te sien syn, en die ik elders verbeelt heb, soo sal ik daar niet meer van seggen, als daar ik de Vlieg selve verhandel. En voorts sal ik dit Hoofdstuk bestuyten, voegende daar alleen by, dat men somtyts ook in deese Wurmen een kwade conformatie van leedematen siet, soo dat men het lichaam heel scheef en krom gebogen siet, waar door ook deese Dieren deselve ellenden van de Natuur, soo wel als alle andere Schepselen onderworpen syn. Maar het is aanmerkelyk, dat als ik deese Wurm nu in een Vlieg verandert sag, dat hy gansch geen onvolmaakthceden hadt, maar dat hy een volkomen lichaam naa syne verandering of liever opstanding had verkreegen. |
|