Bybel der natuure of historie der insecten. Deel 2
(1980)–Jan Swammerdam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 651]
| |
Caput Primum.
| |
Eerste Hoofdstuk.
| |
[pagina 652]
| |
quae summo fluitans, fundum hujus petere cupit; tunc memorati Caudae pili extremitatibus suis plerumque versus se mutuo inflectuntur: quum autem flexio ista circa pilorum medium minor sit, eorumque altera extrema, quibus in Cauda defixi sunt, locum haud mutent; Ga naar margenoot+hinc cavum hac ratione intus nascitur, quo inclusus aër utplurimum margaritae similem bullulam repraesentat a. Haec bullula est, cujus adminiculo Vermis, accedente lento natatu, ad aquae superficiem sese rursus efferre, illicque veluti suspendere valet. Id ipsum in Vermibus quoque & Nymphis, e quibus Culices oriuntur, observatur. Sicubi autem forte contigerit, ut dicta bullula de pilorum Caudae cavitate elabatur; Vermis ex corporis sui Fistulis Pulmonalibus novam rursus eo propellere potest. Quin cernitur etiam aliquando, quod plures ejusmodi bullulae aëriae a Verme per Caudam excernantur Ga naar margenoot+b; quae quidem ilico, per aquam sursum adscendentes, aëri, hujus superficiem prementi, sese uniunt: id quod gravitatis aquae pressui tribuendum est, quo, quidquid levius est, sursum pellitur; quia minin[...]a ibi datur resistentia. Accuratissime hoc demum conspici potest, siquis Vermem istum, cyatho aqua pleno immissum, ante oculos suos ponit: ita enim, pulchro sane spectaculo, dictam bullulam aëriam, in Cauda conclusam, argenteae instar vesiculae, videbit transparentem. Quatuor adservo tam Vermis hujusce, quam Muscae inde oriundae, species, quae cum magnitudine & parvitate, tum colorum apparatu, discrepant; licet aliud nullum notabile discrimen inter eas observetur. Quoniam autem ex hactenus prolatis nonnisi confusa hujus Animalculi cognitio hauriri potest; ideo id ipsum jam, microscopio intercedente delineatum, exhibebo, simulque & externas & internas ejus partes describam. Sic demum clare intelligere licebit, cujusnam revera indolis sint omnes illae particulae, quae tum Caudae, tum Ori utrinque, insidentes conspiciuntur; & quomodo Vermis aërem suis Pulmonibus capiat, quem per Caudam adtrahit rursumque expellit. Tandem quoque innotescet simul, quod omnino Pedes hujusce Animalculi dicendi sint, quos in Ore ejus, tanquam Serpentum lingulas, agitari videmus. Ga naar margenoot+Quodsi igitur externam hujusce Vermis figuram microscopio contemplamur; patet, ante- | |
dryvende, sig naa de gront wil begeeven, soo buygen gemeenelyk syne hayrkens haar op 'er tippen tot malkanderen toe; en alsoo deese buyging op het midden der hayrkens minder is, en dat se ter plaatse, daar se uyt de Staart spruyten, haar stant behouden; soo komt de lugt, die daarbinnen in beslooten wort, een peerlwys belleken gemeenelyk te vertoonen Ga naar margenoot+a. En door middel van dat belleken kunnen sy haar weer door een traag swemmen aan de vlakte van het water verheffen, en haar daar aan als ophangen: gelykerwys men ook in de Wurmen en Popkens bespeurt, daar de Muggen uyt vergroeijen. Of het gebeurde, dat dit belleken de hayrkens op de Staart kwam te ontglippen, soo kunnen sy uyt de Longpypen van haar lichaam daar weer een ander inperssen. En somtyts siet men ook, dat Ga naar margenoot+se verscheyde bellekens lugt, door de Staart lossen b. Die dan dadelyk haar door het water opwaarts naa de lugt, die daar op staat begeeven; dat door de persing of swaarte van het water geschiet, die al, wat ligt is, om hoog dringt, om dat aldaar de tegenstant het minste is.
Dit ken men niet beter sien, dan als men deese Wurm in een roemer met water voor sig set, daar men dan dit belleken lugt, als een silver blaasken in de Staart beslooten synde, siet door been schynen, dat seer cierelyk staat. Ik bewaar vier soorten van deese Wurmen, en ook van haare Vliegen, daar sy in vergroeyen, die soo in grootte en kleente, als ook in tekening van couleuren verschillen, sonder dat daar eenig ander merkelyk onderscheyt is.
Maar alsoo nu uyt het geene voorgestelt is, men niet als een confuse kennis van dit Dier kan verkrygen; soo sal ik hem nu onder een vergrootglas gaan verbeelden, en voorts syn uyterlyke en innerlyke leeden beschryven. Waar door men klaarelyk sal komen te verstaan, wat alle deese deelen eygentlyk syn, die op de Staart, en aan weersyden in de Mont gesien worden; en hoe dat hy in syne Longen de lugt bevat, die hy door syn Staart inhaalt ende uytblaast. Gelyk ook dat het syne voeten syn, die men in de Bek haar, als de tongekens der Slangen, siet beweegen.
Als men dan de uyterlyke gedaante deeser Wurmen onder een vergrootglas aanmerkt, soo is hy | |
[pagina 653]
| |
Ga naar margenoot+rius eum, circa Os, nonnihil acutum esse, Thorace vero, seu illa corporis sui parte, quae pro Thorace haberi potest, paullo latiore instructum, tandem in Abdomine rursus convergere & tenuari; donec in acuminatam desinat Caudam, quae, stellae instar, pilis eleganter exornata est. Constat is, ut jam ante dictum est, si Caput & Caudam non excludimus, ex duodecim Ga naar margenoot+annularibus incisuris 1. 2. 3. 4. &c. Cutis ejus Animalium testaceorum, quam Vermium aut nudarum Erucarum, tegumentis propius accedit: quapropter & mediocriter dura est, &, instar asperi illius corii, quod Zegryn vocant, figuratam monstrans superficiem, infinito minutissimorum, & propemodum aequabiliter distributorum, granulorum numero veluti obsita cernitur. Granula isthaec adeo compresse juxta se mutuo collocata sunt; ut vacui spatii nihil inter ea relictum inveniatur. Porro & notabiliter ibi loci minora esse observantur, ubi Abdominis annuli inter se committuntur, quam quidem in annulorum medio: quo fit, ut cutis illic evadat flexilior, Vermisque propter istam cutis mollitiem tanto se facilius curvare & movere queat. Quando autem granula haec conspicillo omnium maxime objecta augente examinantur; tunc demum fabrica eorum vere cognoscitur: quemadmodum in exigua Ga naar margenoot+quadam portione, sigillatim depicta, exhibeo. Monstrat haec eadem figura simul, quomodo Ga naar margenoot+cutis a in interstitiis illorum granulorum sese conspiciendam praebeat. Granula ista in Ga naar margenoot+sui medio crassissima sunt & convexa b; circa Ga naar margenoot+margines vero tanquam ex annulis c constare videntur, qui, inter sese juncti, plures in apiculos Ga naar margenoot+irregulares coëunt d, sicque insignem Granulis firmitatem conciliant. Materies caeteium, ex qua constructa sunt haec Granula, corneo-ossea est, validissima; ut hinc nullus dubitem, quin cute ilsthac ad ligna compactiora, cujusmodi funt Ebenum & Buxinum, inter tornandum laeviganda, uti possemus: quemadmodum corium illud asperum, quod Belgis Zegryn audit, circa modo dicta ligna & Ebur, eundem in finem felicissime adhibetur. Porro in utroque corporis latere novem observamus Puncta respiratoria, nigra; quorum nonnisi duodecim, altero nimirum latere novem, Ga naar margenoot+altero tria, repraesento. In Cauda a, tertioque annulo anteriore, nulla ejusmodi Puncta extrinsecus cernuntur. Cauda namque in extremo demum apice suo istas gerit apertio- | |
een weynig spitzagtig van vooren by de Bek; en dan een weynig breeder op de Borst, of het deel syns lichaams, dat men daar voor kan neemen; en eyndelyk soo vernauwt hy sig in de Buyk, tot hy in een spitze staart eyndigt, die cierelyk als een ster met hayrkens verciert is.
Hy bestaat, als gesegt, met Hooft ende Staart Ga naar margenoot+uyt twalef ringwyse verdeelingen 1. 2. 3. 4. en soo voort, syn huyt komt meer over een met de schaalagtige Dieren, als met die der Wurmen of naakte Rupsen. Hierom is de buyt redelyk hart, en van figuur als Zegryn leer: waar door sy met een oneyndig getal seer kleene, en haast evengelyk gedeelde grynkens als besaayt is. Deselve staan soo digt aan malkanderen, dat daar geen open plaats tusschen beyden gelaaten is. Deese grynkens syn merkelyk kleender, daar de ringen van den. Buyk vereenigt worden, als op haar midden het welk het vel daar buygsamer maakt, soo dat hy sig door die sagtigheid van vel soo veel te bekwamer kan buygen en beweegen. Maar als men deese greynkens met een glas, dat het meeste vergroot, besiet, soo bemerkt men eerst te regt de structuur deeser deelkens, dat ik voor een kleen gedeelte apart vertoon, Ga naar margenoot+en hoe men het vel a tusschen het eene en het ander greynken siet: in haar midden syn sy Ga naar margenoot+het dikste van substantie en verheven b: omtrent de kanten schynen sy als uyt te samengevoegde ringekens Ga naar margenoot+c te bestaan, die met verscheide irreguliere Ga naar margenoot+puntkens in een loopen d, dat haar een groote vastigheid geeft. Het maaksel is hoornbeenig en seer sterk, soo dat ik vertrou, dat men met dit vel heel vast Hout, als dat van Ebben en Palmen hout, sou kunnen polysten in het drayen, gelyk men dat met Zegryn leer heel bekwaam omtrent het selve en het Ivoor doet.
Vorders siet men aan weersyden van het lichaam negen ademhalende stippen die swart van couleur syn, en waar van dat ik allen twaalef afbeelde, negen aan een zyde, en drie aan de andere. Ga naar margenoot+Op de Staart a en de derde ring van vooren, daar siet men deese stippen uyterlyk niet; door reeden dat op het alderuyterste van de Staart | |
[pagina 654]
| |
nes aëriferas: tertius vero annulorum anteriorum eas saltem intus in cute latentes monstrat perexiguas; quandoquidem Alae ibi loci, subtus, in cute succrescunt. Perquam autem memorabile heic est, quod, cum in Erucis duo semper annuli Punctis respiratoriis careant, hoc in Verme unicus tantum iis destituatur. Cujus discrepantiae haec esse ratio videtur, quod Erucarum plurimae in Papiliones quatuor Alis instructos mutentur; noster vero Vermis in Muscam binis solum Alis gaudentem. Supra Apertiones istas Pulmonales multa praeterea conspiciuntur puncta nigra, respiratoriis tamen exiliora, quae ornamenti loco esse videntur, cutemque etiam mutant; ut hinc & postmodum, quando Vermis in Nympham abiit, adhuc observentur. Cutis trifariam picta est; nigris videlicet striis oblongis, tum maculis paullo dilutioribus, tandemque etiam annulis orbicularibus, e quorum medio pilus plerumque exsurgit. Pilos hos Ga naar margenoot+ad latera corporis tantum, non vero medio super Verme, conspicuos heic sisto b b; quia alioquin Iconis moles nimis increvisset. Porro nonnulli quoque Pili majores minoribus sparsim Ga naar margenoot+intersiti c c cernuntur. Omnis autem ista picturae feu colorum varietas inde ortum ducit, quod granula ante descripta alibi saturatius fusca sint, alibi pallidiora; quamvis magnitudine vix multum interse differant: inde enim fit, ut, ubi major minorve granulorum numerus nigriore aut dilutiore colore infectus est, ibi nigrae etiam striae & annuli vel satutatiores evadant vel pallidiores. Ga naar margenoot+Caput hujusce Vermis d veluti tripartitum est, & cute tegitur, in qua granula haud admodum conspicua dantur. Anterius, prope Ga naar margenoot+Rostrum, collocati sunt Oculi e e, nonnihil protuberantes. Quin duo etiam Cornicula, minuta Ga naar margenoot+i i, ex parte Capitis antica prominent. Rostrum ipsum, nonnihil incurvatum, in apicem Ga naar margenoot+convergit acutissimum & f. At vero id demum singularissimum, & mirabiliter sanè a Summo atque Omnipotente Architecto, ut ita dicam, excogitatum heic est, quod prope Rostrum, inter illos Capitis sinus, in quibus Oculi defixi Ga naar margenoot+sunt, collocati Pedes observentur g g; ut ideo prima sronte existimaverim, Vermem hunc, more Psittacorum, ope Rostri sui sese ubilibet adfigere, atque de loco in locum conferre. Verum docuit me experientia, veros Pedes illic sitos esse: quod profecto aeque mirabile elt, ac si in Homine par exiguarum manuum | |
selve deese lugtopeningen geplaatst syn. En op de derde ring van vooren syn sy niet te sien, als van binnen in het vel, en seer kleen: om dat aldaar de Vleugelen onder in het vel aangroeven. En het is alhier seer aanmerkelyk, dat daar in de Rupsen altyt twee ringen sonder lugtopeningen syn, dat hier in deese Wurm daar maar een is: door reeden, dat de meeste Rupsen in Kapellekens met vier Vleugelen vergroeyen, en deese Wurm in een Vlieg, alleen met twee Vleugelen.
Vorders siet men boven deese Longopeningen verscheyde swarte, maar kleender stippelen, die tot cieraat dienen, en ook vervellen, soo dat men se selfs naderhant in het dier siet, als het nu tot een Popken vergroeyt is.
Het vel is driesins getekent, als met swarte langagtige streepen, met vlakken, die soo donker niet en syn, en dan met roode ringekens, uyt welkers midden gemeenelyk een hayrken spruyt; die bekwamer aan weersyden van Ga naar margenoot+het lichaam syn uyt te beelden b b, als midden op de Wurm, om de figuur niet al te groet te maaken. Voorts siet men hier en daar nog eenige grooter Ga naar margenoot+hayrkens c c: alle deese tekeningen of couleuren neemen haar oorspronk uyt, dat de verhaalde greynkens, daar bruynder of bleeker van verw syn, hoewel sy deselve grootte haaft hebben: waar door, als daar een groot of een minder getal greynkens swarter of bleker getekent wort, de swarte strepen en ringekens bleeker of bruynder syn.
Ga naar margenoot+Het Hooft d van deese Wurm is als in drien verdeelt, sonder dat de greynkens daar heel kennelyk op syn. Voor aan by de Bek syn de Oogen geplaatst Ga naar margenoot+e e, die een weynig uytpuylen. En voor aan het Ga naar margenoot+Hooft syn twee kleene Hoornkens te sien i i. De Bek selve loopt, een weynig krom geboogen synde, heel Ga naar margenoot+spits toe f. Maar dat seer raar is, en wonderbaarlyk vanden Grooten en Almagtigen Architect uytgevonden, om soo te spreeken; dat is, dat men naast de Bek, tusschen de bogten van het Hooft, Ga naar margenoot+daar de Ogen op staan, de Voeten geplaatst siet. g g. Soo dat ik in het begin oordeelde, dat deese Wurm, als de Papegayen, sig met de Bek over al aan vast hegt, en daar meede van de eene plaats op de andere ging. Maar de ondervinding heeft my geleert, dat de Voeten aldaar geplaatst syn. Dat even soo wonderlyk is, als of in een Mensch twee kleene Handen aan syne Kakebeenderen, binnen in de Mont naast het tant- | |
[pagina 655]
| |
Maxillis utrinque, intus in Ore, prope Gingivas, adcrevisset. Pedes isti tribus singuli constant articulis, quorum anterior, sive extremus, rigidis durisque Ga naar margenoot+pilis, quasi setaceis, instructus est. Ex altero articulo nigrescens prominet ossiculum corneum Ga naar margenoot+h h, quod pollicis veluti vice fungitur: ipse autem articulus ex nigra quoque materie, quasi corneo-ossea, constructus est. Huic jungitur tertius, qui pariter nigro ex osse corneo fabrefactum se monstrat. Attamen isthaec extrinsecus adeo clare videri nequeunt. Quamobrem illas partes, quae superiora Oris latera claudunt, tenui atque subtili cultello discindere, Oculosque inde removere prius oportet: tum vero demum ope microscopii quam distinctissime conspicere & addiscere licet, quod Pes cum Oris illo latere, quod Maxilla inferior in nobis constituit, nonnullorum ope ligamentorum singularium uniatur, sive articuletur. Quin Musculi etiam tunc deteguntur, ei movendo inservientes, qui Pedem totum in istud cavum, quod inter Rostrum atque Oris partes, circa quas anterius collocata Ga naar margenoot+.sunt Cornicula i i, efformatur, introrsum trahunt. Quinqne ejusmodi Pedum Musculos, qui Ga naar margenoot+perquam distincti erant, depinxi. Eorum tres a suis tendinibus in nigrum abibant corneum ossiculum, atque deinde, rursus molliores redditi, articulo Pedum maximo, intimo, corneo-osseo Ga naar margenoot+b, inserebantur. Duo reliqui Musculi c in alterum latus ejusdem articuli infixi erant. Intus autem in majore ista articulatione corneo-ossea conclusi haerent illi Musculi, qui articulationem Ga naar margenoot+alteram d movent; inque hac iterum latentes conspiciuntur, qui articulum Ga naar margenoot+Pedis extremum e, setaceosque ejus pilos & Pollicem, quem heic in medio simul depictum Ga naar margenoot+exhibeo f, movent. Praeterea Icon isthaec etiam commonstrat, quomodo Pes in ambitu suo pilis hirsutus sit. Vermis autem Pedum horumce adminiculo non solum in sundo aquae, verum & in sicco, corpus suum protrahit movetque:imo eorundem ope quoque natat; dum, caudâ suâ ad superficiem aeri contiguam veluti adfixus, reliquo corpore medias in aquas propendet: tum enim alio motu nullo, nisi quem memoratis Pedibus efficit, corpüs suum agitare observatur. Ludit etiam Vermis eo tempore Pedibus istis tam eleganter; ut nudo oculo contemplanti revera binae tantummodo Serpentum veluti lingulae esse videantur. Hinc | |
vleesch aan syn Kaakebeenen souden vast gegroeyt syn. Deese Voeten hebben ieder drie articulatien, waar van de voorste of uyterste articulatie met styve en harde hayrkens, als met varkens borstelen voorsien syn. Uyt de tweede articulatie spruyt een Ga naar margenoot+swartagtig hoornbeenken h h, dat als de groote teen is, en de articulatie selve is als een swart hoornbeenken van maaksel. 't Geen dan met de derde articulatie gehegt wort, die meede uyt swart hoornbeen bestaat. Dan dit is uytwendig niet heel sigtbaar. Waar om men de bovenste zy deelen der mont met een syn en subtiel mesken moet doorsnyden, en de Oogen daar van afneemen. Op welken tyt het vergrootglas ons heel distinct vertoont en leert, dat de Voet aan de sy van de Bek, daar in ons het onderste Kakebeen is, met eenige distincte ligamenten vereenigt wort of gearticuleert. En men ontdekt ook de Spieren, die deselve beweegen, dewelke de gansche Voet, in de holte tusschen de Bek en de deelen des Monts, waar voor aan de Ga naar margenoot+Hoornen geplaatst syn i i, binnenwaars trekken.
Van deese Spieren der Voeten heb ik'er vyf afgebeelt, die seer kennelyk waaren. Drie van deselve Ga naar margenoot+a liepen met haare peesen in een swart hoornbeenken; en dan weer weker geworden synde, soo wierden sy de grootste en binnenste hoornbeenige Ga naar margenoot+articulatie b ingeent. De twee andere spierkens c wierden hem aan de ander syde ingeplant. Binnen in deese groote hoornbeenige articulatie, syn spierkens beslooten, die de tweede articulatie beweegen Ga naar margenoot+d, en in die selve syn die Spierkens weer Ga naar margenoot+te sien, die de uyterste articulatie des Voets e, met syne borstelige hayrkens, en de groote teen beweegen, Ga naar margenoot+die ik daar in het midden in afgebeelt heb f. En voorts siet men in den omtrek, wat hayrkens de Voet aldaar nog heeft. Met deese Voeten trekt en beweegt hy syn lichaam niet alleen voort, op de gront in het water, maar ook op het lant; en dan soo swemt hy ook met deselve, als hy midden in 't waater tegens de vlakte der lucht hangt; en dat sonder dat hy syn lichaam eenigsins anders beweegt. Hy speelt met deese voetkens als dan soo aardig, dat men die sonder het vergrootglas niet als voor de twee tongekens der Slangen sou aansien. Waar uyt blykt, dat hy in dit gedeelte van syn lichaam de grootste kragt en | |
[pagina 656]
| |
igitur patet, Vermem nostrum hac in parte sui corporis validissimum ac robustissimum esse, atque, prae aliis multis Animantibus, mirabilissimam Operum Divinorum fabricam singularem in modum ostentare. Ga naar margenoot+Rostrum ipsum a ex piceae nigredinis corneo ossiculo conflatum est: quod quidem praeprimis eo inverso videre licet. Tum vero simul etiam acutum ejus extremum Ga naar margenoot+b, incurvatum, conspicitur; pone quod Ga naar margenoot+faucium hiat apertura c, intra quam, posteriùs, collocata est Gula, una cum reliquis Oris partibus. Porro quoque tres heic observantur Rostri divisiones membranaceae; duae nimirum Ga naar margenoot+utrinque transversae d d, & tertia secundum longitudinem per medium protensa: quae quidem id efficiunt, ut, adjuvantibus Musculis, illic intus adhuc conclusis, Rostrum sese dilatare rursumque coarctare queat. At posterior Ga naar margenoot+ejus pars e ex materie nigra, corneo-ossea, penitus tota conflata est, atque in figuram rotundam, quasi globosam, tornata; dum interim pars acuta, anterior, quam supra in Capitis Ga naar margenoot+parte antica jam exhibuimus f, excavatam sese monstrat. Cauda apprime artificiosa est, mirumque in modum fabrefacta. Extremus ejus ambitus triginta obsidetur pilis, quorum latera aliis iterum minoribus pilis exornata sunt: quin passim etiam eorum nonnulli in ramulos, quorum quemlibet ut pilum singularem numero, dispesci observantur. Memorati pili omnes in extrema Caudae cute, quae ibi loci itidem granulis aspera est, defiguntur: quemadmodum elegantissime videre licet, si eam quis abscindit, tenuique dein super vitro exsiccatam luci obvertit. Eadem encheiresi tunc quoque patet, vel extremis etiam in apicibus dictorum pilorum ejusmodi granula collocata esse: id quod tamen microscopio omnium acutissimo haud observavi. In Caudae medio exigua datur apertio, intra quam duo hiant puncta, per quae Vermis aërem inspirat rursusque exspirat. Rarius inveneris, Vermem pilos Caudae suae tam ordinate in aquaesuperficie distributos tenere, uti a me heic repraesentantur; nisi cum is corpore suo tantummodo in aqua fluitat, pilique, una cum Cauda, nonnihil infra superficiem demersi sunt: tum enim pili hi apices suos adeo nitide dispandunt; &, sicubi Vermis eo tempore Caudam nonnihil deorsum trahit, notabilis inde in aqua efformatur foveola, ipsaque Cauda in speciem cyathi, supra ampli, | |
sterkte heeft: en dat hy, boven veele andere Dieren, de wondere werken GODS wonderbaarelyk vertoont.
Ga naar margenoot+De Bek selve a bestaat uyt een pik swart hoornbeenken, dat voornamelyk te sien is, wanneer het omgekeert wort, waar in men dan siet syn Ga naar margenoot+spitse eynde b, dat krom geboogen is. Daar agter Ga naar margenoot+siet men syne opening c, daar de Slokdarm agter aan binnen in geplaatst wort, als ook de vordere deelen des Monts. Wyders siet men drie van syne verdeelingen, die vliesig syn; als twee aan weersyden Ga naar margenoot+d d, en een die langwerpig is in het midden; waar door haar de Bek, door middel van de Spierkens, die daar nog binnen in besloòten syn, kan dilateeren, en weer te samen trekken. Ga naar margenoot+Dan agter aan e is sy heel uyt swart hoornbeen bestaande; en ront of kloots gewys van maaksel, maar aan de spitze zyde is sy uytgeholt; welk gedeelte alreede in het Hooft van vooren vertoont Ga naar margenoot+is f.
De Staart van agteren is uytnement kunstig, en wonderbaarelyk van maaksel, en in syn uytersten omtrek met 30 hayrkens beset, die aan haare syden met kleene hayrkens nog verciert syn: en hier en daar siet men, dat 'er eenige van in sy takskens verdeelt worden, waar van ik ieder voor een hayrken tel. Deese Hayrkens worden alle geplaatst in de uyterste huyt van de Staart, alwaar deselve meede met greynkens beset is; dat seer fraay te sien is, als men deselve afsnyt, en op een dun stuksken glas laat droogen, en dan deselve tegens de lucht besiet: men siet ook als dan, dat op de uyterste tippen der hayrkens meede grynkens geplaatst syn, dan dit heb ik niet gesien door een glas, dat het meeste vergroot. In het midden van de Staart is een kleene opening, waar binnen de twee openingen syn, daar de Wurm syn lugt door in haalt, en weer uyt laat. Selden heeft de Wurm syne hayrkens soo net op het water verspreyt, als ik dit afbeelde, ten sy dat hy met syn lichaam daar alleen op dryft, en dat de hayrkens met de Staart wat neerwaars gesonken syn; op welken tyt sy haar metter tippen soo net uytspannen; en als hy die dan eenigsins neer trekt, soo komt daar een merkelyk kuylken in het water: en de Staart vertoont sig als een roemer, die boven wyt is, en onder spits toeloopt. Hier uyt blykt, dat het gebruyk van deese Staart is, om daar op te dryven, en de lucht in en uyt syn li- | |
[pagina 657]
| |
infra in acumen convergentis, figuratur. Ex hisce manifestum est, Caudam hanc Vermi praeprimis tum ad natandum, tum ad aërem motu alterno introrsum in Pulmones ejus, rursusque ex his soras, serendum, inservire. Ita igitur, o rem admiratione omni majorem! Vermis iste spiritum suum per Caudam ducit. Quem in finem memorati etiam pili ea ratione comparati sunt, ut nunquam madefiant; licet Cauda cum iis vel decies millies medias sub aquas deprimeretur: quamprimum enim ea denuo superficiem aquae saltem attingit; mox aqua undequaque rursum inde destillat. Praeterea id quoque boni ab istis pilis carpit Vermis, quod, cum a natando cessare vult, eorum ope in aqua suspensus commode sic quiescere possit. | |
chaam daar door na binnen inwaarts, en naa buyten uytwaarts uyt syn Longen te beweegen. Waar door hy eygentlyk, o Wonder der Wonderen! syn aassem door syn Staart haalt. Hier toe soo worden deese hayrkens nimmer nat, selfs al dook hy tien duysentmaal onder het water; want soo draa hy maar weer effen boven komt, soo glipt dadelyk het water van alle kanten daar af, en deese hayrkens dienen de Wurm, om daar op gemakkelyk te rusten, wanneer hy niet swemmen wil. |
|