Bybel der natuure of historie der insecten. Deel 2
(1980)–Jan Swammerdam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 649]
| |
Introductio.Insectum, cujus, sub nomine Muscae Tabani, historiam exponere nunc adgrediar, in omnibus suis partibus adeo mirabile est; ut inter primaria Naturae opera recenseri mereatur: rarissima enim sane atque inaudita sunt, quae in eo detegit industria observatoris. Eruditissimus Moufetus acerrime in illos invehitur Auctores, qui Muscam hanc cum Asilo confundunt; quandoquidem essentiale inter haec duo Animalcula dari discrimen adserit: quod ego itidem deprehendi. Enimvero, quod laudatus Moufetus apposite ex Aristotele allegat, Asilus ex latiusculis quibusdam Bestiolis, fluvios occupantibus, nascitur. Quin jure etiam ab Eodem dicitur, Asilos esse Tabanis multo rariores, & nonnisi circa aquas circumvolare; imo & Proboscidis magnitudine Tabanos enam superare. Quae cum ita sint, Musca, quam nunc descripturus sum, verus Asilus, nequaquam vero Tabanus adpellari debet: nascitur enim ex Bestiola latiuscula, in aquis reperiunda; volitat circa aquas & campos; tandemque Proboscide etiam majore, quam Tabanus, gaudet. Tabani equidem genuinam exhibet figuram Moufetus, simulque verum indicat discrimen, quo is a vulgari Musca equina sese distinguit: hujusce enim generis Muscarum plures dantur species, quas inter & Tabanus referendus est. At vero, cum statuit Moufetus, Asilum gestare durum Rostrum, ac bene compactum Aculeum, anterius haerentem, sane allucinatur; quum vero haec Tabano propria sint. Similiter etiam procul is aberrat, quando Tabanum ait in extremis partibus Favorum crescere. Verum haud aliter fieri potuit, nisi ut ejusmodi ab hoc Auctore committerentur errores quum enim experientia fuerit destitutus, omnino coactcus erat alios ad scriptores confugere; qui quoniam pariter erraverant, necessum sane fuit, ut, quemadmodum in mari unda undam pellit, error errore cumularetur. Praeterea velim quoque heic monitum Lectorem, quod Asilus etiam sit, quem sub nomine Tabani in generali mea Infectorum historia descripsi: nec sane scio, qua mihi negligentia hic error obrepserit, quum modo citata Aristotelis verba ibi pariter allegem. Hisce igitur praemissis ac praemonitis, breviter heic in princi- | |
Sonderlinge Historie van de Vlieg Tabanus of beeter Asilus genoemt. | |
Inleyding.De tegenswordige historie, die ik onder de naam van de Vlieg Tabanus beschryf, is in alle syn deelen soo verwonderlyk, dat se met regt onder de hooft werken van de Natuur kan gestelt worden, van wegens de seer rare en ongehoorde saken, die daar omtrent ondervonden worden. De doorgeleerde Moufetus taxeert de Schryvers heel scherp, dewelke deese Vlieg met de Asilus vermengen, waar in hy een wesentlyk onderscheyt segt te syn, gelyk ik ook bevinde. Want gelyk hy uyt Aristoteles wel bybrengt, soo groeyt de Asilus uit eenige breedagtige Beeskens, de rivieren besettende. En Moufetus heeft ook gelyk, daar hy segt, dat de Asyli veel seldsamer zyn als de Tabani, en niet als rontom de wateren vliegende: daar by voegende, dat sy ook in grootte van de Snuit de Tabani overtreffen. Dit soo synde, soo is de tegenswoordige Vlieg, die ik beschryf, de ware Asilus, en niet de Tabanus. Want hy groeyt uyt een breetagtig beesken, dat men in de wateren vint: hy vliegt omtrent de stroomen en velden; en syn Snuit overtreft die van de Tabanus, waar van Moufetus de regte figuur geeft, als ook het onderscheyt tusschen die van de gemeene Paarde-Vlieg; waar van dat 'er veel soorten syn; daar de Tabanus onder is. Maar dat nu Moufetus meent, dat de Asylus een harden bek heeft, en een wel geslooten Angel, van vooren sittende daar in is by bedroogen; want dat is de ware Tabanus eygen. Soo dwaalt hy ook geweldig omtrent de Tabanus, als dat die in de uiterste gedeeltens der Honingraten sou groeyen. Maar dat gissen is hem nootsakelyk, want alsoo de ervarentheid hem ontbrooken heeft, soo is hy gedwongen geweest, verscheyde Schryvers aan te trekken, die van gelyken gedwaalt hebbende, soo heeft de eene dooling de andere vermeenigvuldigt, gelyk de eene baar van de zee de andere voort stoot.
Voorts sal de Leeser weeten, dat het ook de Asilus is, die ik onder de naam van Tabanus in myn generale historie der Infecten beschreeven heb. Ik weet niet door wat voor onagtsaamheid, alsoo ik daar deselve plaats van Aristoteles aantrek. Dit dan voor afgesonden en vermaant synde; soo sal ik kortelyk hier in het begin het beesken, daar deese | |
[pagina 650]
| |
Ga naar margenoot+pio Animalculum istud, e quo Asilus noster nascitur, describam. Trigesimae & nonae Tabulae Ga naar margenoot+Icon prima id depictum exhibet: Nympha vero ejus Icone secunda & tertia Tabulae XLI. Ga naar margenoot+repraesentatur: ipsa tandem Musca, Asilus, Tabulae XLII. Figura secunda exprimitur. Rarissima sane in tribus istis ejusdem Insecti speciebus videnda offeruntur: cum enim Vermis sorma est; in aquis id vivit, per Caudam suam refpirat, Pedesque suos, prope Os, intra Rostellum collocatos gerit. Quando autem Nymphae habitum induit; intus in non deposita cute sua hancce perficit mutationem. Tandem ubi postmodum in Muscam accrevit; haud amplius intra aquas vivere potest: ut hinc, quod ante vitam ipsi dederat, elementum nunc mortem interitumque ei inferat. At vero omnia isthaec extrinsecus saltem circa hoc Insectum observantur, nec nisi levioris sunt momenti; quandoquidem longe insigniora intus delitescunt: inauditae nimirum interaneorum mutationes & translationes, quae circa Cutem, Ventriculum, Intestina, & praesertim circa Medullam Spinalem non sine immensa admiratione animadvertuntur. Praeterea etiam singularissimas, quae forte cogitando unquam ab ullo homine concipi aut effingi potuerunt, colorum mutationes, partium indurationes, membrorum amissiones, novasque interaneorum accretiones, in tergemino hocce Animalculo, quod tamen nonnisi unicum idemque est, adnotare licet. Ita brevem hanc introductionem finiens meo Lectori iterum iterumque confirmo, quod miracula heic miraculis acervata occurrant, quorum. quodlibet speciatim adtentissimam meretur animadversionem. Neque enim Apellis lineae sunt, quas hoc loco describo; verum inimitabili artificio exaratae imagines, quas aeternus ille & omni gloria dignissimus Artifex, DEUS, quem nos quoque, ut Conditorem atque Formatorem nostrum, humillimi agnoscere tenemur, effinxit. Conjice hinc, o! Homo! quam incomparabilis illorum Ejus miraculorum, quae nunquam peritura sunt, elegantia sit futura atque hactenus fuerit; cum ea tanta ac tam supereminens reperiatur in corrupta quoque ejusmodi creatorum natura, quae tenebroso exsecrationis operimento involuta jacent. Ipsi igitur, Conditori Optimo Maximo, soli, hujusce inventionis honor & gloria sit. | |
Asilus uyt vergroeyt te kennen geven, dat vertoont wort op de negen en dertigste Tafel in de eerste afbeelding. Ga naar margenoot+Syn Pop siet men op de XLI. Tafel in de tweede ende derde afbeelding. En de Vlieg Asilus Ga naar margenoot+selve is op de XLII. Tafel, by de tweede afbeelding nog aangeweesen.
Seer raare saaken syn in deese drie vertoningen van het selve beesken te sien: want als het een Wurm is, soo leeft het in het water, het haalt adem door syn Staart, en syne voeten syn naast de Mont in de Bek geplaatst. Wanneer hy in een Pop verandert, soo geschiet dat binnen in syn onafgeleyde huyt; en naderhant in een Vlieg vergroeyt geworden synde; dan kan hy niet meer in het water leeven, soo dat het element, 't geen te vooren syn leeven was, nu syn doot en ondergank is geworden. Maar dat alles syn niet als saaken, die uytwendig te bemerken syn, alsoo het minste aldaar gesien wort, en het meeste verhoolen blyft. Dat de ongehoorde verplaatsingen, en vergroejingen van Ingewanden syn, 'tgeen tot een eeuwige verwondering omtrent de Huyt, de Maag, de Darmen, en bysonderlyk omtrent het Ruggemerg aan te merken is. Nog sal men de raarste verschietingen van couleuren, de verhardingen van deelen, het verliesen van leedemaaten, en het op nieuw aangroeyen van ingewanden, in dit drievoudig beesken, dat nogtans maar het eenige en het selve is, bemerken; die mogelyk ooit in de gedagten der Menschen syn gekoomen.
Waar meede deese korte inleyding besluytende, soo kan ik myn Lefer versekeren, dat hier wonderen op wonderen gestapelt syn, waar van ieder in syn particulier een aandagtige aanmerking verdient. Want het syn de linien van Appelles niet, die ik hier naatrekke, maar de onnavolgelyke kunstbeelden, van den eeuwigen en glorieusen Kunstenaar GODT, hoog gepreesen, die wy schuldig syn, ook in alle ootmoedigheid voor onsen Schepper en Formeerder te bekennen. En men kan sig voorstellen, hoe schoon syne eeumige wonderen sullen syn, en alreede geweest syn, naademaal dat se in een verdurve aart van Schepselen, die met het donkere deksel van de vloek bewonden syn, soo uytneement heerlyk bevonden worden. Hem den Schepper sy dan alleen de eer en glorie van deese outdekking. |