Bybel der natuure of historie der insecten. Deel 2
(1980)–Jan Swammerdam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 617]
| |
Quartus Ordo Naturalium Mutationum, sive lentarum in membris accretionum.Simplicioribus & facile intelligendis mutationum modis expositis, ad compositos me confero atque obscuriores, qui penitus incomprehensibiles videntur: quamvis tamen omnia Quarti hujus Ordinis Insecta, quorum mutationes mihi hactenus observare contigit, in veras Nymphas, Nymphis primi modi Tertii Ordinis prorsus similes, mutentur. Quapropter & omnes Nymphas, ad Quartum hunc Ordinem pertinentes, Nymphis primi modi Tertii Ordinis accensere licet: etiamsi enim Quarti Ordinis Nympha haud adeo clare membra sua visui offerat, ac quidem Primi & Secundi Ordinis Nympha; longe tamen ea distinctius conspicienda ibi exhibentur, quam in Chrysallide ad posteriorem Tertii Ordinis modum spectante. Unde Nympha isthaec jure meritoque inter Nymphas, quae sub Tertii Ordinis modo priore a me depictae descriptaeque sunt, numeranda est; quandoquidem illa haud minus clare, quam haec, sua membra ostendit. At vero accuratius Nympham hancce examinantibus perquam notabilis insuper & maximi momenti occurrit discrepantia; quae quidem in eo sita est, quod cutem illa suam haud exuat, sed intus, in cute hac non deposita, in Nympham transmutetur. Hinc est, quod, propter isthanc partes dignoscendi difficultatem, veluti cogar Quartum superaddere Ordinem, hoc Nympharum genus complectentem: quamvis reipsa intrinseca Quarti hujusce Ordinis Nympha Nymphae externae Tertii Ordinis ex amussim similis sit, eademque penitus, ac haec, natura & indole, sine ullo discrimine, gaudeat. Ut autem nunc hanc rem, quousque potero, liquide atque circumspecte proponam; summopere necessarium est, ut accurate animadvertatur, quod etiam in Vermiculis, qui Quarti hujus Ordinis mutationes subeunt, membra eodem pariter modo, ac in memoratis Tertii Ordinis Nymphis, lente sub cute accrescant, atque consimili ratione & ordine ibi sub cute disposita sint, quo in Vermiculis Tertii Ordinis sub cute digesta inveniuntur. Attamen heic rursus momentosum quoddam | |
De Vierde Order der natuurelyke Veranderingen, of langsame aangroeyingen in ledematen.De enkele of eenvoudige wysen van veranderingen verhandelt hebbende, soo gaa ik my nu begeeven tot de samengestelde, en als tot sodanige duystere manieren van verwisselingen, dewelke t'eenemaal onbegrypelyk schynen. Hoewel nogtans dat alle de Dierkens, welkers verandering ik tot nog toe in deese Vierde Order heb geobserveert, in waaragtige Poppen vergroeyen, die met de Poppen in de Derde Order, in de eerste plaats voorgestelt, geheel overeenkomen. En daar om soo kan men ook alle de Poppen in deese Vierde Order, onder de Poppen van de Derde Order op de eerste wyse, plaatsen. Want hoewel de Pop in deese Vierde Order syn leeden soo klaar niet en vertoont, als de Poppen in de Eerste en Tweede Order, soo vertoont het die egter veel kennelyker als de Gulde Pop in de derde Order in de tweede plaats: waarom het dan met alle regt en reeden, onder de Poppen van de Derde Order, die in de eerste plaats van my uytgebeelt en beschreeven syn, moet gestelt worden: alsoo het syne leedematen, even klaar vertoont. Dan alsoo nog daar en booven een seer aanmerkelyk en gewigtig onderscheyt ons in de bemerking van deese Pop voorkomt, het welk bestaat, in dat het syn huyt niet af en stroopt, maar dat het binnen in die onafgeleyde huyt in een Pop verandert: soo ist, dat ik van weegen dese onkenbaarheid van deelen gedwongen worde, om een Vierde Order hier van te maaken. En dat niet tegenstaande het inwendig Popken van deese Vierde Order geheel over eenkomt met het uytwendig Popken van de Derde Order; met welke dat het van een natuur, en den selven aart is, sonder eenig onderscheyt.
Maar, op dat ik nu deese saak soo veel my, mogelyk is, klaar en omsigtig voorstelle, soo is het ten uytersten nootsakelyk, dat men komt agt te geeven, dat ook in de Wurmkens, dewelke deese Vierde Order van verwisselingen ondergaan, de leedemaaten op de manier van de genoemde Popkens in de Derde Order, meede langsaam onder het vel aangroeyen, en dat sy aldaar op deselve wys en order onder het vel geschikt syn, als sy in de Wurmkens van de Derde Order onder het vel geschikt bevonden worden: maar waar by dit gewigtig onderscheyt nog komt, en waar door men, als door een onbedriegelyk teken, deese | |
[pagina 618]
| |
discrimen intercedit, quo etiam, tanquam signo, falli nescio, binas istas diversorum Ordinum Nymphas certo ab invicem licet dignoscere. Hoc autem in eo situm est, quod Nymphae Quarti Ordinis memorata sua membra nequaquam videnda exhibeant, neque ullo unquam tempore in lucem proferant. Uti enim Vermiculi, qui in Tertii Ordinis Nymphas mutantur, exuvias deponunt, hisque depositis omnia sua membra, quae hactenus recondita fuerant, extrinsecus conspicienda offerunt; ita contra Vermiculi ad Quartum hunc Ordinem nostrum pertinentes dictam cutem non exuunt, sed retinent. Unde, cum Nymphae Tertii Ordinis, ubi postmodum verorum Animalculorum formam induturae sunt, simplicem duntaxat pelliculam deponant, intrinsecae istae Quarti nostri Ordinis Nymphae duas pelliculas, membranas vel cuticulas, quarum exterior interiore longe crassior est, tum temporis simul exuunt. Atque hoc est, quod essentiale, ut ajunt, discrimen inter Nymphas Tertii Quartique Ordinis, quae cetera penitus similes sunt, constituit. Heic vero summam id admirationem meretur, quod nonnulli Vermiculorum, qui Quarto meo Ordini Mutationum addicti sunt, pristinam propriamque formam suam exteriorem penitus illibatam servent; dum contra alii eam ex parte amittunt. At hi tamen, quantumcunque inde deflectant, nunquam interim omnes priorum Vermiculorum notas penitus deperdunt: figuram namque Vermiculorum quasi retinentes, intus in ipsa hac figura, aut, ut expressius loquar, intra cuticulam suam, quam non deponunt, immobiles siunt, atque ibi intus, novis membris pullulascentes, in cute sua non deposita, verae Nymphae speciem tandem induunt. Unde isthaec mutatio illi propemodum similis est, quam Vermiculus vel Eruca subit, quae intra textum suum recondita, atque a conspectu remota, mutatur: prout apposite sane Eruditissimi illi Viri statuunt, qui Plantas circa Cantabrigiam crescentes descripserunt. Vid. Catalog. Plant. circa Cantabr. nascent. p. 137.
Quandoquidem itaque Vermis vel propriam suam figuram penitus retinet, vel nonnihil ab ea deflectit; at, utramvis induat formam, semper tamen intus in cute sua non deposita in Nympham accrescit: hinc est, quod rationi perquam congruum mihi visum fuerit, Mutationem hancce apposito nomine Nymphae | |
twee Popkens kan onderscheyden, dat is, dat se geensins de genoemde leeden koomen te vertoonen, of die immermeer voor den dagh te brengen. Want de huyt, die de Wurmkens afleggen, dewelke in de Popkens van de Derde Order veranderen, en door welke afstrooping van vel alle haare leeden, die eerst verborgen, waaren, nu uytwendig gesien worden: dat selve huytken komen de Wurmkens in deese Vierde Order te behouden, en niet af te stroopen. Soo dat, daar de Popkens in de Derde Order, als sy naderhant de gestalte van Dierkens aanneemen, maar een enkelt huytken af leggen; soo komen dese inwendige Popkens van myn Vierde Order, twee vellen, vliesen, of huytkens, te gelyk op die tyt te verlaten, van welke ik het buytenste nog veel dikker, als het binnenste bevinde. En hier in bestaat het wesentlyke onderscheyt tusschen de Popkens van de Derde en de Vierde Order: die buyten dat andersins een souden syn.
Maar dat hier ten hoogsten te verwonderen is, soo behouden sommige Wurmkens, dewelke myn Vierde Order van veranderingen ondergaan, heel volkomen haar eerste ende eygen uyterlyke gedaante; en andere daar en tegen verliesen deselve voor een groot gedeelte: evenwel, hoe seer sy daar van komen af te wyken, soo ist, dat sy nimmermeer de tekenen van de voorige Wurmen in het geheel komen te verliesen. Want de gestalte van Wurmkens als behoudende, soo worden sy binnen in die genoemde gestalte, of om eygentlyker te spreeken, binnen in haar huyt, die sy niet afleggen, onbeweegelyk; en daar binnen in in nieuwe leedematen uytpuylende, soo neemen sy de gestalte van een waaragtig Popken in haar onafgestroopte huytken aan. Soo dat dese verandering ten naasten by is, als die van een Wurmken of Rupsken, dat binnen in syn spinsel onsigtbaar verandert. Als ook niet kwalyk meenen, de Heeren, die de Planten, omtrent Cambrits wassende, beschreven hebben. Catalog. Plant. circa Cantabr. nasc. p. 137. Om welke redenen, nademaal de gedaante van de Wurm geheel blyft, of dat deselve van die gedaante wat afwykt, maar dat hy egter in beyde die gestaltenissen, binnen in syn onafgeleyde vel, de vergroeying in een Pop komt aan te neemen: soo ist dat het my heel redelyk dunkt, om deese verandering met een bekwaam woort, Wormswyse | |
[pagina 619]
| |
Vermiformis insignire: Vermis enim, retenta exteriore sua forma, intra cutem suam, quam non exuit, veram Nymphae naturam adsequitur. Antequam vero nunc penitius explicem, quanam ratione hi Vermes, qui formam suam vel retinent, vel pro parte amittunt, comparati sint; prius observationes nonnullas circa Ova, Animalcula, Vermiculos, horumque Nymphas, in singulis quatuor Ordinibus, generatim proponam, simulque haec omnia inter sese conseram: quod equidem plurimum faciet ad faciliorem Quarti hujusce Ordinis nostri intellectum. Circa Ova igitur Insectorum Primi Ordinis notandum est, quod Animalcula, in iis conclusa, Nymphis Quarti Ordinis similia sint, itidemque aequaliter investiente cute haud aliter ambiantur, ac Nymphae Quarti Ordinis cute Vermiculorum suorum involvuntur; ita ut propter hoc involucrum partes nulla ratione dignoscere liceat. Caeterum vero Primi Ordinis Insecta, absque intermedia alia mutatione, ex Ovorum suorum membranâ statim prodeunt integra; neque prius habitu Vermiculorum induuntur; nec etiam plenum incrementi sui terminum attigisse debent, antequam excludantur: unde est, quod postmodum quoque in immobiles Nymphas haud mutentur; sed ultimas suas exuvias lolummodo deponant. Ego hinc eo tempore hancce mutationem Nympham-Animal voco. Porro circa Alterius Ordinis Ova observandum est, quod Vermiculi his contenti pariter ejusmodi cute, ac Ova Primi Ordinis, investiantur, in eaque itidem Nymphae sint; at vero prodeant inde imperfecti ratione omnium suorum membrorum: quae quidem membra ceinde, extrinsecus, in corpore eorum pedetentim accrescunt. Hanc ob rationem ipsorum mutationi, quam Nympham-Vermiculum adpello, Vermiculus praeit. Atque ita Alter isthic Ordo notabiliter discrepat a Primo, in quo Animalculum perfectum suo ex Ovo prodit. Verum tamen eo rursus ambo hi Ordines inter se conveniunt, quod in utroque Animalculum interea, dum se movet atque ambulat, in Nympham accrescat, haecque itidem, motu suo nunquam amisso, tandem mutetur, exuviasque deponat. Tertii Ordinis Insectorum Ovula pariter invisibiles sunt Nymphae, quae absque pabulo ibi collocatae haerent: ut adeo hac dote omnes hae tres Ovorum species inter se conveniant. At vero Vermes, qui in Tertio hoc Ordine suis ex Ovis prorepunt, ratione perfectionis | |
Pop te noemen. Want de uyterlyke gedaante van de Wurm blyft, en binnen in syn onafgeleyde huyt neemt hy het waaragtig weesen van een Popken aan. Maar eer ik nu ten vollen voorstel, hoe het eygentlyk met deese Wurmen, die haar gedaante behouden, of deselve voor een gedeelte verliesen, geleegen is; soo sal ik eerstelyk van de Eyeren, de Dierkens, de Wurmkens, en haare Popkens, in alle de vier Orderen, eenige aanmerkingen in het generaal voorstellen, en die met malkanderen vergelyken; dat de verstandelykheid, van deese Vierde Order seer verligten sal. Omtrent de Eyeren der Insecten in de Eerste Order moet men dan weeten, dat die Dierkens, die daar in beslooten syn, de Popkens der Vierde Order gelyk syn, en dat se ook met een effen bekledende huyt omvangen worden; even gelyk de huyt der Wurmkens, in deese Vierde Order, haare Popkens bekleet en omvangt, soo dat hy alle sigtbaarheid van deelen beneemt. Voorts komen de Dierkens in de eerste Order immediaat uyt het vlies van haare Eyeren, sonder dat deese Dierkens de gestalten van Wurmen vertoonen, die ook de volle aangroeying haarer leedemaaten niet behoeven voor te gaan, en daarom soo veranderen sy ook naderhant in geen onbeweegelyke Popkens, maar sy trekken alleen haare laatste buytkens uyt: en op die tyt soo wort deese verandering een Dier-Pop van my genoemt. Voorts is omtrent de Eyeren van de Tweede Order in agt te neemen, dat de Wurmkens, die daar in beslooten syn, meede met een diergelyke huyt bekleet worden, als de Eyeren van de Eerste Order, en dat se ook daar in Poppen syn. Maar sy komen, ten aansien van alle haare leedematen, onvolmaaktelyk uyt deselve te voorschyn: en welke leeden dan uytwendig buyten op haar lichaam allengskens aangroeyen. En daarom soo gaat haar vergroeying en verandering, die ik Wormswyse Pop noeme, een Wurmken te vooren. Waar door dan deese Tweede Order merkelyk verschilt van de eerste, daar het Dierken volkomen uyt syn Ey komt. Dan hier in komen sy weer beyde over een, dat deese twee Dierkens daar, al gaande en staande, in Poppen vergroeyen; die ook, sonder haar beweeging te verliesen, eyndelyk veranderen of vervellen.
In de Derde Order syn de Eyeren van die Dierkens meede onsigtbaare Popkens, en sonder voetsel daar in geplaatst, waar in dan alle deese drie soorten van Eyeren over een komen. Maar de Wurmkens, die in deese Derde Order uyt haare Eyeren kruypen, die verscheelen ten aansien van de vol- | |
[pagina 620]
| |
suorum membrorum longe adhuc magis a Secundi Ordinis Vermiculis differunt, quam hi Alterius Ordinis Vermiculi a Primi Ordinis Animalculis. Tertii namque Ordinis Animalculorum membra omnia nequaquam extra cutem, sed occulte & intrinfecus sub cute, accrescunt: quamobrem etiam eousque penitus a conspectu remota sunt; donec tandem Animalcula, positis exuviis, formaque pristina mutata, ea omnia extrinsecus videnda offerant. Praeterea sub id tempus omnem penitus motum amittunt haecce Insecta, & veluti de novo rursus eundem induunt habitum, quem ante in Ovosuo gesserant: quam quidem mutationem Nympham & Chrysallidem nomino, utpote tertiam, & a Primo Secundoque Ordine diversam speciem. Interim tamen omnes denuo hi tres Ordines eo inter se mutuo similes sunt, quod singulorum Ovula primo Nymphae sint: Secundus autem Ordo Tertio adhuc speciatim ea dote respondet, quod in utroque mutatio in Nympham a Vermiculo praecedatur. Denique Vermiculi Quarti Ordinis itidem suis in Ovis Nymphae sunt, quarum membra pariter membranis Ovi adeo obvolvuntur, ut nulla penitus ratione dignosci queant: quare sic pulchre cum Primi, Secundi & Tertii Ordinis Ovis hi Vermiculi conveniunt. At vero differunt iterum ab Animalculis, quae ex Primi Ordinis Ovis proveniunt, eo quod tanquam imperfecti Vermiculi suis ex Ovis erumpant. Deslectunt etiam ab Alterius Ordinis Vermiculis, quod membra ipsorum nequaquam extra cutem, sed intrinsecus, intra cutem, accrescant: qua quidem dote rursus accurate Vermiculis Erucisque Tertii Ordinis respondent. Interim ab hisce tamen Tertii Ordinis Animalculis eo iterum discrepant, quod membra sua nunquam extrinsecus videnda offerant; verum intus in cute sua, quam non deponunt, in Nymphas mutentur, ibidemque immobiles fiant: ut hinc tum temporis reapse secunda vice illam induant formam, quam prius in Ovis suis prae se tulerant. Quapropter mutationem hancce Nympham Vermiformem adpello, utpote pariter a Nymphis ambulantibus Primi Alteriusque Ordinis penitus disferentem: quanquam, ratione omnium suarum partium, Tertii Ordinis Nymphae respondeat; nisi quod a conspectu sit remota. Porro etiam cum Secundo ea Tertioque Ordine hac dote convenit, quod ipsius mutationem Vermiculus praecedat: cum contra ex | |
maaktheid haarer leeden, nog veel meerder van de Wurmkens in de Tweede Order; als wel deese Wurmkens van de Tweede Order verscheelen van de Dierkens in de Eerste Order. Want de Dierkens in deese Derde Order, die groeyen alle haare leedematen verborgen en inwendig onder het vel aan, en niet buyten het vel, en daarom syn haare leeden ook t'eenemaal onsigtbaar; tot de tyt toe, dat sy haar vel afstroopen, en van gedaante verandert synde, sy alle haare leeden uyterlyk vertoonen. Voorts worden sy op deese tyt t'eenemaal onbeweegelyk, en sy keeren als op een nieuw wederom tot deselve gestalte, die sy te vooren in haar Ey hadden. En deese verandering noem ik een Pop en Gulde Pop, als een derde en verscheyde soort synde van de eerste en de tweede. Evenwel soo komen alle de Drie Orderen daar in over een, in dat haare Eyeren eerstelyk Popkens syn: en de Tweede Order komt met de derde nog bysonderlyk over een te stemmen, in dat daar een Wurmken omtrent beyde haare veranderingen in een Pop te vooren gaat. Eyndelyk syn de Wurmkens in de Vierde Order meede Poppen in haare Eyeren, welkers vliesen van gelyken alle het gesigt van de kenbaarheid haarer leeden beletten, waar in sy dan ook met de Eyeren van de Eerste, Tweede en Derde Order over een komen. Sy verscheelen weer van de Dierkens, die uyt de Eyeren van de eerste Order koomen, in dat sy onvolmaakte Wurmkens synde uyt haare Eyeren voortbreeken: soo wyken sy ook af van de Wurmkens in de tweede Order, in dat haare leeden niet buyten haar huyt, maar inwendig binnen in haar vel aangroeyen: waar meede sy weer t'eenemaal met de Wurmkens en Rupskens in de Derde Order over een komen. Maar wederom soo verscheelen sy van deese Dierkens in de Derde Order, in dat sy haare leeden nooit uytwendig sien laaten, maar dat sy binnen in haar huyt, sonder die af te leggen, in Popkens veranderen en aldaar onbeweegelyk in worden, soo dat sy voor de tweede reys, en dat heel eygentlyk die gestalte weer aanneemen, die sy te vooren in haar Eyeren hadden. En dese verandering noemik daarom een Wormswyse Pop, dewelke ook t'eenemaal van de wandelende Pop in de Eerste en Tweede Order verschilt: hoewel sy in alle haare deelen met die van de Derde Order over eenkomt; behalven in dat se onsigtbaar is. En dan soo komt sy ook met de Tweede en Derde Order over een, in dat voor haare verandering een Wurmken voorgaat: daar ter contrarie, uyt de | |
[pagina 621]
| |
Ovis Primi Ordinis Insectorum statim parentibus similia prodeant Animalcula, nec eorum Nymphas Vermiculus praeeat. Hisce probe intellectis, luce meridiana clarius pateseit, quousque Ovula isthaec, Animalcula, Vermiculi & Nymphae Primi, Secundi, Tertii & Quarti Ordinum, inter se conveniant atque discrepent; tum quidnam in quolibet accidentarium, ut ajunt, quidnam vero ad ipsam cujusvis naturam pertinens dici posset. Quae quidem ubi rite observantur, haud amplius quidpiam est in Quarto nostro Mutationum Ordine, quod non clare, distincte, & facili negotio queat intelligi; quum is solummodo in eo situs sit, quod Nympha ipsius, sub non deposita cute sua, maneat recondita, neque ullo unquam tempore extrinsecus semet offerat conspiciendam. Eodem videlicet modo isthaec Nympha latitat, ac Primi Ordinis Animalculum in suo Ovo, in quo id pariter invisibilis Nympha est; aut uti Secundi Tertiique Ordinis Vermiculi, qui itidem suis in Ovis invisibiles Nymphae sunt; aut tandem ut Quarti hujusce Ordinis Vermiculus, qui suo in Ovo etiam invisibilis Nympha est. Quocirca Ovula omnium Quatuor Ordinum, generatim, cum Vermiculi in Nympham Vermiformem Quarti nostri Ordinis mutatione, speciatim, penitus conveniunt. His in antecessum rite animadversis, proxi me explicabo, quî fiat, ut Vermiculi, Quarto huic Mutationum Ordini subjecti, magis minusve a pristina sua forma; quam Vermes gesserant, deflectant; quantumvis cutem suam minime exuant. Quod ut clare & distincte exponam, prius notari velim, nonnullos Vermiculorum, qui ad Quartum Mutationum Ordinem pertinent, duris, tenacibus, validisque pelliculis esse instructos, alios vero contra tenuibus, mollibus, flexilibusque cuticulis gaudere. Isthaec autem cutis diversitas memoratam formae mutationem non solum magis vel minus insignem efficit; verum etiam quandoque, in Vermiculis, molli cute vestitis, tantopere inobscurat; ut ea prorsus incomprehensibilis atque inenodabilis evadat. Contra ubi dura pelle tecti sunt Vermiculi, hujusmodi nihil evenire videmus: quum enim tenax eorum cutis exterior ad internam mutationem, quam intus conclusae Nymphae corpusculum subit, sese accommodare & fingere nequeat; hinc cutis ista figuram Vermis necessario retinet, Vermemque adeo accurate refert, tanquam si is etiamnum vivus conspiceretur. | |
Eyeren van de Dierkens in de eerste Order onmiddelyk diergelyke Dierkens voortkomen, sonder dat haare Pop een Wurmken voorgaat. Dit wel begreepen synde soo blykt middagklaar, hoe deese Eyeren, Dierkens, Wurmkens en Popkens, van de Eerste, Tweede, Derde, en Vierde Order, over een komen en verscheelen, en wat in haar toevallig is, of ook wat in haar essentieel , sou kunnen genoemt worden. Het welk als men nu wel in agt neemt; soo is de Vierde Order der verwisselingen helder klaar en makkelyk om te verstaan, alsoo deselve alleen geleegen leyt; in dat de Pop daar van onder haar onasgestroopte huyt verborgen blyft; en dat sy haar nooit uyterlyk aan het gesigt komt te vertoonen. Op deselve wys en manier, gelyk in de Eerste Order, het Dierken in syn Ey meede een onsigtbaar Popken is: of gelyk de Wurmkens in de Tweede en Derde Orderen meede in haare Eyeren onsigtbaare Popkens syn: of eyndelyk, gelyk ook het Wurmken in deese Vierde Order meede een onsigtbaar Popken in syn Ey is. Waar door dan de Eyeren van alle de Vier Orderen in het gemeen, met de verandering der Wurm in de Wormswyse Pop van deese Vierde Order in het bysonder, geheel over een komen.
Dit soo voor af wel aangemerkt synde, soo fal ik nu voorstellen, hoe het komt, dat de Wurmkens, die deese Vierde Order van verandering ondergaan, minder of meerder van haar gedaante, die sy als een Wurm hadden, komen af te wyken, hoe wel sy haar huyt niet uyttrekken. Om dit klaar ende onderscheydentlyk voor te stellen, soo moet men weeten, dat sommige Wurmkens, die onder deese Vierde Order van veranderingen behooren, met harde, taye, ende sterke huytkens voorsien syn geworden: en dat sommige weer ter contrarie met dunne; weeke, ende buygsaame huytkens syn bekleet geworden. Het welk onderscheyt van huyt deese verandering van gedaante niet alleen minder of meerder komt te maaken, maar die somtyts, als de Wurmkens weeke huytkens hebben, soodanig dan verduystert, dat se als geheel onbegrypelyk en onoplosselyk wort: daar men het tegendeel bevint, wanneer sy met harde huytkens bekleet syn. Want, alsoo haar uyterlyke taye vel sig dan niet kan schikken en voegen naa de inwendige verandering, of het vergroeyende lichaam van het besloote Popken; soo behout dat uyterlyke vel nootsakelyk de gedaante van de Wurm, en het vertoont die soo net, als of men deselve nog levendig sag. | |
[pagina 622]
| |
Quando igitur Vermes, qui a me ad Quarti Mutationum Ordinis Primum Modum relati sunt, satis comederunt, eorumque membra sub cute juste accreverunt; tunc idoneum ii locum sibi quaerunt, in quo tuti & quieti in Nympham pullulare queant. Ibi deinde per aliquod tempus conquieseunt; donec sensim omnem penitus pristinum suum motum amittant. Attamen haudquaquam tum notabiliter contrahuntur, minores fiunt, aut formâ mutantur; quamvis interea temporis intus, in cute sua non deposita, habitum verae Nymphae induant. Inde itaque hunc maximi momenti usum haurimus, quod insensibilis perspiratio, quam in Nymphis obtinere passim adserui, hoc in exemplo ipsis velut oculis conspici queat. In hujusce enim primae speciei Vermiculis primo observatur, quod Nympha universam Vermis cutem repleat: postea vero haec Nympha, modo sensibus haud percipiendo colorem mutans, & semet pedetentim contrahens, ab extremis cutis apicibus intus utrinque recedit, adeoque cutem tunc ex parte tantum replet: quod quidem eousque procedit, donec tandem Nympha, ob superfluorum humorum evaporationem magis magisque contracta, efficiat; ut duae perquam conspicuae cavitates, altera circa Caput, altera circa Caudam & Ventrem memoratae Nymphae, in Vermis cute non deposita, sese manifestent. Atque hae cavitates deinde continuo majores majoresque evadunt; donec Animalculum virium suarum perfectionem acquisiverit. Simile quidpiam Vir expertissimus, D. Harveus, circa foveolam sive cavitatem recentium Ovorum Gallinaceorum obtinere adnotavit: nam & haec liquidorum evaporatione sensim ampliatur. Propterea sicubi dura est in hisce Vermibus & tenax cutis, aut eo tempore, quo Vermiculus intus in Nymphae formam extuberat, nonnihil magis indurescit; haud aliter fieri potest, nisi ut pristina Vermis figura permaneat integra: dum interea intus in cute indurata, a qua Animalculum paullatim magis magisque separatur, hoc Nymphae formam induit: quemadmodum postea in Quarti mei Ordinis Iconibus nitidissime demonstrabo. Imo, quas hisce deinde subjungam, peculiares meae Observationes hanc rem adhuc facilius intelligendam atque explicatiorem reddent: audeo enim ad has potissimum confidenter provocare; quandoquidem | |
Wanneer dan de Wurmkens, die op deese Eerste Wys in de Vierde Order der veranderingen van my gestelt worden, genoegsaam hebben gegeeten, en dat haare leedematen bekwamelyk onder het vel aangegroeyt syn; soo soeken sy een bekwaame plaats, om aldaar in rust en sekerheid tot een Popken uyt te puylen. Waar toe sy haar dan eenigen tyt stil houden, tot sy allengskens alle haare vorige beweeging komen te verliesen, sonder nogtans dat sy merkelyk inkrimpen, kleender worden, of de gedaante veranderen; en dat niet tegenstaande sy, binnen in haar onafgeleyde huyt, de gestalte van een waare Pop aanneemen. Het welk ons dan dit seer gewigtig voordeel komt te geeven, dat men de ongevoelige uytdamping, die ik hier en daar in de Popkens gesegt heb te geschieden, als met oogen daar sien kan. Want in deese eerste soorten van Wurmkens siet men eerstelyk het Popken, het gantsche vel van de Wurm te vervullen; daar naa ongevoelyk van de verruw veranderende, en sig allengskens te samen trekkende, (waar door de uyterste tippen of puntkens van het vel aan beyde de hoeken of uyteynden verlaaten worden;) sien wy het selve het genoemde vel ten deele maar te vervullen. Soo dat eyndelyk het genoemde Popken meer ende meer, door uytwaaseming van overtollige vogtigheeden, t' saamen getrokken werdende; daar twee seer kenbaare holligheeden, de een omtrent het Hooft, den ander omtrent de Staart ofte de Buyk van het geseyde Popken, in het onafgestroopte vel van de Wurm haar dan oopenbaaren. En dewelke holligheeden tot het Dierken syn volkoomen sterkte verkreegen heeft, nog geduurig grooter ende grooter werden. Als ook omtrent het kuylken ofte de holligheid in de versche Hoender Eyeren, dat meede door uytwaaseming van vogtigheeden metter tyd vergroot werd, van den door ervarenen Heer Harveus te geschieden aangemerkt is. Hierom, wanneer dan de huyt hart en taay in deese Wurmen is, of dat deselve, wanneer het Wurmken inwendig tot de gestalte van een Popken uytpuylt, wat harder wort; soo kan het niet anders weesen, of de eerste gestalte van de Wurm moet nootsakelyk blyven. En binnen in het verstyfde vel, daar het Dierken allengskens meer en meer afgescheyden wort; daar neemt het de gestalte van een Popken aan. Gelyk als ik in het vervolg in de afbeeldingen van myn Vierde Order net sal vertoonen. En dat nog beter kan begreepen worden, uyt myne bysondere ondervindingen, die ik aldaar vervolgens sal voorstellen. En waar op ik | |
[pagina 623]
| |
summam, quam potui, iis accurandis industriam adhibui. Verum quod ad Alterum Modum Quarti hujusce Mutationum Ordinis attinet; complectitur is Vermiculos molli cuticula investitos, idque habet animadvertendum, quod cutis exterior sese ad corpusculum Nymphae, quae intus mutatur, accommodet. Quoniam vero intrinseca isthaec corpusculi, sive Nymphae, mutatio, in multis harumce Vermiformium Nympharum speciebus, Oviformis est; ideo & cutis exterior, quae non deponitur, hanc ipsam tunc figuram Oviformem necessario acquirit. Atque hac ratione hi etiam Vermiculi in tales mutantur Nymphas, quae cutem suam non exuerunt. Sunt autem Nymphae hunc ad Modum pertinentes, prae reliquis omnibus Quarti Ordinis, maxime implicitae & cognitu difficillimae; quoniam ipsarum Vermiculi subtilissima & tenerrima cute gaudent. Quocirca hae Nymphae ilico rursus a Vermiculorum suorum forma minus recedunt; siquando cutis horum paullo crassior est: ut adeo durities tenuitasve cutis clariorem efficiat aut obscuriorem mutationem. Interim quantumcunque a pristino suorum Vermium habitu discrepent hae Nymphae; omnes tamen varia adhuc ejusdem vestigia conservant. Primo namque cutem retinent non depositam; dein & annulares incisiones, Caput, Cautdum, & sic porro: prout magis minusve a Vermium forma desciscunt. Nonnullae etiam Crura, Cornicula, & si quae alia desiderari possunt, signa prae se ferunt. Unde &, ob momentosas hasce rationes, iis omnibus promiscue idem Nympharum Vermiformium nomen impono: quamvis probe sciam, quod ab industriis quibusdam Naturae Ruspatoribus, uti Moufeto, Goedartio, Clarissimis illis Viris, qui Plantas circa Cantabrigiam crescentes descripserunt, & haud pridem quoque ab eruditissimo Francisco Redi, Ovorum nomine impertitae sint; tanquam si nulla in ipsis membra distincta conspici atque animadverti possent. Nonne autem ipsimet Vermiculi sunt, qui intus, in propria sua cute, ope accretionis membrorum, in Nymphas pullularunt? Quanam ergo ratione, aut quo jure illos Ova adpellabis? Verum accedit & hoc, quod omnes modo nominati Viri dictum istud Ovum haud ut verum Animalculum considerent, sed tantum ut putamen liquido refertum, e quo Animalculum demum per Transformationem sit generandum. Hinc anim- | |
my voornamelyk beroep, alsoo ik myn uyterste neerstigheid daar omtrent in het werk beb gestelt. Maar wat nu de Tweede Wys der veranderingen deser Wurmkens in de Vierde Order aangaat, en dewelke een weeke huyt hebben, daar omtrent moet men aanmerken; dat het uyterlyke vel sig naa het lichaam van het Popken, dat daar binnen in verandert, komt te schikken. Welke verandering van lichaam of Popken, naademaal het selve in veele deser soorten van de Wormswyse Pop Eywys is; soo neemt het uyterlyke vel, datse niet afleggen, ook deselve Eywyse gedaante nootsakelyk aan; en soo veranderen sy meede in een diergelyk Popken, waar in het vel niet afgestroopt wort. En dit soort van Popkens syn wel de alderonkennelykste in de Vierde order, om dat haare Wurmkens een seer teere en dunne huyt hebben. Hier om soo wyken deese Popkens terstont weer minder van de gedaante haarer Wurmkens af, wanneer haar huyt weer wat dikker is: welkers harte of dunte de verandering klaarder of duysterder maakt.
Dan, hoe seer dat se ook van de voorige gestalte haarer Wurmen verscheelen, soo behouden sy alle te saamen daar nog verscheyde tekenen van, als eerst het onafgestropte vel, ten tweede de ringwyfe inkepingen, het Hooft, de Staart en soo voorts, naa dat sy meer of minder van haar gedaante afwyken: anderen vertoonen ook de voeten, de Hoornkens en wat daar meer tekenen kunnen vereyst worden. Om welke aanmerkelyke reedenen ik haar ook alle met deselve naam van Wormswyse Pop noeme. Ende dat niet tegenstaande, hoewel wy by eenige seer neerstige ondersockers van de Natuur, als Moufetus, Goedaert, de Heeren, dewelke de Planten omtrent Cambrits wassende beschreeven hebhen, ende nu onlangs by den doorletterden Franciscus Redi haar de naamen van Eyeren gegeven te syn bevinden, even als of daar geen kennelyke leedematen in te sien en te bemerken waren. Want naademaal het de Wurmkens selve syn, dewelke binnen in haar vel door een aangroejing in leedemaaten in Popdierkens syn uytgepuylt; soo kunnen sy met geen reedenen ter weerelt Eyeren genoemt werden. Ende dat te meer, nademaal alle die genoemde Heeren dit voorgestelde Ey niet als een waaragtig Dierken aansien, maar als een schaale vol vogtigheeden, waar uyt het Dierken door gedaante-verandering nog eerst gebooren sou moeten werden. Soo bevinden wy ook, dat de | |
[pagina 624]
| |
advertimus etiam, quod supra laudati accuratissimi Britanni, in Libro memoratoGa naar margenoota, jure maximo dubitent, utrum in proposito ab ipsis Ovo nulla Chrysallis sit recondita, simul confitentes, apposito ipsos vocabulo carere, quo ista mutatio legitime adpellari queat. At vero cum Viri hi paullo ante adserunt, quod Ova isthaec eodem se modo ad Muscas habeant, quo Aureliae ad Papiliones (ajunt enim: eodem modo se habent haec Ova ad Muscas, quo Aureliae ad Papiliones); infortunate profecto magnum committunt errorem. Aurelia namque ipsum est Animalculum: at Ova ista non sunt nisi exuviae Vermis non depositae, in quibus nequaquam Chrysallis, sed vera Nympha, quae membra Muscae omnia clare & distincte ad vivum repraesentat, recondita deprehenditur, & quocunque tempore a nobis demonstrati potest. Adde, quod nulla penitus in hoc Ovo locum habeat transformatio, qualem illi in Chrysallidibus obtinere sibi imaginantur. Interim sufficit nobis rem, uti se habet, proposuisse: neque enim ullo pretio aut conditione vel minimam de vocibus litem agere velim, qui naturalem cuilibet libertatem suam concedo; modo ita dicta illa Ova ad Quartum discrepantium inter se Mutationum Ordinem, in rerum Natura sane notatu dignissimum, referantur: in eo enim unice sita est omnis, quam hisce intendimus, utilitas. Verum ut obscurum hunc Mutationum Ordinem adhuc paullo magis di ucidemus; iterato inculcabimus, quod memorati illi Vermiculi, hanc qui mutationem subeunt, cutem suam, sub qua eorum membra sensim ad perfectitudinem usque accreverunt, nequaquam exuant, sed retineant. Quapropter cutis ista, sicubi mollicula est, ad intus reconditae Nymphae figuram sese accommodat, atque contrahit. Ob eandem quoque rationem, quia vetus cutis adservatur, pristini annuli, qui tanquam totidem exiguae vertebrae Vermem interstinguunt, tum adhuc in eo dignosci possunt: quanquam interim incisiones istae, sive annuli, in cute, etiam aliquando exstingui videantur: id quod praeprimis obtinet, quando ii vel in ipso jam Verme haud admodum distincti fuere; vel sicubi cutis perquam tenuis, intus latenti Nymphae penitus undique obsequiosa, adeo cum hac extenditur, ut dictae incisurae aut inflexiones corporis haud cognosci amplius queant: cujus rei exemplum Tab. XLV. Fig. XVII & XVIII exhibui. | |
bovengenoemde seer naukeurige Engelsche Heeren, in haar aangeroerdeGa naar margenootaBoek, met alle reden twyfelen, of binnen in haar voorgestelde Ey geen Gulde Popken sou verborgen weesen, bekennende van een bekwaam woord, om deese verandering een regte naam te geeven, ontbloot te syn. Maar dut se een weynig te vooren seggen; haar Eyeren ten aansien van de Viiegen op deselve wyse haar te gedraagen, als de gulde Popkens, ten aansien van de Cappellen, nademaal (seggense) deese Eieren zig op deselve wys gedragen, ten aansien van de Vliegen, als de Gulde Poppen, ten aansien van de Kapellen. Soo is't dat se ongelukkig een groote misslag koomen te begaan. Want het Gulde Popken het Dierken selve is; maar deese Eyeren syn niet als een onafgestroopt vel van een Wurm, daar we geen Gulde Popken, maar een waaragtig Popken, dat alle de leeden van een Vlieg klaar ende anderscheidentlyk naa't leeven vertoont, in verborgen vinden, ende ieder oogenblik in toonen kunnen: behalven nog, dat in dit Ey de minste vervorming plaats heeft, gelyk se in de Gulde Popkens meenen te hebben. Egter, wat van de saak is, voorgestelt hebbende; soo willen wy om geen dingen ter werelt het geringste om woorden twisten; ieder daar in syn natuurelyke vryheid laatende: indien maar de soogenoemde Eyeren onder de Vierde Order van de verschillende veranderingen, in den aard der dingen seer opmerkelyk geplaatst werden: want wy daar in alleen de eenigste nuttigheid geleegen sien. Maar op dat we deese duystere order van verandering nog wat nader moogen verklaaren: soo ist, dat we nog eens sullen seggen, dat de genoemde Wurmkens, dewelke deselve veranderinge ondergaan, haar vel, waar onder haare leeden metter tyd volgrocit syn niet en koomen af te trekken, maar het te bebouden. Waarom, indien 't week is, het naa de gestalte van het inwendig verborge Popken sig dan komt te voegen, ende te samen getrokken te werden. Door welke reeden naademaal de oude huyt blyft, soo ist, dat we ook de voorige ringekens, die als in soo veel Wervelbeenkens een Wurm verdeelen; op deselve kunnen bekennen: Hoewel egter deese inkervingen ofte ringekens op het vel somtydts haar schynen te verliesen. Wanneerse namentlyk te vooren in de Wurm meede niet seer kennelyk geweest syn; ofte dat het vel seer dun synde sig geheel ende al naa het inwendig Popken komt te voegen, ende soo uytgespannen te werden, dat de genoemde inkervingen, ofte inbuygingen van het lichaam gantsch niet kenbaar en syn. Waar van ik een voorbeelt in de XLV. Tafel by de XVII. en XVIII. Fig. heb gegeven. | |
[pagina 625]
| |
Quin etiam cutem istam, quae non deponitur, in nonnullis ita dictorum Ovorum tam accurate circum corpus interioris Nymphae applicatam & accommodatam observavimus; ut ea tres quasi corporis divisiones, Caput nimirum, Thoracem & Ventrem, distincte extrinsecus repraesentaret. Atque hinc est, quod harumce Nympharum nonnullae quasi annulatae, aliae vero annulis destitutae, observentur: quemadmodum etiam a supra laudatis Viris perspicacissimis aliquatenus animadversum est. Sic breviter exposui ea omnia, quae necessario praemonenda esse putavi, priusquam Quartum meum Ordinem definire susciperem. Jam itaque progredimur, omnemque operam nostram eo volumus directam; ut stupenda reverendi atque sapientissimi Conditoris opera, hactenus, proh pudor! adeo parum vere cognita, quousque nostro fieri talento potest, manifestentur, DEUSque ideo a nobis, quos creavit, tanto majore cum veneratione adspectetur, eoque ardentius adametur. At vero nec reverentia, nec amor, a nobis erga DEUM exerceri potest, quousque nostra obfuscamur ignorantia. Propterea grates atque laudes ferimus supremo Architecto pro immerito suo favore; utpote qui solus clarissimam istam in rerum Natura lucem nobis accendit & in medium posuit: lucem sane, quae sapientissimam DEI Providentiam, atque Potestatem infinitam, in mirificis illis modis, quibus Ipse ad conservanda atque vestienda ea, quae creavit, utitur, non tantum facile detegit; verum etiam adeo aperte in conspectum omnium producit, ut ea nullis, undecunque demum petitis, argumentis obscurari, ne dicam quodammodo obumbrari, aut ulla ratione obnubilari queat. Interim ne sic tamen plura adhuc videmus, quam solam duntaxat umbrae mirabilium DEI operum circumferentiam, a nobis vel alio quopiam delineatam: quod equidem summo nobis incitamento esse debet, ut indefessam huicce studio navemus operam, & causas sive effecta rerum potius in ipsa Natura, quam nostris in musaeis, quaeritemus. Profecto enim eousque hodie caecutiunt plerique, ut sibi imaginentur, haud posse ullam veritatem aliunde, nisi ipsorum e ratiociniis, provenire: unde & hisce vel tales etiam circa res, quae ipsam Naturam superant, locum tribuendum esse contendunt. Atqui ne res quidem naturales, nisi per sua effecta, cognoscere valemus, causis ipsarum comprehendendis ineptissimi. | |
Soo hebben wy ook dit vel, dat niet afgelegt werd, soodanig in sommige van de genoemde Eyeren om het lichaam van het inwendig Popken geschikt ende gevleit bevonden; dat het als de drie afdeelingen van het lichaam, het Hooft namentlyk de Borst, ende de Buyk, onderscheydentlyk kwam te verheelden. Waarom dan eenige deeser Popkens als met ringekens, andere weer als sonder deselve haar koomen te vertoonen, als van de boven aangeroerde opmerkelyke Heeren ook eenigsins aangemerkt is. En dit syn soo kortelyk de saaken, die ik seer nootsakelyk oordeelde te moeten seggen, eer ik tot de bepaling van myn Vierde Order kwam.
Op dat alsoo de oververwonderlyke werken van den Gedugten ende den Alwysen Maaker, soo weinig in der daad tot onser schaamte ende verwarring tot nog toe bekent, voor soo veel ons pond reyken mag, aan den dag moogen koomen: ende hy van ons syne Schepselen te ontsaggelyker daar door mag beschout, ende te vieriger gelieft werden: maar welke Vreefe ende Liefde, soo lang onse onwetentheid duurt, niet en kan in 't werk gestelt werden. Dan wy danken ende roemen den Oppersten Maaker voor syne onverdiende genaade, dewelke alleen ons dit helder ligt in de Natuur op den Kandelaar gestelt heeft, ende het welke ligt niet alleen kragtig syne seer Wyse Voorsienigheid ende Almagtigheid, door het onderhouden ende bekleeden syner Schepselen, ons ontdekt; maar ons deselve ook soo klaar ten toon stelt, dat se met geen reedenen ter weerelt kan verdonkert werden, ik laat staan eenigsins beschaduwt, ofte in het geringste henevelt. Ende egter en sien wy nog niet meer, als den omtrek van de schaduwe der Wonderwerken GODS, van ons of iemand anders afgebeelt. Het welke ons alle tot een onvermoeyelyke neerstigheid behoorde op te wekken; ende ons meer de oorsaaken ofte de uytwerkingen der dingen in de Natuur selve, als in onse Studeerkameren te doen soeken. Dan wy bevinden tegenswoordig de wereld soo blind te weesen; dat se haar inbeelt alle waarheden van haare reeden te moeten voortkomen; dewelke sy ook seer stout, selfs in saaken die boven de Natuur gaan, wil doen stant grypen. Daar we waarelyk de natuurelyke dingen niet, als door haare uytwerkingen vatten kunnen, ende, om haare oorsaken te begrypen, geheel onbekwaam syn. | |
[pagina 626]
| |
Verum redeamus ad propositum nostrum. Notetur itaque, Quartum nostrum Mutationum Ordinem in eo unice consistere, quod Vermis, prima, qua in Ovo suo, in quo, Nymphae instar, absque pabulo haesit, praeditus erat, forma derelicta, sensim, vi foris ingesti alimenti, sub cube sua accrescendo alia acquirat membra, tandemque postea intus in illa suâ cute, quae ab ipso minime, uti ab aliis Vermiculis in Nymphas abeuntibus, deponitur, secundae Nymphae habitum induat, & quasi prima vice omnem suum motum amittat: qui tamen motus, per superfluorum humorum evaporationem, paucos intra dies ipsi restituitur: ut adeo Vermis, tum denique memoratis exuviis sese liberans, duas simul pelliculas deponat, &, elegantiore veluti amictu jam superbiens, atque connubio quasi maturus redditus, ad exequendum generationis opus ilico sese paratum ostendat. | |
Maar om tot ons voorstel weder te keeren, soo is 't te weeten, dat onse Vierde Order van veranderingen niet anders en is: als dat een Wurm de eerste gestalte dien hy in syn Ey had, ende waar in hy als een Popken sonder voedtsel was, verlaaten hebbende; allengskens, door van buyten ingenoome voetsel, in vordere leedemaaten onder syn vel komt aan te groeyen: tot dat hy naderhand binnen in het genoemde vel, dat hy, gelyk de andere Wurmkens die in Popkens veranderen doen, niet af en stroopt; de gestalte van een tweede Popken komt aan te neemen, ende als de cerste reise alle beweeging te missen. Welke beweeging nogtans, door het uytdampen van overtollige vogtigheeden, binnen korte daagen weder verkreegen werd. Waarom, als hy het genoemde vel verlaat, te gelyk twee huytkens komt af te leggen; ende als met een cierelyker gewaat nu omhangen weesende, ende als houbaar geworden synde, tot de voorteeling sig datelyk gereedt toont. |
|