Bybel der natuure of historie der insecten. Deel 2
(1980)–Jan Swammerdam– Auteursrechtelijk beschermdCaput Tertium,
| |
Derde Hoofdstuk,
| |
[pagina 596]
| |
duos divisa tubulos, alimentum a Papilione fuctum in Ventriculum deducit. Ex inferiore Ga naar margenoot+Gulae parte, prope Ventriculum, brevis emittitur Canaliculus g, qui tenuem in Sacculum terminatur Ga naar margenoot+h. Sacculus hic Vesicula est Pneumatica, in quam, dum alimentum ad Ventriculum defertur, aër divertere videtur. Motu peristaltico notabili insignita est haec Vesicula, & tantum non semper super Ventriculo, in dorso Papilionis, recumbit. In Chrysallide eam saturate rubro liquido turgentem inveni: quemadmodum ibi indicavi. Ga naar margenoot+Ventriculus ipse ii quoad figuram mirabiliter mutatus est ab illo, qui in Eruca erat, ante Tabulae XXXIV Icone IV a me repraesentatus. Jam enim penitus tuberosus est, Intestino Colo inflato similis: quae quidem fabrica ob multiplices sinus atque convolutiones elegans satis spectaculum praebet. Parte postica Ga naar margenoot+tenuius Intestinulum k is refert, subtilioribus plicis interstinctum: ut hinc pro certo affirmare nequeam, utrum pars haec sit Ventriculi, an vero egredientis inde Intestini. Post hanc partem, sub Pyloro, sex comparebant Intestinula Ga naar margenoot+caeca sive Vasa varicosa lllll, quae notabiliter tenuiora evaserant, & ab ea, quam in Eruca gesserant, figura longe abierant: quin penitus etiam a Ventriculo heie secesserant, cui ante in Eruca semper pulcherrime incumbebant, & variarum ope Fistularum Pulmonalium adnexae erant. At quinam & ubi eorum sit in Papilione finis, ego hactenus nescio: unde & ita saltem ea heic exhibeo depicta, uti in sectione a me observata sunt. Sub iis tenuia Ga naar margenoot+cernebantur Intestina mm, per quae globosa quaedam contenta transparebant. Paullo demum inferiùs Intestinum sese notabiliter dilatabat Ga naar margenoot+in Cloacam n, quae denuo sese contrahens, Ga naar margenoot+mox iterum minorem in Sinum o dilatata, desinebat. Subsequebatur demum Intestinum rectum Ga naar margenoot+p, corneo-osseum exiens in annulum, Ga naar margenoot+qui Podex est q, pilis obsitus, atque sursum intra Abdomen retrahitur. Ad latera Podicis Ga naar margenoot+duo hujus conspiciuntur Musculi rr, quorum cuilibet nigrum ossiculum corneum pro tendine datum est. Duae illae Intestinorum dilatationes modo memoratae vices heic supplent Intestini Coli, quod in Eruca datur: id enim in Papilione penitus aliam in partem transmutatum est. Sunt hinc mirabilissimae profecto, atque incomprehensibiles, quas heic observamus, membrorum mutationes, quae vel ideo praecipue omnem merentur attentionem, quia operum | |
sig in twee pypkens verdeelt, waar door, als de Kapel syn voetsel suygt, het selve in de Maag gevoert wort. Onder aan by de Maag gaat een Ga naar margenoot+kort pypken g uyt de Slokdarm, dat in een dun Ga naar margenoot+beursken eyndigt h, 't geen een luchtblaasken is, alwaar de lucht sig in schynt te separeeren, terwyl dat het voetsel naa de Maag gaat. Dit Blaasken heeft een merkelyke wormswyse beweeging, en het leyt gemenelyk boven op de Maag, in de rug van de Kapel. In de Gulde Pop heb ik het met een hoog rode vogtigheid opgeswollen bevonden: als aldaar aangeteekent is. Ga naar margenoot+De Maag selve ii siet men wonderbaarlyk van de figuur verandert te syn, die hy in de Rups hadt, en die ik afgebeelt heb op de vierendertigste Tafel, in de vierde figuur. Haar figuur is nu t'eenemaal knobbelagtig, als een opgeblaase Kronkeldarm, dat cierelyk staat, van wegens haare menigvuldige kronkelbogten. Agter aan vertoont sy Ga naar margenoot+haar als een dunder darmken k, dat met subtielder fronselingen verdeelt is. Soo dat ik eygentlyk niet seggen kan, of het een gedeelte van de Maag is, of van den uytgaanden Darm. Daar agter aan, onder het Maagportier vertoonden haar de blinde Ga naar margenoot+Darmen, of uitspattende Vaten lllll, die merkelyk dunder geworden waaren, en van haar figuur seer veel afgeweeken, die sy in de Rups hadden. Sy waaren ook t eenemaal van de Maag afgeweeken, daar sy andersins in de Rups altyt seer cierelyk op rusten, en door verscheyde Longpypkens aangehegt worden. Maar waar sy eyndigen in de Kapel, is my nog onbekent, waarom ik haar dan soo afbeelde, als ik se in de sectie geobserveert hebbe. Daar onder sag men de dunne Darmen Ga naar margenoot+mm, waar door men eenige bolagtige inhoud sag heen schynen. En wat lager sag men den Darm, Ga naar margenoot+merkelyk in een vuilnis kolk gedilateert n, die dan weer samengetrokken wiert, en voorts in een kleender Ga naar margenoot+dilatatie eyndigde o, waar op de regte Darm Ga naar margenoot+volgde p, dewelke syn uytgank in een hoornbeenig Ga naar margenoot+ringeken heeft, 't geen den Aars is q, en met hayrkens beset is, die in den Buik opgetrokken wort. Daar neffens siet men twee Spierkens van den Aars, waar van ieder een swart hoornbeenken Ga naar margenoot+tot syn Pees heeft r r. Deese twee dilatatien van de Darmen bekleeden nu de plaats van den Kronkeldarm in de Rups, die hier nu in de Kapel in een heel ander deel vergroeyt is. Dat seker wonderbaarelyke en onbevattelyke vergroeyingen van leedematen syn, die alle aandagt wel verdienen, om dat sy de heerlykheid | |
[pagina 597]
| |
DEI excellentiam omni populo quam evidentissime demonstrant. Cogitavi hinc saepius, utrum & Rex Nebucadnezar, cum gramen ederet instar Boum, ejusque pili crescerent, ut illi Aquilarum, & ungues, ut Volucrum, ipseque sua privaretur ratione; utrum, inquam, tunc viscera ejus haud etiam fuerint mutata, ut ad digerendum aliud alimentum essent idonea. Ita sane illuminatissimus Zeraphim Jacobus Böhm valentissimis argumentis evincit, quod Adami viscera notabiliter alterata sint, & rudiora, crassiora, magisque terrestria facta; postquam is in peccatum DEIque iram prolapsus est. Saltem in omnibus Insectis viscerum isthaec mutatio manifeste patet: quousque enim ea sub Erucae habitu constituta sunt, crasssoque & terrestri pabulo utuntur; similia etiam rudia ipsis viscera sunt concessa: at vero ubi nobiliora acquirunt corpora, & subtiliore se alimento nutriunt; tunc viscera eorum simili etiam ratione mutantur: quae quidem mutatio tanta est, ut quis illa vix cognoscere amplius posset, nisi lentas accretiones, mirabilesque membrorum mutationes, de die in diem prosequeretur. Inter omnes, quibus Papilio gaudet, partes haud alia majorem meretur animadversionem, quam Proboscis. Ruditer hanc quidem tantummodo delineavi; quoniam constitueram pluribus eam Iconibus, magnitudine admodum aucta, exprimere: quod tamen per anni tempus exsequi non licuit. Illa ejus extremitas, qua Animalculum sugit, praecipue singulari modo fabrefacta est: constat autem tubulo duplici, varios, uti videtur, diviso in articulos; quorum ope ea, perquam peculiaribus apta motibus, mirabili se ratione in unum convolvere, iterumque exporrigere valet. Cernitur etiam, quod, sicubi Papilio Mel aut Saccharum sugit, aër se simul intermisceat, sicque per Proboscidem ad Ventriculum deferatur. Id qui conspicere vult, Papilionis alas forcipe ferrea, exigua, prehensas alicubi defigere debet, glebulamque Sacchari tantillo aquae humectare; dein subtili acu Proboscidem evolvere, Saccharoque admovere: fiet ita, ut Papilio Saccharum mox suctu adtrahat; tumque, microscopii ope, alimoniam simul & aërem in ejus corpus adscendentes observare licet: quod quidem visu perquam est jucundum. Hac ratione Papiliones etiam per aliquot hebdomadum intervallum in vita superstites conservari possunt: imo adsuescunt ii adeo pulchre huic nutricandi modo; ut suas | |
van de werken GODS overtuygent aan de volkeren bekent maaken. Het geen my dikmaal heeft doen denken, of ook in de Konink Nebucadnesar, wanneer hy gras at als de Ossen, en dat syn hayr wies als der Arenden, syn nagelen als klaauwen der Vogelen, en dat hy van syn verstant berooft wiert, meede syne ingewanden niet verandert syn geworden, om een ander voetsel te gebruyken. Gelyk als de hoogverlichte Zeraphim Jacob Böhm kragtiglyk bewyst, dat de ingewanden van Adam merkelyk meede verandert syn, en groover, dikker en aardagtiger geworden, naa syn val inde sonde en den toorn GODS. En dit veranderen van Ingewanden is in alle Insecten kennelyk: dewelke, als sy Rupsen syn, en een grof aardagtig voetsel gebruyken, ook diergelyke plompe ingewanden hebben: maar als sy verheerlykte lichaamen krygen, en een subtielder voetsel nuttigen, soo vergroeyen ook naa proportie, haare ingewanden: en dat soodanig, dat men de selven niet sou kunnen bekennen, ten sy men dag op dagh haare vergroeyingen, en wonderbaarelyke veranderingen in leedematen kwam naa te speuren.
Onder alle de deelen, die deese Kapel heeft, is niet opmerkelyker als syn Snuit, die ik maar ruwelyk afgebeelt heb, alsoo myn intentie was, om die heel in het groot, en in verscheyde figuuren te vertoonen, dat de tyt van het jaar my belet heeft. Op haar eynde, daar het Dierken met deselve suygt, is sy het raarste van maaksel. Sy bestaat uyt een dubbelt pypken, dat in verscheyde articulatien verdeelt schynt, en waar door sy haar heel wonderlyk in een kan rollen, en ook weer regt uytsteeken, door seer seldsame beweegingen. Men siet ook, als de Kapel Honing of Suyker suygt, dat de lucht sig daar meede onder vermengt, en soo door de Snuit naa de Maag gevoert wort. Om dit te sien, moet men syne Vleugelen in een yser nyptangeken vatten, en dan ergens op vast maaken, voorts moet men een klontken suyker neemen, dat met een weynig water vogtig gemaakt is, en dan moet men met een subtiele naalt syn Snuit voor den dag brengen, en die op de suyker leggen. Als dan soo sal hy deselve dadelyk op suygen, op welken tyt men dan met een vergrootglas haar voetsel, en de lucht in syn lichaam kan sien opklimmen, dat seer fray om te sien is. En op die wyse kan men de Kapellen eenige weeken in 't leeven houden, en sy worden dese manier van voeden soo gewent, dat se selfs haar Snuit eyndelyk aan de natte suyker of honing, met water gemengt, uytsteeken. Men kan den- | |
[pagina 598]
| |
tandem Proboscides sponte exserant, humidoque Saccharo, aut Melli cum aqua misto, immittant. Jam vero inde facile est conjicere, quam subtiles illi sint Musculi, haec qui omnia movent; quam exiles Venae, Arteriae & Nervi, quorum opera ad hunc motum requiritur: Proboscis enim, vel in ipsa sua extremitate, fabricam monstrat longe subtilissimam. Sane fateri ingenue cogor, oculorum, manuum, ingeniique vires me heic deficere ad partem istam probe perlustrandam, tractandam, atque describendam. Unde iterum iterumque disco, quod omnis nostra cognitio in misera hacce vita nil nisi profundissima ignorantiae abyssus sit, nec suam unquam, quousque in calamitosa hac tellure degimus, perfectitudinem consecutura. Sufficere igitur nobis heic debet, quod ab iis rebus, quas videmus, manuducamur ad substantiae longe sublimioris cognitionem; ut adorandae isthuic Majestati secundum perfectissimam suam voluntatem obedire, atque in Ejus timore poenitentiam nostram peragere conemur: id namque solum necessarium est; reliquum omne vanitas vanitatum, nec quicquam amoris meretur. | |
Genitalia Maris.Ga naar margenoot+Cum Papilioren Marem, quatuor a sua mutatione diebus, aperuissem, Genitalia in eo numeris Ga naar margenoot+omnibus absoluta conspexi. Penis a, in extremis corporis annulis situs, bina utrinque Ga naar margenoot+gerebat cornea Ossicula b b, coloris dilute spadicei, quibus in medio & parte postica tegebatur. Binae istae particulae cum simili quadam Ga naar margenoot+corneo-ossea Margine c articulabantur, quae Penis partes, cinguli instar, ambiebat. Proxime aliud adhuc ejusmodi cernebatur corneum Ga naar margenoot+Ossiculum, inflexum d d, quod a Penis partibus Ga naar margenoot+in regione posteriore bipartiebatur e. Anterioribus duabus corneo-osseis particulis elevatis, subtus, in partium Penis cavitate, bini adhuc comparebant Unguiculi, incurvi, extremis Foemellae annulis abdominalibus sub coitu inuncandis firmiterque detinendis destinati. In vulgaribus Papilionibus, albis, id praecipue quam maxime conspicuum est: Foemella enim hujusce speciei saepe avolat, Marem sibi adhaerentem secum trahens, qui, suis Unguiculis in Foemellae Vulva defixus, Capite caeterum deorsum inclinato pendulus, ne Alas quidem suas movet. Porro Musculi harumce Penis partium inter memorata cornea Ossicula collocati conspiciebantur; imo in haec ipsa Ossicula inserti. Intus, | |
ken, wat subtiele Spierkens het syn, die dit alles beweegen, wat voor Aderen, Slagaderen en Senuen het moeten wesen, die hier toe helpen, alsoo de Snuyt op syn eynde selfs seer subtiel van maaksel is. Soo dat ik moet belyden, dat myn Oog, Hant en verstant, hier alle drie te swak toe syn, om het regt te besien, te handelen en te beschryven. En ik leer daar geduurig uyt, dat alle onse wetenschap, hier in dit ellendig leeven, niet als een diepen afgront van onwetentheid is, die ook in deese rampsalige werelt nimmermeer haare volmaking sal verkrygen. Soo dat het ons hier genoeg moet syn, dat wy een Hoger Wesen uyt de sienelyke dingen leeren kennen, om die aanbiddelyke Majesteyt naa syn volmaakte wil te gehoorsaamen, en onse boete in syne vreese te volbrengen. Want dat alleen is nodig, en al de rest is ydelheid der ydelheeden, sonder eenige beminsaamheid. | |
De Teelleeden van het Manneken.Wanneer ik een Mannekens-Kapel kwam te openen, vier dagen naa syne verandering, soo sag ik daar in de Teelleeden, in haar perfectie. De Ga naar margenoot+Roede a lag in de alderuyterste ringen van het lichaam, aan weersyden had hy twee Hoornbeenkens Ga naar margenoot+b b, van couleur ligt castanie bruyn, die hem in 't midden en van agteren bedekten. Deese twee deelkens wierden gearticuleert met diergelyk een Ga naar margenoot+Hoornbeenig rantken c, dat als een band de deelen van de Roede omving: en daar aan, sag men nog Ga naar margenoot+een ander diergelyk kromgeboogen Hoornbeenken d d, dat de deelen der Roede van agteren in twee verdeelden Ga naar margenoot+e. Als men de voorste twee Hoornbeenige deelkens opligten, soo vertoonden haar daar onder in de holte van de deelen der Roede, nog twee kromme klaauwkens of nagelkens, dewelke dienen, om de uyterste ring van het lichaam des Wyfkens in de vermenging vast te houden. Dat in de gemeene witte Kapellen opmerkelyk te sien is, daar het Wyfken dikmaals met het Manneken voort vliegt, dat sig dan met syne nagelkens aan haare Schamelheid vast houd, hangende voorts met het Hooft om laag, sonder dat het syne Vleugelen ook komt te roeren. Voorts sag men de Spieren deser deelen van de Roede tusschen de geseyde Hoornbeenkens ingeplaatst, waar in deselve ingeplant wierden. | |
[pagina 599]
| |
qua bini unguiculi siti erant, aliae praeterea particulae quaedam, ad Penem pertinentes, sese offerebant; quas tamen haud omnino accurate examinavi. Penis ipse tum ex Osse corneo, tum ex nervosa portione, constructus est. Pars corneo-ossea figuram gerit illius ossiculi, quod in Canum Pene invenitur. Anteriore ea extremo suo patula hiat; per quam aperturam mollior ac nervosa Penis portio in coitu erigitur. Ga naar margenoot+Fundamentum, sive Basis Penis itidem nervea est f; magis tamen compacta, quam pars anterior, qua erectio perficitur. Sequitur deinde Radix Ga naar margenoot+vel Corpus Penis g g, quod cavo suo partim Sperma album, partim alium continebat humorem, Ga naar margenoot+in minutissima divisum granula h, quae, instar sabuli argentei, splendebant, quando Ga naar margenoot+Pene vulnerato foras effundebantur i. Cujusnam naturae haec sit materies, alii inquirant. Penis deinceps quam elegantissime crispatus atque in unum convolutus apparebat. In regione autem Abdominis paullo posteriore tandem cernebatur, Penis nervosum corpus in Ga naar margenoot+duas partes secedere k, quae deinde in quatuor alias, principiis satis fortibus firmisque enascentes, dividebantur. De ingenio posteriorum harumce particularum difficulter quidpiam pronunciavero. Duae earum tenuissimae, Ga naar margenoot+quaeque maxime in unum contortae erant l l, mihi videbantur Vesiculae Seminales esse: album enim continebant liquorem spermaticum, &, quoad fabricam, ex minutis veluti granulis, membrana colligatis, constabant. Reliquae binae Particulae pro Vasis Deferentibus Ga naar margenoot+m m haberi possent; & Nodulus n, in quem terminantur, pro Testiculo: ut adeo Animal isthoc uno duntaxat Teste instructum foret. Verum merae hae sunt conjecturae, de quibus certi quidpiam pronunciare non ausim. Pars globosa, quam Testiculum voco, pallidi & propemodum grisei erat coloris, tantillum ad purpureum accedentis. Duabus ea tunicis vestiebatur; quarum prior & exterior, pluribus conjuncta Fistulis Pulmonalibus, permagna gaudebat tenuitate: altera multo erat crassior, atque dissecta subtenacem intus, & glutinosam, monstrabat materiem, non diffluentem, molliculam tamen, multis intertextam argentei candoris Fistulis Pulmonalibus, nonnullisque passim striis purpureis interstinctam. An vero pars isthaec Testiculus sit, nec ne, forte multiplici sectione detegi posset. Partes istae undequaque Fistularum Pulmonalium & Pinguedinis interventu adeo valide connectebantur; | |
Van binnen, daar de twee klaaukens geplaatst waaren, sag men nog eenige andere deelkens, tot de Roede behorende, die ik niet heel nauw geexamineert hebbe. De Roede selve bestaat ten deele uyt Hoornbeen, en ten deele uyt een Zenuwagtig gedeelte. De figuur van syn Hoornbeenig gedeelte is als het beenken, dat men in de Roede der Honden siet: van vooren is het oopen, waar door dan het weeke en Zenuwagtigte gedeelte van de Roede opgeregt wort in de vermenging. De gront der Ga naar margenoot+Roede is meede Zenuwagtig f, en vaster van substantie als van vooren, daar hy sig opregt. Hier op Ga naar margenoot+volgt de wortel of het lichaam der Roede g g, dat in syn holligheid eensdeels vervult was met een wit saat, en anderdeels met een vogtigheid, die in seer Ga naar margenoot+kleene greynkens h gedeelt was, dewelke als silver sant glinsterden, als de Roede gekwetst wiert, en Ga naar margenoot+dat deese substantie daar buyten liep i. Wat dit is, staat nog te ondersoeken. Voorts wiert de Roede seer aardig gekrinkelt en in een gewonden. En wat verder naa agteren in den Buik sag men, dat het Senuwagtige lichaam der Roede in twee deelen Ga naar margenoot+verdeelt wiert k, die haar weer in vieren verdeelden, synde in haar begin redelyk sterk ende vast: maar wat dit voor deelkens syn, is my swaarelyk te seggen. De twee dunste, en die seer in Ga naar margenoot+een gekronkelt waaren ll, sag ik voor de Zaadblaaskens aan, en binnen in haar was een wit saat, en het maaksel van de deelkens selve vertoonde sig, als uyt kleene grynkens te bestaan, die in een Vlies verbonden waaren. De andere twee deelkens sou Ga naar margenoot+men kunnen neemen voor de afbrengende vaten mm, en het knoopken n, daar sy in eyndigen, voor een Saadballeken, waar van dat 'er dit Dier dan maar een sou hebben. Maar alsoo dit gissingen syn, soo kan ik daar niets sekers meer van seggen. Het bolagtige deelken, dat ik het Saadballeken noem, was van een bleeke en haast gryse couleur, een kleen weynig naa het purper trekkende. Het wiert bekleet met twee rokken. De eerste en buytenste, die met verscheyde Longpypen vereenigt was, die was seer dun en de tweede veel dikker. Als ik dese opende, soo sag ik daar binnen in een taayagtige lymige substantie, die niet vervloeyde, hoewel sy weekagtig was: deselve was met veele silver witte Longpypen doorweeven, en hier en daar sag men eenige purpers streepen daar door loopen. Maar of nu dit deel het Saadballeken is, of niet, dat sou mogelyk uyt een veelvuldige sectie kunnen blyken. Over al wierden deese deelen, door de Longpypen en het vet, sterk vastgehegt; soo dat se niet als door een seer swaare moeyte te ontvou- | |
[pagina 600]
| |
ut non nisi perquam difficili labore explicare eas liceret. Intestini recti exitus sub corneoosseis Penis particulis patebat; at binae ejus Cloacae semet contraxerant. Praeterea vidi, Vesiculam Pneumaticam, anterius prope Ventriculum sitam, aëre plenam esse. Ventriculus ipse racemum veluti Uvarum referebat. Sequebantur hunc Intestina Caeca. Intestinum tenue Ventriculo notabiliter longius erat, sibique succedentes habebat Cloacas. Haec sunt, quae sexto Septembris in Animalculo isthoc observavi. Abierat id 17 Augusti ex Eruca in Aureliam, dictoque tempore formam Papilionis induerat; ut hinc 19 dierum intervallo opus hoc ab ipso fuerit peractum. | |
Ovarii Anatome.Post aliquot deinde dies Papilionem aperui Foemellam, extrinsecus quidem a Mare haud discrepantem: ut hinc prima fronte etiam putaverim, me Masculum dissecuisse; quamvis tamen crassities Abdominis me moneret, Foemellam mihi sub manibus esse: quod quidem tanto postmodum certius mihi innotuit; quum ejus Oviductus detegerem. Erant hi nullis hactenus Ovulis foeti, atque ideo Maris Genitalibus veluti similes videbantur: tandem tamen eo perveni usque; ut certo mihi constiterit, esse Oviductus. Multa Insecta, quae aliis paullo diutius vitam protrahunt, principio vel imperfectis, vel penitus nullis, Ovulis sunt instructa. Quin animadverto, quod omnia fere Insecta, cum semen suum in se perfecerunt, ilico post moriantur: nisi siquando semen istud adhuc accrescere, aut Insecta per hyemem superesse debent; ut primo vere Ovula sua in lucem edere possint: quod posterius in hisce, de quibus agimus, Papilionibus locum habet. Neque enim probabile mihi videtur, vel Ovula eorum, vel Vermes, vel Aurelias hyemali tempore unquam superesse: quapropter ipsis hisce Animalculis id oneris impositum est. Hinc etiam tempestate autumnali in cava arborum, in horrea, in aedes hortenses sese recipiunt; ubi sanguis eorum brumali frigore haud aliter, ac oleum Olivarum, condensatur, ipsaque, ad rigorem fere usque congelata, nec sese movent, neque & quidpiam comedunt: quemadmodum multoties observavi. Imo nec excrementa etiam sub id tempus exonerant. Institui tum in Papilionibus sic constitutis haud pauca experimenta curiosa; quae tamen heic describere nimis longum foret. | |
wen waaren. De regte Darm had syn uytgang onder de Hoornbeenige deelen van de Roede, maar syne twee vuilniskolken sag ik, dat gestonken waaren. Nog sag ik, dat voor aan by de Maag het Luchtblaaske vol lugt was. De Maag selve was als een Druyvebosken, daar dan de blinde Darmen op volgden. Voorts was de dunne Darm merkelyk langer als de Maag, en daar op sag men de vuilniskolken volgen. Dit sag ik op den sesden September, naa dat dit Dierken van een Rups, op den 17 Augustus, in een Gulde Pop verandert was, en op den geseyden tyt de gedaante van een Kapel aannam; dat het in 19 dagen kwam te volbrengen. | |
De Ontleeding van den Eierstok.Eenige daagen hier naa soo opende ik een Wyfkens Kapel, 't geen uyterlyk niet verschilt van het Manneken: soo dat ik ook in het begin my verbeelde, dat ik een Manneken had geopent, hoewel ik aan de dikte van den Buik oordeelde, dat het een Wyfken was, en dat nog te meer, als ik syne Eierleiders ontdekte, dewelke my, alsoo sy nog geene Eyeren in haar hadden, de Teeldeelen van het Manneken gelyk scheenen: dan eyndelyk soo ontdekte ik, dat het de Eierleiders waaren. Verscheyde Insecten, die wat langer als andere leven, syn in het begin, of met onvolkome Eyeren, of met gansch geene Eyeren voorsien. En ik bevinde, dat alle de Insecten haast terstont de geest geeven, als sy haar saat voortgebragt hebben: ten sy dat het nog moet aangroeyen, of dat se de Winter overblyven, om vroeg in het voorjaar haare Eyeren te setten, gelyk deese Kapellekens doen. Alsoo nog haar Eyeren, nog haare Wurmen, nog ook haare Popkens, soo ik vertrou, de winter overblyven; soo dat dan deese Dierkens selve deese last opgeleyt is. Waar toe sy haar ook in het najaar in de holle Bomen verbergen, als ook in de Schuuren en de Tuynhuysen, daar haar bloet in de Winter als een boom olie stremt, soo dat se als styf bevriesen, sonder dat se haar roeren, of ook eeten, als ik veelmaal gesien hebbe, soo dat se ook geene vuiligheeden lossen. Op welke tyt ik daar veel rare experimenten mede gedaan hebbe, dat nu te lang sou vallen om te beschryven. | |
[pagina 601]
| |
Ga naar margenoot+Oviductus in hoc Animalculo a a a a a dantur sex, qui utrinque in unum Ductum Communem Ga naar margenoot+b b terminantur: ut adeo Ovarium ibi loci simplicem duntaxat truncum referat, qui cavus est canaliculus, Ovula descendentia excipiens. In hunc canalem utrinque Tubuli, cavi, Ga naar margenoot+quinque, c c c c c, sese aperiunt; qui quidem, caecis orti apicibus, omnia sua contenta Ovulis deorsum tendentibus tandem affundunt: sunt enim Ductus gluten continentes, quo Papilio Ovula sua Urticis adglutinat. Fabrica horumce Receptaculorum glutiniferorum perquam est elegans: constant namque variis tuberibus dilatatis, ramulisque lateralibus, qui itidem ampliantur, & forte, uti ego quidem autumo, glutinosam istam materiem generant & secernunt. Ab altero latere horum Ductuum angustior alius Ga naar margenoot+Tubulus d ex Ovario emergebat, cujus alterum Ga naar margenoot+extremum oblongo Sacculo terminabatur e. Sacculus hic duplici velut materie repletus erat: Ga naar margenoot+pars enim ejus superior f continebat flavescentem; quam cum depromere inde vellem, tunicam Sacculi satis fortem esse deprehendebam: flavescens autem materies, intus haerens, vero simillima Pingui Papilionis mihi videbatur. Materies in parte stagnans inferiore limpidum referebat humorem, eaque etiam facie per Sacculum Ga naar margenoot+transparebat g. Alterum ante memorati Tubuli extremum in externas Ovarii partes, sive Ga naar margenoot+in Vaginam, desinebat h. Vagina haec inclusum monstrabat elegans Ossiculum corneum, a Vulva sese quam altissime intra Vaginam Ga naar margenoot+protendens, ostio gaudens, lit. i indicato. Ga naar margenoot+Omnes istae partes Ovarii, interventu Fistularum Pulmonalium a a, & Pinguedinis b b b, adeo firmiter inter se cohaerent; ut saepe animum & spem abjecerim eas unquam explicandi: at Patientia tandem vicit omnia. Animalcula haec Spiritu Vini quam facillime interficiuntur. Occidunt etiam perbrevi temporis intervallo, si in lagenam, Tabacum Brasiliense continentem, demittuntur: quod in aliis etiam Insectis obtinere animadverti; quamvis fortuito tantum casu prima vice in hanc observationem inciderim. Ita breviter recensui, quae, spatio aliquot hebdomadum, in hoc Animalculo potui detegere. Quodsi autem nec tempus mihi defecisset, nec autumnus praeter exspectationem maturius me obruisset; multa adhuc alia miracula, quae quidem obiter vidi, sed nondum tamen accurate examinavi, hoc loco prolixius pertractare animus fuisset. Cujusmodi est, v. g. verus | |
Ga naar margenoot+De Eierleiders in dit Dierken a a a a a syn ses, dewelke aan weersyden in een gemeene canaal eyndigen Ga naar margenoot+b b, alwaar dan de Eierstok een enkelde stam vertoont, dat een hol canaalken is, daar de Eyeren in afschieten. Hier in openen haar aanweersyden Ga naar margenoot+vyf holle pypkens c c c c c, die op haare toppen blint syn, en dewelke alle haare inhoud metter tyt op de afschietende Eyeren ontlossen: alsoo het de lym canaalkens syn, waar meede de Kapel haare Eyeren, die sy op de Barnde netelen set, vast kleeft. De structuur deser Lymbeurskens is seer aardig, bestaande uyt verscheyde gedilateerde bultigheeden, en sytakskens, die verwydert worden, daar in ik vertrouw, dat dese lym gemaakt, en afgekleynst wort. Aan de ander syde Ga naar margenoot+deeser beurskens, ging daar een nauwer pypken d uyt de Eierstok, dat aan de eene syde een langwerpig Ga naar margenoot+beursken hadt e, 't geen met een tweevoudige Ga naar margenoot+stoffe opgevult was. De bovenste substantie f was geelagtig, dewelke als ik daar wilde uytneemen, soo bevond ik, dat het Vlies van dit beursken redelyk sterk was: en de geele substantie daar in beslooten wesende, die scheen my het waaragtige vet van de Kapel gelyk te syn. De onderste materie, was als een heldere vogtigheid, gelyk die couleur Ga naar margenoot+sig ook soo door het Beursken vertoonde g. Aan de andere syde sag men de uyterlyke deelen van Ga naar margenoot+de Eierstok, of de Scheede h, waar in een rootachtig en cierelyk hoornbeenken beslooten was: dat van de Schamelheyd sig heel om hoog in de Scheede Ga naar margenoot+uitstrekte, daar het syn opening i hadt.
Alle deese deelen van den Eierstok waaren soo Ga naar margenoot+vast door de Longpypkens a a, en het Vet b b b gehegt, dat ik dikmaals de moet verlooren gaf, om se te ontvouwen, dan eyndelyk overwon de patientie alles. Dese Dierkens worden heel ligt in Brandewyn gedoot. En sy sterven ook in een seer korten tyt, als men se in een vles, daar Brasilische Toebak in is, komt te plaatsen, dat ik omtrent andere Insecten meede gesien hebbe, hoewel by geval, voor de eerste maal.
Dit is soo kortelyk, wat ik in dit Dierken in eenige weeken heb kunnen observeeren. En indien my de tyt niet ontbrooken hadt, en het naajaar overvallen; soo was myn voorneemen geweest: nog veele andere wonderen, die ik wel ter loops gesien hebbe, maar nog niet uytvoerig ontdekt, alhier omstandelyk te verhandelen. Als onder anderen de waare manier van het schielyk groeyen haarer Vleugelen. | |
[pagina 602]
| |
modus, quo Papilionis Alae tam subito crescunt. Tum quanam arte tubercula, vesiculae, & pustulae, pro lubitu Alis imprimi queant. Quomodo Eruca in mutationis suae opere sisti, iterumque promoveri possit. Quo pacto omnes colores, qui per Aureliae cutem transparent, intra parvum istud spatium ita coactos liceat retinere; ut nunquam increscendo sese amplius diffundant. Praeterea constitueram, omnes horumce Animalculorum maculas, lineas, & colores, magnitudine quam auctissima repraesentare, simulque eorum pilos, plumulas, squamulas, Fistulas Pulmonales, Crurum articulationes, & plura alia Naturae mysteria adjungere; de quibus aliquando me acturum esse alio loco promisi.
FINIS Mirabilis Historiae PAPILIONIS DIURNI. | |
Gelyk ook, hoe men daar bulten, blaaren ende blynen, na syn believen op kan maaken; hoe men een Rups in syn vervelling kan doen stil staan, en die weer doen voortgaan; als ook, hoe men alle de couleuren van de Gulde Pop, die door syn vel heen schynen, kan in haar kleente behouden, sonder dat se grooter uytgroeyen. Nog sou ik alle haar vlakskens, tekeningen ende couleuren, heel in 't groot vertoont hebben, neffens hare hayrkens, pluymkens, schobbekens, Longpypopeningen, en articulatien der Beenen, met veele andere natuurelyke verborgentheeden meer: die ik elders belooft hebbe.
EYNDE Van de verwonderlyke Beschryvinge van de DAGKAPEL. |
|