Bybel der natuure of historie der insecten. Deel 2
(1980)–Jan Swammerdam– Auteursrechtelijk beschermdCaput Secundum.
| |
Het Tweede Hoofdstuk.
| |
[pagina 579]
| |
PULCHRE DIGESTA ATQUE ORDINATA REPRAESENTATIO EXTERNA ILLORUM ERUCAE MEMBRORUM, QUAE SUB CUTE EJUS ADCREVERUNT. Quamvis autem modo memorata membra vel tum quoque sub cute jam conspicua sint, quando Eruca adhuc reptat & comedit; attamen ob parvitatem atque teneritatem suam vix probe demonstrari queunt: aquae enim instar diffluunt, multisque inclusa haerent senellis membranulis, quae Fistulis Pulmonalibus intertextae sunt. Hinc ea nunquam elegantius videre licet, quam ubi Eruca jam in eo est, ut mox mox cutis mutatione fungatur, atque omnia isthaec abdita miracula ex trinsecus oculis expositum eat. Tum sane, si Erucam quis cute sua exuat; dicta membra quam commodissime cernuntur. Ga naar margenoot+Animadvertitur scilicet eo tempore, duas Erucae Antennas sive Cornua esse a a, aeque ac Ga naar margenoot+duo Proboscidis Crura b b. Praeterea bini etiam Ga naar margenoot+ibi conspiciuntur Apices extantes cc; quibus equidem, propter similitudinem, furcillarum tribui Ga naar margenoot+nomen posset. Sub his Oculi d d in conspectum veniunt; & paullo profundius in pectore Ga naar margenoot+quatuor habentur Alae e e, quae juxta alias omnes partes sub cute in rugas complicatae sunt; ut ideo notabiliter extendi queant. Interhasce AlasPectori adhaerentia cernuntur sex priora Crura, quae cutem mutarunt; reliqua autem decem Crura, una cum exuviis, abscessere atque abolita sunt: quod ipsum pilis aculeatis quoque aceidit; quippe qui pariter cum cute decesserunt, sui vestigia in dorso relinquentes etiamnum conspicienda. Porro versus posteriora reliquos corporis Ga naar margenoot+Annulos ff, Caudamque g, videre licet. Hisce, quae veluti fundamenti loco substernimus, probe animadversis, atque accurate memoriae infixis, ulterius observandum est, quam miro modo omnes istae partes sub cute dispositae sint. Neque enim tali eae ordine naturaliter ibi digestae inveniuntur, quali eas depinxi. Imo vero quatuor Alae extremis suis apicibus intra cutem, quae quatuor primi ordinis Crura posteriora investit, conclusae sunt. At Cornicula, Proboscis & Furcillae in Cranio delitescunt, ibique modo quam mirabilissimo complicata atque composita reperiuntur. Ga naar margenoot+Cornicula isthaec sive Antennae posterius Ga naar margenoot+cum basi Capitis a a articulantur, ibique, sinuose ac ductu serpentino convolutae & intortae, sub Cranio, penes Oculos, adversus basin Proboscidis collocantur, ligamentosarum quarun- | |
SCHIKTE, ENDE ORDENTELTKE UYTERLYKEVERTOONING VAN DE LEEDEMAATEN DER RUPS, DIE ONDER SYNVEL SYN AANGEGROEYT. En alhoewel dese leeden, wanneer de Rups nog kruypt ende eet, onder het vel al sigtbaar syn, soo syn sy egter niet wel te vertoonen, om haar kleenheid ende tederheid: want sy syn soo vloeybaar als water, en in verscheyde tere vlieskens, die met Longpypen doorweeven syn, opgeslooten. Daarom syn deselve niet beeter te sien, dan als de Rups op het punt van syne vervelling staat, en dat by nu alle deese verborge wonderen uytwendig sal gaan vertoonen.
Deese leeden siet men als dan seer gemakkelyk, wanneer men de Rups syn vel aftrekt, op welken tyt men bemerkt, dat hy twee Hoornen Ga naar margenoot+heeft aa, gelyk ook twee Beenen des Snuyts bb. Vorders siet men daar ook twee uytsteekende puntkens Ga naar margenoot+cc die men vorkskens kan noemen, om de gelykheid, die sy daar meede hebben. Daar onder Ga naar margenoot+siet men de Oogen d d, en wat lager in de Borst Ga naar margenoot+syn de vier vleugelen te sien e e, die neffens alle de andere deelen kreukelig onder het vel geplooyt syn; waar door sy merkelyk uytrekken kunnen. Tusschen dese Vleugelen aan de Borst siet men de ses eerste Beenen, die vervelt syn, alsoo de andere tien voeten te gelyk met het vel afgestroopt worden ende verdwynen, gelyk ook de doornhayrkens doen, die meede vervellen, en waar van de tekenen op de Rug nog te sien syn. Voorts siet men Ga naar margenoot+naa agteren de overige ringen des lichaams f f, en de Staart g.
Dit als een fondamentgront wel aangemerkt, en de memorie ingeprent synde, soo moet men ook in agt neemen, op mat rare manier, dese deelen onder het vel geschikt syn. Alsoo sy in die order niet geplaatst bevonden worden, gelyk ik haar heb afgebeelt. Want de vier vleugelen syn met haare uyterste tippen in het vel, dat de vier agterste beenen van de eerste Order bekleet, opgeslooten; en aldaar hebben sy haare vastigheid. Maar de Hoornkens, de Snuit en de Vorxkens syn in het Hoofd verborgen, daar men haar seer wonderbaarelyk geplooit en gevouwen siet. Dese Hoornkens siet men dat agter op de gront Ga naar margenoot+van het Hooft aa haare articulatien met het selve hebben, alwaar sy krom ende slanggewys gevouwen ende geboogen worden, en onder het Hooft, neffens de Oogen, en tegens de gront der | |
[pagina 580]
| |
dam interventu tunicarum adnexae. Attamen extra naturalem eas situm depinxi; tum, ut partes subjacentes tanto exactius simul monstrare poslem; tum ne duas conficere icones cogerer: id quod per otii mei angustias haud Ga naar margenoot+licet. Proboscis ipsa b b pariter mirabili admodum ratione plicata est, & in antica Cranii regione fita: heic tamen eam nonnihil exporrectam sislo. Porro Furcillae cc itidem complicatae Ga naar margenoot+cernuntur, multasque in rugulas sinuatae. Ga naar margenoot+Sub his siti sunt Oculi d d. In medio autem Capitis videri potest, quaenam cutis portio sub Ga naar margenoot+medio Cranio e collocata fuerit, ibidem cum Ga naar margenoot+basi Proboscidis ff commissa. Inter ipsam Proboscidem sitae conspiciuntur duae particulae ad Ga naar margenoot+se mutuo applicatae g, quas Furcillas in Papilione vocant; quia Proboscis inter eas, tanquam inter distantia surcae brachia, sese recondit atque concrispat. Omnia isthaec, utpote admiratione dignissima, auctiore ideo magnitudine exhibere libuit. Hisce omnibus rite intellectis, mutatio, aut, ut ita dicam, transcretio Erucae in Aureliam nullo jam negotio comprehenditur. Tota haec namque in eo tantum vertitur; QUOD ERUCA EXUVIAS DEPONAT, ABSCONDITA HACTENUS MEMBRA SUA OSTENDAT, HORUMCE PLICAS ET RUGAS EVOLVAT, ATQUE EA OMNIA ORDINATE ET ARTIFICIOSE INTER SE MUTUO DISPONAT. En! hoc est, cujus gratia Auctores monstrosam illam metamorphosin excuderunt; quae tamen nuspiam, nisi in somniante eorum Cerebro, existit. Et, quod praeprimis risu dignissimum est, elaborarunt ii per centenos aliquot annos in expiscanda ratione, juxta quam isthaec metamorphosis perficiatur; quae interim nunquam in natura rerum invenitur. Eousque aberramus, siquando solum ingenium & rationem nostram, tanquam duces, sequimur, nostrisque in musaeis defixi, contemplationibus duntaxat animum pascentes, magnificentiam Dei operum negligimus; quae tamen fola pro veris demum ignorantiae nostrae magistris habere deberemus! Chrysallis ergo ab Eruca non discrepat, nisi eo, quod absconditos illa artus jam extrinsecus conspiciendos offerat. Postquam enim Eruca Ga naar margenoot+Textum suum perfecit a, posterioresque corporis sui partes, ope incurvorum quorundam unguiculorum, in id defixit; manet ea deinceps corpore inflexo, & semilunarem in formam contracto, de tela fua dependens. Tum | |
Snuit aangeplaatst worden, en aldaar syn sy, door eenige bandige rokken vereenigt Dan ik heb haar buyten haar situatie getekent, om de onder leggende deelen te beter te vertonen, en om geen twee figuren te maaken, daar my de tyt toe ontbreekt. Ga naar margenoot+De Snuit selve b, is meede seer raar gevouwen, en voor aan in het Bekkeneel geplaatst, alleen heb ik hem een weynig uytgerekt vertoont. Voorts siet Ga naar margenoot+men de Vorkskens c c meede samengeplooit ende gevouwen, met veele kleene rimpelkens. Daar onder syn Ga naar margenoot+de Oogen geplaatst dd, en in het midden van het Hooft siet men, wat deel van de Huyt midden Ga naar margenoot+onder het Bekkeneel e geleegen heeft: het welk tegens Ga naar margenoot+de grond van de Snuyt aansluyt ff: en tusscben de Snuit in siet men twee saamen gevoegde Ga naar margenoot+deelkens geplaatst g, die men de Vorkskens in de Kapel noemt, om dat de Snuit sig daar tusschen in, als tusschen een gapent vorksken, verbergt, ende opkrult. Het welk ik alles heb willen in het groot vertonen, om syne wonderlykheid.
Dit alles dan wel begreepen hebbende, soo sal het seer gemakkelyk vallen, om de verandering of vergroeying van een Rups in een Gulde Pop te begrypen: want deselve bestaat nergens anders in, ALS DAT DE RUPS SYN VEL AFSTROOPT, SYNE VERBORGENE LEEDEN VERTOONT, HAARE VOUWEN EN PLOYINGEN UYTREKT, EN ALLE DIE LEEDEN ORDENTELYK ENDE KUNSTIGH TE SAMEN SCHIKT. Hoewel de Schryvers, hier een monstreuse vervorming, uytgesmeet hebben, die geen selfsstandigheid nog weesen heest, als in de uytvindingen van haare speculatien. En dat seer belaggelyk is, sy hebben eenige honderden van Faaren de reedenen nagevorst, op welke dese vervorming geschiede, die nogtans nimmermeer in de Natuur te vinden is. Siet so dwaalt men, als men het verstant en de reeden, tot syn leermeester neemt, en dat men in syn studeerkamer sittende ende speculeerende, de heerlykheid van de werken GODS versuymt, die de waare leermeesters onser onwetenheid syn!
Daarom verschilt de Gulde Pop van de Rups niet, als dat sy nu haare verborge leeden uytwendig Ga naar margenoot+vertoont. Want naa dat de rups syn spinsel a voltrokken heeft, en syn agterste deelen van het lichaam daar in vast gehaakt, door middel van verscheyde kromme klaaukens, soo blyft hy met een geboge lichaam, dat halve maanwys in een getrokken is, daar in hangen. En men siet oogken- | |
[pagina 581]
| |
autem quam distinctissime vel ad oculum etiam patet, Erucam paullatim rectiorem atque curtiorem fieri: tertia enim & quarta corporis Ga naar margenoot+incisurae annulares b, vi sanguinis aerisque, absconditas Alas & Crura dilatantium, tam insigniter dispanduntur atque intumescunt; ut reliquum corpus, suo sensim sanguine emunctum, notabiliter ideo brevius evadat. Id ipsum quoque circa Proboscidem, Furcillas, Oculos, & Antennas obtinet; quippe quae omnia extuberant, inflantur, majusque & amplius spatium occupare conantur Ubi dein Eruca 15 vel 18 circiter horis ita pependit; tunc omne, quo sedecim ejus Crura polluerant, robur penitus amittit; ut iis niti aut incedere amplius haud valeat. Annuli ejus insignem atque mirabilem in modum sursum deorsumque moveri incipiunt. Tum octo Crura Ga naar margenoot+intermedia c, paullatim minora fieri, exuvias ponere, sursumque versus Caudam subvolvi Ga naar margenoot+cernitur a. Anteriora sex Crura d pariter sursum Ga naar margenoot+moventur, atque a se mutuo diducuntur Ga naar margenoot+b. Mox deinde animadvertitur, nigrum Cranii Os corneum, vi Proboscidis, Antennarum &c. turgescentium, in tres distinctas partes Ga naar margenoot+dehiscere; quarum una in medio est c, altera dextrum Ga naar margenoot+d, tertia sinistrum e latus occupat. Hoc facto, omnium prima, quae observatur, mutatio haec est, quod Furcillae semet extra cutem Ga naar margenoot+ostendere incipiant ff. Quum vero Eruca interim sese movere pergat; quatuor intermedia Crurum paria Ga naar margenoot+a a, una cum abscedentibus exuviis, paullatim plane sursum versus caudam aguntur: id, quod duobus etiam paribus anteriorum sex Crurum Ga naar margenoot+primi ordinis b contingit. Unde Furcillae Ga naar margenoot+c jam apertissime extra cutem constitutae cernuntur. Proboscis autem, Antennae, atque Alae, tum pariter sese extrinsecus conspiciendas praebere incipiunt. Fissum denique Ga naar margenoot+Cranium d itidem jam altius super corpus retractum observatur. Verum, exuviis penitus tandem depositis, omnes memoratae partes quam nitidissime super Ga naar margenoot+corpore extensae conspiciuntur a: ut ideo corpus aliam omnino figuram acquisiverit. Alae namque, Antennae, Proboscis, & Furcillae, quae ante in Crurum Osse corneo, & sub Cranio, compositae atque complicatae delituerant, heic nunc exporrectae sunt, Annulique Abdominis ad se mutuo coacti; dum interim Eruca, jam nomen Aureliae indepta, suis unguiculis in Ga naar margenoot+texto b defixa manet. At quoniam Icone minore, hoc est, nativam magnitudinem expri- | |
nelyk, dat hy allengskens regter ende korter wort. Want de derde en vierde ringwyse inkervingen van Ga naar margenoot+het lichaam b worden soo merkelyk opgespannen en uytgeset, door het bloct en de lucht, dewelke de besloote Vleugelen en de voeten aldaar verwyden; dat het vordere lichaam, allengskens van syn bloet ontbloot geworden synde, daar merkelyk door korter wort. Het selve geschiet ook omtrent de Snuit, de Vorkskens, de Oogen, en de Hoornen, die alle uytpuylen, opspannen, en een ruymer of grooter plaats traghten te beslaan.
En naa dat de Rups omtrent 15 a 18 uuren soo gebangen heeft, soo verliest hy alle de kragt in syn 16 voeten, daar hy nu niet meer op staan of mee gaan kan, maar syne ringen bginnen haar merkelyk en seer wonderlyk op en neer te beweegen: Ga naar margenoot+waar op men de agt middelste Voeten c allengskens siet kleender worden, vervellen, en opwaarts Ga naar margenoot+na de Staart schuyven a. En de voorste Ga naar margenoot+ses Voeten d, die schuyven ook opwaarts van malkanderen Ga naar margenoot+b. Hier op siet men voorts, dat het swarte Hoornbeen van het Bekkeneel, door het opswellen van de Snuit, de Hoornen, en soo voorts, in drie onderscheyde deelen komt te splyten: een in Ga naar margenoot+het midden c, en het tweede in de regter d, en het derde in de linker syde e. Waar op men voor de aldereerste verandering siet, dat de Vorkskens haar Ga naar margenoot+buyten het vel beginnen te vertoonen f f.
En alsoo de Rups syne beweegingen continueert, Ga naar margenoot+soo schuyven de 4 middelste paar voeten a a door het afstropende vel allengskens heel opwaarts naa de Staart; gelyk ook de twee paar van de voorste ses Ga naar margenoot+voeten doen, van de eerste order b. Waar door Ga naar margenoot+men de vorkskens c nu heel klaar buyten het vel siet. En de Snuit, de Hoornkens en de Vleugelen beginnen haar meede uytwendig te vertoonen: Ga naar margenoot+en men siet, dat het opgespleete Bekkeneel d nu verder of hooger op het lichaam geschoven is.
Maar naa dat het vel heel afgestroopt is, soo siet men alle deese deelen heel net uytgestrekt op Ga naar margenoot+het lichaam a: dat daar door een heel andere figuur aangenomen heeft. Want de Vleugelen, de Hoornkens, de Snuit, en de Vorkskens, die in het Hoornbeen der Voeten, en onder het Bekkeneel, gevouwen en geplooit, opgeslooten waaren, syn hier nu uytgerekt geworden, en de ringen des Buyks syn op een geschooven; blyvende voorts de Rups, die nu een Gulde Pop genoemt wort, met syne nagelkens Ga naar margenoot+in het spintsel b hangen. Maar alsoo dat soe wel in het kleen of levens grootte niet aan te | |
[pagina 582]
| |
mente, id adeo accurate demonstrari non potest; hinc aliam adjungam intercedente microscopio Ga naar margenoot+descriptam, qua dictae partes manifestius in conspectum venient. Ga naar margenoot+Primo quidem Furcillae a a comparent: tum Ga naar margenoot+media Capitis pars, subter Cranium posita b: Ga naar margenoot+basis Proboscidis c c: Proboscis ipsa, quae duo Ga naar margenoot+in Crura dd est divisa, & juxta corporis longitudinem Ga naar margenoot+exporrecta e. Penes eam primum par Ga naar margenoot+Crurum f f conspicitur, cujus articulationes paullo humiliore loco sitae sunt. Huic proximum Ga naar margenoot+est alterum Crurum par g g, quod itidem longius extensum est, suosque articulos pariter in extremitatibus ostendit. Juxta hoc utrinque Ga naar margenoot+disposita sunt Cornicula h h, quorum articulationes etiam clarissime videre licet: quin patet Ga naar margenoot+insuper, ea circa apices fuos crassissima esse i i, Ga naar margenoot+& parte anteriore subter Oculos k k semet recurvare: id quod tamen tertia Icon sub lit. a a liquidius commonstrat. Porro Alae juxta utrumque latus modo memoratarum partium protensae Ga naar margenoot+sunt llll; quae quidem Costulas suas, sive Nervulos, quibus perreptantur, quam manifestissime Ga naar margenoot+conspiciendos exhibent m m. In Abdomine Ga naar margenoot+Annuli cernuntur arcte ad se mutuo adducti n n, nonnullique insuper Aculei cute sua exuti, qui prominulas veluti papillas referunt: prout potissimum in latere dextro est videre: ibi enim istorum Aculeorum quidam, Dorso insidentes, Ga naar margenoot+repraesentantur o o. Super his autem quatuor adhuc Puncta respiratoria sese manifestant. Cauda denique apertissime conspicua Ga naar margenoot+est p, una cum Unguiculis ipsi adcretis q, quarum ope Chrysallis suo in texto defixa manet. Posteriora Crura hac Icone non exhibentur; quia sub descriptis partibus absconditae latent: quod ipsum & circa inferius Alarum par obtinet Quodsi mutatum isthoc, exuviisque suis spoliatum, Animalculum quis invertitGa naar margenoota, & in Ventrem devolvit; tunc demum conspicitur, quam singularem id hac parte figuram prae se ferat: jurares ejus superficiem papillis aculeisque extantibus horridam esse. Hoc autem inde proficiscitur, quod Pili aculeati, corpus Erucae obsidentes, pariter exuvias ponant, atque ejusmodi tunc figuras adsumant. At vero si quis imperitior imaginationis suae vires heic exercere vellet; is equidem facile Nasum, Oculos, aliasque partes hoc in Animalculo sibi effingere posset: quemadmodum & Auctorum haud pauci mera ex ignorantia factitarunt, imo iconibus etiam expresserunt. Scilicet inscitia errorum atque falsarum opinionum feracissima est, ho- | |
wysen is, soo sal ik dat ten aansien van die deelen in het groot verbeelden.
Ga naar margenoot+Als eerst de Vorksens a a, het middelste gedeelte Ga naar margenoot+van het Hooft onder het Bekkeneel b, de grond Ga naar margenoot+der Snuit c c, de Snuit selve, die in twee Beenen Ga naar margenoot+gedeelt is d d, en langs het lichaam is uytgestrekt Ga naar margenoot+geworden e. Daar neffens siet men het eerste paar Ga naar margenoot+Beenen f f, het geen wat lager syne articulatien heeft. Hier naast aan is het tweede paar voeten Ga naar margenoot+te sien g g, dat mede verder uytgerekt is, en op welkers eynden men meede de articulatien siet. Daar neffens syn aan weersyden de Hoornkens geschikt Ga naar margenoot+h h, waar in men meede haare articulatien seer klaar sien kan, en ook hoe dat sy op hare Ga naar margenoot+tippen het dikste syn ii. Van voren siet men, Ga naar margenoot+dat se onder de Oogen kk haar ombuygen. Maar dat wort klaarder in de derde fig. by de let. aa vertoont. Voorts syn de Vleugelen aan weersyden Ga naar margenoot+deeser deelen uytgestrekt llll, waar op men de Ribbekens of de Zenuwen der selve seer klaar vertoont Ga naar margenoot+siet mm. Op de Buyk siet men de Ringen Ga naar margenoot+der selve digt op een geschooven nn, neffens meede eenige vervelde doornkens, die als opstaande tepels haar vertonen, dat bysonderlyk aan de rechter zyde te sien is; alwaar eenige derselve, die op Ga naar margenoot+de Rug staan, verbeelt worden o o: en waar boven men nog vier ademhalende Stippen siet. Voorts Ga naar margenoot+wort de Staart heel klaar vertoont p, neffens meede de nagelkens op deselve q, waar door dese Gulde Pop in syn spintzel hangen blyft. De laatste beenen werden niet vertoont, om dat se onder de beschreeve deelen verborgen leggen, als ook het onderste paar vleugelen doet.
Als men dit veranderde of vervelde Dierken omkeertGa naar margenoota, en op syn Buyk legt, soo siet men wat voor een rare figuur het aldaar vertoont, even als of het met uytstekende tepelkens en doornkens beset was. Het geen syn oorspronk neemt, door dien de doorn hayrkens op het lichaam meede vervellen, dewelke die figuur dan aanneemen. Maar soo iemant sonder kennis daar op speculeeren wilde, hy sou ligtelyk een Neus, Ogen, en andere deelen, in dit Dierken fabuleeren, gelyk veele Schryvers gedaan ende ook afgebeelt hebben, uyt enkele onwetentheid: die altyt vrugtbaar van dwalingen en opinien is: en de soodanige syn onversettelyk, in | |
[pagina 583]
| |
minemque eo disponit; ut ne Attalicis quidem conditionibus sese a praejudiciis suis dimoveri patiatur: cum contra, qui multarum rerum peritia pollet, vera in via constitutus sit, quae ipsum ad inscientiae suae cognitionem perducit. Eruca, dictum in modum cute exuta, coloris est viridis, ibi praesertim loci, ubi ejus membra vi sanguinis intropulsi distenta sunt. Verumtamen postquam 10 aut 12 horae a cutis mutatione effluxerunt; praestancissimum ea atque fulgentissimum, quod imaginando quispiam fingere sibi possit, aurum colore refert. Haecque est ratio, ob quam Animalculum isthoc Chrysallidis aut Aureliae nomen obtinuit. Quum vero id undequaque, juxta vias, super Urticis haerens inveniatur, instar laminarum auri, Pervincae foliis adglutinatarum, coruscans; sitque Insectum perquam vulgare; ideo Auctores postmodum omnibus Erucis, hunc in modum mutatis, id ipsum Aureliae nomen dedere: quamvis pars earum maxima ne minimam quidem aurei coloris speciem prae se ferat; aliae autem non nisi punctis aureis interstinctae sint. Nunc solummodo superest, ut breviter ostendam, quomodo omnes ante enumeratae partes extendantur, & adeo ordinate, ut exhibui, super corpore disponantur. Comprehensu id facillimum est in memoriam revocanti, quod ante dixi; quatuor nimirum Alas suis excremitatibus, intra unam tunicam communem cum binis posterioribus Crurum primi ordinis paribus, conclusas esse; Cornicula ligamentosis membranulis obvolvi; Proboscidem simili modo in antica Cranii parte firmiter esse defixam. Quibus equidem positis omnino fieri aliter haud potest, nisi ut, quando Crura fissumque Cranium, una cum exuviis, Caudam versus devolvuntur, omnes dictae partes nitido ordine ac mensura, motuque regulari, exporrigantur & juxta se mutuo concinne digerantur: memoratae enim pelliculae, ligamentosae, tanquam totidem trochleae sunt, quae istas partes, interea dum hae inde evolvuntur, extendunt. Quodsi, amabo, ejusmodi mutatio in corpore majore, Animante v.g. Ovis Vitulive magnitudinem aequante, aliquando contingeret; quis est, quem tantorum DEI miraculorum contemplatio summam in admirationem haud foret abreptura? At vero DEUS satis superque in subtilibus hisce mysteriis, quae microscopii ope tantum in lucem producuntur, sese cognoscendum praebet. Jam itaque liquido intelligitur, in quo Erucae mutatio vertatur, & quidnam Aurelia aut Eruca cute | |
haare vooroordeelen: daar in tegendeel iemant, die veel weet, op de ware weg is, om syne onkennisse te vinden.
Deese Rups dus vervelt synde is groen van couleur, voornamelyk ter plaatze, daar syne leeden soo merkelyk door het ingedrongen bloet uytgespannen syn. Maar naa dat hy 10 a 12 uuren vervelt is geweest, soo vertoont hy sig als het schoonste en hoogste gout van couleur, dat men sig kan verbeelden. Om welke reeden dat dit Dierken de naam van Gulde Pop verkreegen heeft. En alsoo men het selve over al aan de weegen, aan de Barndenetelen siet hangen, gelyk men de glimmende loverkens aan de Maagdepalm doet, en dat het een seer gemeen Dierken is: soo syn naderhant alle diergelyke veranderde Rupsen, met de naam van Gulde Pop, by de Schryvers gedoopt geworden; hoewel het meeste deel in 't alderminste de couleur van gout niet vertoont: en andere hebben daar niet als tippelen van.
Daar resteert nu alleen, dat ik kortelyk aanwys, hoe alle deese opgetelde deelen uytgerekt, ende op het lichaam geschikt worden. Dat ligt te begrypen is, wanneer men herdenkt, dat ik gesegt hebbe, dat de vier Vleugelen by de vier laatste Voeten van de eerste Order, in een gemeen vel, met hare tippen opgeslooten worden; en dat de Hoornkens in bandige vlieskens leggen, gelyk ook de Snuit op die wys soo vast in het voorste van het Bekkeneel is. Waar door het een noodsakelykheid is, wanneer de Voeten en het gespleete Bekkeneel met het vel naa de Staart afglyen; dat alle deese deelen, op een nette Order, maat, ende reguliere beweeging uytgerekt, ende naast malkanderen ordentelyk geschikt worden. Want door middel van deese bandige Vlieskens, soo worden sy, als door soo veele katrollekens, daar se door heen glyen, seer kunstig uytgerekt. En indien dit in het groot geschiede, te weeten in een Dier, dat soo groot als een Schaap of Kalf was, ieder sou verbaast staan, om deese Goddelyke wonderen te bemerken. Maar Hy is ons genoegsaam kennelyk in deese kleene verborgentheeden, dewelke het vergrootglas openbaart. En soo verstaat men nu klaarelyk, waar in de verandering van een Rups geleegen is, en wat een Gulde Pop of het vervelde Rupsken is, hoewel de groote Harveus | |
[pagina 584]
| |
exuta sit: quamvis magnus Harveus eam, perversissime quidem, ut Ovum consideret, communique fascinatus errore per metamorphosin, quam ipse explicare nequit, generari statuat. Quando Animalculum istud horarum aliquot spatio aëri expositum pependit, externa ejus cutis paullatim aëris vi induratur: etiamsi membra interna, quae cute hac ambiuntur, aquae instar adhuc prae mollitie diffluant; ita ut Insectum propterea necessario nec Crura, nec Alas, ullo modo agitare, minimove motu ciere prius possit, quam supersluae illae humiditates sint discussae, atque Animalculum, effracta cute sua, tanquam Papilio inde in lucem prodeat: id, quod mox infra describam. | |
Anatome Chrysallidis, a biduo cutis mutatione functae.Oculi adeo etiamnum molles erant; ut inter tractandum diffluerent. Furcis similes particulae humiditate scatebant: interim articuli tamen in iis multo nitidius videndi erant; quamvis parte maxima membranam duntaxat referrent jam jam cohaerere incipientem. Pedes simili modo sese habebant; licet, ob pellucentes suas Fistulas pulmonales, jam paullo robustiores viderentur. Eadem ratione Antennae quoque comparebant Alae intus gelatinae similes erant, omni colore orbae; ut hinc Fistulas Pulmonales, de Conchae margaritiferae materie velud conflatas, per earum fluida transparentes discernere liceret. Quoad partes interiores plus observabatur mutationis. Ventriculus notabilem suae longitudinis partem amiserat. Gula contra ad duplam usque longitudinem increverat, tenuis instar tubuli, per Thoracem in Abdomen decurrens. A parte postica Ventriculus, in subtiliorem tubulum sive Intestinulum contractus, tantae erat teneritatis; ut vel levissime contrectatus dilaceraretur. Saturate rubram is humiditatem intus continebat, nonnihil purpurascentem, nec admodum fluidam. Huic autem materiei proxime adjacens cernebatur simile quoddam gypseum sedimentum, colore nonnihil pallidiore praeditum. Sex Intestina caeca a Ventriculo abscesserant. Cor, aeque ac Medulla Spinalis, multo breviora erant facta: caeterum vero alia nulla notabilis mutatio in iis animadvertebatur. Particulae, quas pro Sacculis textoriis habueram nonnihil graciliores & magis compactae evase- | |
dat seer verkeert als een Ey aanmerkt, stellende door een algemeene dwaling, dat het door een vervorming gebooren wort, die hy niet kan uytleggen.
Na dat nu dit Dierken eenige uuren in de lucht gehangen heeft, soo wort syn uyterlyke huyt allengskens door deselve verhart, hoewel de leeden, die daar van binnen in mee omvangen worden, nog soo week als water syn; en waar door hy nootsaakelyk, nog Beenen, nog Vleugelen, eenigsins kan roeren, en de minste beweeging daar niet mee vertoonen, voor al eer dese overtollige vogtigheeden uytgedampt syn, en dat het Dierken syn huyt doorbreekende, daar als een Kapel uyt te voorschyn komt, dat ik hier onder sal beschryven. | |
Anatomie van een Gulde Pop, twee dagen vervelt geweest synde.De Oogen waaren nog soo week, dat se in het handelen van een vloeyden. De vorksgelyke deelkens waaren vol vogtigheid; men sag egter haare articulatien daar wel veel netter in, maar sy waren nog meerendeel als een Vlies, dat begint te stremmen. De Voeten waaren van gelyken soo gestelt, hoewel sy door haar doorschynende Longpypen nu wat sterker waaren Op die wys vertoonden haar ook de Hoornen. De Vleugelen waaren als een geley van binnen, sonder eenige couleuren, soo dat men door haare vogtigheeden de perlemoere Longpypen sag heen schynen.
De inwendige leeden aangaande, daar omtrent sag men meerder veranderingen. De Maag was opmerkelyk korter geworden. De Slokdarm was tweemaal soo lang gegroeyt, en sy liep als een syn pypken door de Borst tot in den Buyk. Agter aan was de Maag in een fynder pypken of darmken te samen getrokken. En voorts was de Maag soo teer, dat hy op het minste handelen brak. Binnen in sig had hy, een hoog rode vogtigheid, die een weynig naa het purper trok, en die niet heel vloeybaar was. En dan sag men daar een diergelyk seer syn plaasteragtig sediment by leggen, dat wat bleeker van couleur was. De ses blinde Darmen waaren van de Maag afgeweeken.
Het Hert was veel korter te samen getrokken, als ook het Ruggemerg, sonder dat daar een merkelyker verandering in was. De deelkens, die ik voor de Spinbeurskens had aangesien, die waaren eenigsins geslonken, en wat vaster van substantie | |
[pagina 585]
| |
rant. Musculi in Thorace siti, Cruribus Alisque movendis inservituri, omni penitus carebant robore & firmitate, dimotique mox omnes a se mutuo abrumpebantur. Pingue paullo erat flavius, magisque coactum, perquam friabile, & facili negotio in miculas comminuendum. Fistulae Pulmonales tenuiores erant factae, atque in Cruribus, Alis &c. quam elegantissime dispositae observabantur. In inferioribus Abdominis Annulis purpureus haerebat Nodulus, propemodum rotundus. Particulae reniformes Oculis sese meis haud amplius offerebant; & quamvis in duabus aliis Aureliis a me fuerint investigatae, haud tamen eas detegere mihi licuit. At vero in aliis quidem Erucarum speciebus animadverti, quod hae Particulae sese recludant, nonnullasque tunc alias videantur exhibere particulas, quae Organis Spermaticis inserviunt. | |
Anatome Chrysallidis sex vel octo dierum spatio sua cute spoliatae.Externa membra, uti sunt Proboscis, Cornua, Crura, & Alae, haud amplius tantam conunebant humiditatem, sed paullatim sicciora & firmiora evaserant: quamvis tamen albido essent colore, qui sensim magis in griseum abibat. Circa partes internas maxima obtinebat mutatio. Ventriculus enim pedetentim in unum corrugabatur; at variis tamen locis simul in formam paullo magis globosam extumescens sese ultra superficiem protendebat: id quod praeprimis antica parte conspici poterat; ibi vero nequaquam adeo insigniter, ubi Intestina caeca circa posticam Ventriculi regionem inserebantur. Interna ejus humiditas saturatiorem jam purpuram induerat. Porro Thoracis Musculi multo distinctius erant conspicui, magisque coacti & solidi. Pingue adhuc notabilius sese in unum contraxerat. Heic nunc observavi, Nodulum purpureum non nisi Intestini recti itidem mutati dilatationem esse. Caeterum rudimenta cernebantur Genitalium, quae jam conspicua fieri, nonnullumque robur & firmitatem acquirere incipiebant. | |
Anatome Chrysallidis duodecim aut trede cim dierum.Proboscis heic jam insignem adepta erat soliditatem. Cornua squamosas plumulas suas jam exhibebant conspiciendas. In Cruribus itidem rigidiores Pili setacei manifestissime visui patebant; at squamosae plumulae subtiliores haud | |
geworden, de Spieren in de Borst, die tot de beweeging der Beenen ende Vleugelen dienen souden, die waren sonder de minste sterkte en vastigheid, en als men haar roerde, soo braaken sy alle van malkanderen. Het Vet was wat geelder en te samen getrokkender, synde meede seer brokkelig en brieselig. De Longaderen waren dunder geworden, en men sag haar in de Beenen, de Vleugelen, en soo voort, seer aardig geschikt. In de onderste ringen des Buyks sag men een purper knoopken leggen, dat ten naasten by ront was. De niergewyse deelkens sag ik niet meer, en hoewel ik die in twee andere Gulde Poppen naasogt, soo kon ik se niet ontdekken. Maar in andere soorten van Rupsen heb ik wel gesien, dat sy haar ontslooten, en eenige deelkens scheenen te vertoonen, die tot de Saatvaten dienen. | |
Anatomie van een Gulde Pop, die ses of agt daagen vervelt was geweest.De uytwendige leeden, als de Snuyt, de Hoornen, de Beenen en Vleuge en, waren nu soo vogtig niet meer, maar allengskens drooger ende sterker geworden, hoewel sy van een witte couleur waaren, die allengskens gryser wiert. Omtrent de inwendige leeden was de grootste verandering; want de Maag rimpelde allengskens op een, en op verscheyde plaatsen strekte hy sig wat bolagtiger boven de oppervlakte uyt: dat voornamelyk van voren te sien was; maar soo veel niet daar de blinde Darmen agter de Maag haar inplanting hadden. Syn inwendige vogtigheid was nu in een hoger purper vergroeyt. Voorts waren de Spieren van de Borst veel kennelyker, en vaster van consistentie en substantie. Het Vet was merkelyker in een getrokken. Het purpere knoopken sag ik nu, dat een verwyding van den vergroeyden regten Darm was. Voorts sag men de begintselen der Teeldeelen, die nu sigtbaar begonnen te worden, en eenige sterkte en vastigheid verkreegen. | |
Anatomie van een Gulde Popken van 12 a 13 daagen.De Snuit had nu een groote vastigheid verkreegen, de Hoornen daar sag men de schobagtige pluymkens al op: als ook op de Beenen, daar de styve borstelige hayrkens het sigtbaarste op waaren, maar de fyne schobagtige pluymkens soo niet. Ook | |
[pagina 586]
| |
ita. Praeterea etiam obscure griseus erat Crurum color; praecipue circa articulationes Thoraci proximas. Alarum pili plumulaeque pariter quam distinctissime cernebantur; at humebant omnes, tamque compresse sibi mutuo incumbebant, ut nonnisi artis ope conspici possent Scilicet similes erant pilis Felinis, qui, pelle aliquot diebus sub aquis demersa, vi humoris inbibiti inter se mutuo conglutinantur. Alae caeterum trahendo extendi sese patiebantur, diffractaeque suas ostendebant Fistulas Pulmonales & alia vasa. Color earum accedebat griseo, qui tamen nonnullibi paullo erat obscurior. At vero in Chrysallide sedecim aut septemdecim dierum memoratas partes omnes suis numeris absolutas & perfectas vidi. Si quis autem singulis diebus ejusmodi Anatomen institueret; is sane singularissimas, quae excogitari possunt, colorum mutationes esset animadversurus: namque ex pallide albo & griseo sensim heic fit transitio ad obscurum, saturate fuscum, eleganter rubrum, flavum, caeruleum, nitide candidum, pluresque alios colores. Quae quidem mutationes tam mirabili modo perficiuntur; ut vix describi queant: quum miraculorum Auctor, DEUS, regulis cogitatione haud adsequendis, interim firmissime stabilitis, in Natura rerum eas producat. | |
Anatome Chrysallidis sedecim aut septemdecim dierum, quae, mutationi suae proxima, mox Papilionis formam induet.Si Chrysallis isthaec sub id tempus examinatur; aureus ejus color paullatim expalluisse deprehenditur: ut omnes superioris Alarum paris colores distincte per eum transpareant. Si cutem & membranulas, quae Alas investiunt, abstraxeris, penitus siccas esse animadvertes. Attamen id nonnisi tempore autumnali contingit: tum enim, ob minorem solarium radiorum efficaciam, Chrysallides hae plerumque suam intra cutem suffocantur; quoniam haud fatis virium habent ad eam perfringendam. Alias vero Alae semper adhuc nonnihil humescunt. Particulae furciformes, quas ante in Chrysallide descripsi, jam prorsus cavae intus & vacuae sunt. Sub iis etiam manifeste nunc comparent Oculi, qui, aeque ac Apum Oculi, pilis obsiti sunt. Proboscis justo jam robore, firmitate, & fabrica gaudet; ut hinc se ilico crispet, quamprimum tunica, sive cute sua investiente, orbatur. Subter ea verae cernuntur Furcillae, quas inter Papilio Pro- | |
was de couleur der Beenen donkeragtig grys, voornamelyk omtrent de geledingen, die het digst aan de Borst waaren. Op de Vleugelen daar sag men de hayrkens ende pluymkens meede heel distinct: maar sy waren alle vogtig, en soo digt op een gevleyt, dat men die door kunst sien most. Soo dat sy haar als het Kattehayr vertoonden, wanneer dat vel een dag of twee in 't water heeft geleegen, en door ingedronge vogtigheid op een gevleyt is. Voorts lieten sy haar uytrekken, als men daar aan trok; en brak men die door, soo sag men hare Longpypen ende aderen. De couleur trok naa het grys, dat in sommige plaatsen donkerder was. Maar als het Gulde Popken nu sestien a seventien dagen out was, soo sag ik alle deese deelen in haar perfectie. En soo men van dag tot dag daar een ontleeding van deed, men sou de raarste veranderingen van couleuren ondervinden, die men sig sou kunnen voorstellen. En die allengskens van een bleek, witte, en gryse gront, in donker, hoog bruyn, schoon root, geel, blaauw, helder wit, en andere couleuren meer vergroeyden: dat soo wonderbaarlyk toegaat, dat het kwalyk te beschryven is, alsoo het de GODT der wonderen, door onnadenkelyke en vastgegronde regelen, in de Natuur te weeg brengt. | |
Anatomie van een Gulde Pop, die sestien en seventien daagen out is, soo dat hy op het punt van syne verandering staat, om de gedaante van een Kapel aan te neemen.Als men dit Gulde Popken op die tyt besiet; soo is syn goutverwige couleur allengskens verbleekt geworden, en alle de couleuren van het bovenste paar Vleugelen schynen daar distinct door heen. En als men het Vel en de Vlieskens afneemt, die haar bekleeden, soo syn sy 't eenemaal droog. Dan dat geschiet meest in het najaar, door dien sy als dan, om dat de Son weynig kragt heeft, meesten tyt in haar huyt verstikken, hebbende geene kragten genoeg, om die door te breken: andersins syn de Vleugelen, altyt nog een weinig vogtig. De vorksgelyke deelkens, die ik voor aan in het Gulde Popken beschreeven heb, siet men dat nu t'eenemaal hol ende leeg van binnen syn, en de Oogen vertonen haar daar onder, die even als de Byen-Oogen, met hayrkens beset syn. De Snuit heeft nu syn volkome kragt, sterkte ende maaksel, soo dat hy sig dadelyk omkrult, wanneer men hem van het Vlies of de huyt, die hem bekleet, ontbloot: en daar onder vertoonen haar de waaragtige vorkskens daar | |
[pagina 587]
| |
boscidem suam recondit: prout in Papilione repraesentabo. Porro Cornicula itidem perfecta sunt, elegantibusque squamis plumatilibus obtecta. Crura, horumque plumulae, articuli ac ungues, suis singula numeris absoluta sunt: ut ideo mox, ac pelle membranisque, quibus ambiuntur, expedita sunt, valide admodum sese moveant atque agitent. Interiora, magisque recondita, Crura multo tenuiore pellicula in Chrysallide vestiuntur, quam quidem exteriora, aëri obversa, quae, prout ordinate in Chrysallide disposita sunt, Icone ante expressi. Inferiores itidem Alae tenuissima obvolvuntur membrana, longe profecto subtiliore, quam est externa illa cutis, quae Alas superiores investit. Interna membra si examinantur; patet, O culos suam adeptos esse perfectionem: repleti enim sunt filamentis pyramidalibus similem in modum, ac ante in Ape mellifera descripsi. Per Proboscidem duplex fertur canaliculus, qui in Thorace tantum simplex est, Gulamque veluti constituit, in Ventriculo demum desinens. Thoracis Musculi debita jam soliditate gaudebant, inque triplices Fibras, transversas nimirum, rectas & obliquas, erant distincti. Penes Gulam, inter modo dictos Musculos, Particulae illae, quas pro Sacculis textoriis habueram, sitae cernebantur; quae quidem in unum concrispatae erant, & anterius, circa finem Gulae, quae utrinque cum ipsis sese uniebat, inserebantur. Superne Ventriculo incumbebat rugosa quaedam Vesicula, tenuis interventu tubuli cum Gula communicans, & motu Peristaltico gaudens. Vesicula isthaec, aeque ac Ventriculus, & Gulae ipsius pars aliqua, faturate purpurei ruboris humiditate repleta erant: at partem Gulae anteriorem aër occupabat. Ventriculus, mirabili modo in unum complicatus, tuberculis veluti plenum sese exhibebat: postica ejus pars, Intestinulo similis, multo erat angustior, contractior, & nonnihil rugosa; ut hinc revera Intestini nomen ipsi competat. Caeterum Vascula Caeca, Varicosa, aut Crocea, ibi loci conspiciebantur, quae a Ventriculo abscesserant. Crassa deinde Intestina sese videnda offerebant, quae, uti in Eruca valde brevia erant, ita nunc multo majorem in longitudinem atque tenuitatem excreverant; ut quasi extendendo sic producta fuisse viderentur. Dilatabantur ea postmodum in Nodulum, descripto humore purpureo plenum; tumque alia insuper sequebatur dilatatio Intestinorum, priore major, quae eodem pariter liquore turgebat. | |
tusschen de Kapel syn Snuit verbergt, als ik in de Kapel uytbeelden sal. Voorts syn de Hoornkens meede volkomen, en met cierelyke pluym schobbekens bedekt. Haar Voeten en haar Pluymen, als ook haare articulatien ende nagelen, syn alle volmaakt. En soo rasch sy van haar huyt ende vliesen ontwart syn, die haar bekleeden, soo beweegen ende roeren sy haare leeden seer kragtig. De binnenste en verborge voeten in de Gulde Pop syn met een veel dunder vlies bekleet, als de buytenste, die tegens de lucht gelegen hebben, en die ik in de Gulde Pop ordentelyk geschikt heb afgebeelt. Soo van gelyken syn de onderste vleugelen in een seer dun vlies bewonden, dat op ver naa die dikte niet en heeft, als de uytwendige huyt, die de bovenste Vleugelen bekleet. Als men de inwendige leeden besiet, soo ondervint men, dat de Oogen nu haar volmaking hebben, synde vervult met Pyramidale draatkens, op de wys, als in de Honingbye beschreeven is. Door de Snuit loopt een dubbelt pypken, dat in de Borst enkelt is, en als de Slokdarm maakt, en soo eyndigt in de Maagh. De Spieren der Borst waaren nu volkomen sterk, en in driederhande Vesels verdeelt, als dwarsche, regte, ende schuynsche. Neffens de Keel, en tusschen dese Spieren, lagen de deelkens, die ik voor de Spinbeurskens hadt aangesien, deselve waaren in een gekronkelt, en sy hadden haar inplanting voor aan, by het eyndigen der Slokdarm, dewelke aan weersyden daar meede vereenigt was. Boven op de Maag lag een kreukelig blaasken, dat met een syn pypken met de Slokdarm communiceerde, en een wormswyse beweeging had. Dit was met een hooge-purper-rode vogtigheid vervult, als ook de Maag, en een gedeelte van de Slokdarm selve, en het voorste gedeelte der Slokdarm sag men dat vol lucht was. De Maag was wonder aardig in een gekronkelt, en sy vertoonde haar als vol knobbelheeden: agter aan was sy als een Darmken, veel enger in een getrokken, en een weynig fronselig, soo dat men se daar een Darm noemen kan. Voorts sag men daar ter plaatze de blinde, uytspattende, of Saffraanvaten, die van de Maag afgeweeken waaren. Hier op sag men, dat de dikke Darmen, die in de Rups kort waaren, hier veel langer ende dunder uytgegroeyt, en als uytgerekt waren geworden: sy dilateerden haar voorts in een knoopken, dat vol van de beschreeve purpere vogtigheid was, en daar op volgde nog een ander, maar grooter dilatatie der Darmen, die meede met deselve vogt opgevult was, en die sy uytkakken, wanneer sy vervelt syn, op welke tyt het onderste knoopken dan het kleenste is: dese daar in vervatte vuiligheid, vertoont sig, als een | |
[pagina 588]
| |
Chrysallides, quando exuvias suas posuerunt, liquorem modo memoratum ano excernunt: quo facto Nodulus infimus superiore minor est. Contentum autem sive excrementum istud, si frustulo chartae impositum examinatur, vero se sanguini simile exhibet. Ventriculus etiam multo, quam in Aurelia duorum dierum ante indicavimus, firmior heic erat atque magis cohaerens: id quod vel eousque procedebat; ut is adminiculo forcipis apprehendi, & una cum adnexis Intestinis e corpore protrahi sine fractione aut ruptione posset. Cor, atque Medulla Spinalis, jam plene contracta, & notabiliter minora facta erant. Pinguedo, ad stuporem usque exhalando dissipata & contracta, racemum veluti referebat uvarum flavarum, oblongarum, quae Fistulis Pulmonalibus adeo firmiter innexae erant; ut non, nisi perquam diuturno & patientissimo labore, separari possent. In Fistulis Pulmonalibus alia nulla observabatur mutatio, nisi, quod magis membranaceae jam essent, diftinctiusque in Musculis & aliis partibus, quae suam ad perfectionem deductae erant, conspectui paterent. Particulas reniformes haud vidi, quae tamen forsan lenta accretione in Organa Genitalia erant transmutatae. Partes Genitales jam liquidissime conspici atque dignosci poterant: at cum Pinguedine & Fistulis Pulmonalibus adeo intime cohaerebant; ut vix separari valerent, quin diffringerentur. Hinc Genitalium Anatomen ipso in Papilione tentare oportet. Ego propterea quoque spero, fore, ut, quando eo pervenero, harumce partium descriptionem atque Icones ibi exhibeam; modo vires operi huic sufficiant, satisque idonea subjecta mihi ad manus sint. Tum vero etiam Gulae, Ventriculi & Intestinorum figuras dabo breviterque explicabo. | |
Modus, quo Aurelia Papilionis formam induit.Quodsi mirabilis isthaec, ut ita dicam, transcretio & transpositio membrorum in menses aestivos, Junium & Julium, incidat; octodecim intra dies ea tota perficitur. At vero tempus autumnale vel decem dierum spatio eam retardat: imo contingit tum aliquando, ut Erucarum numerus haud exiguus, viribus ad cutem suam abstrahendam destitutus, ipsi transmutationis suae operi immoriatur. In hoc igitur casu iststaec etiam Animalcula universalibus Naturae calamitatibus obnoxia sunt, & saepius morte praematura abripiuntur. Circa principium mutationis exuviarum aliud nihil majore dignum est animadversione, quam | |
waaragtig bloet, op een stuksken papier. De Maag was ook veel sterker ende tayer geworden, als in de Gulde Pop van twee dagen gesegt is, dat soo verre ging, dat men die met een nyptangeken kon vatten, en met syn Darmen uyt het lichaam trekken, sonder te breeken of te scheuren.
Het Hert ende het Rugh-Merg waaren nu volmaakt samengetrokken, en merkelyk kleender geworden. Het Vet was zoo zeer uitgewaassemt en gekrompen, dat het te verwonderen was, en het vertoonde sig als een bosch geele langwerpige druyfkens, die met de Longpypen soo vast vereenigt waaren, dat men het niet kon separeeren, als met een langduurige en onverdrietelyken arbeyt. In de Longpypen sag men geene andere vergroeying, als alleen, dat sy nu vliesiger waaren, en sigtbaarder te sien in de Spieren, en andere deelen, die haar volkomentheid verkreegen hadden. De niergewyse deelen sag ik niet, maar sy waaren misschien in de Teelleeden vergroeyt, dewelke nu heel sigtbaar ende kennelyk waaren, maar soo vast met het Vet ende de Longpypen vereenigt, dat men die haast niet scheyden kon, of sy braaken. Waarom dat haar ontleeding in de Kapel selve moet getenteert worden, daar ik haar hoop te beschryven, ende uyt te beelden, soo het mogelyk is, en dat ik subjecten, die bekwaam syn, kan hebben. En aldaar sal ik de Slokdarm, de Maag en de Darmen ook afbeelden, en kortelyk aanwysen. | |
De Manier, op welke het Gulde Popken de gedaante van een Kapel aanneemt.Als deese wonderbaarelyke vergroeying en verschikking van leedemaaten in de Somermaanden van Junius en Julius geschiet, soo gaat dat toe binnen de tyd van 18 daagen; maar in het najaar soo duurt het somtyts wel tien dagen langer, en somtyts blyven daar een groote menigte in het werk haarer vergroeying of verandering steeken, sonder de kragten te hebben, om haar vel af te stroopen. Soo dat ook deese Dieren in dit punt de algemeene ellenden van de Natuur onderworpen syn, en door de doodt dikmaals ontydig overrompelt worden.
Het alderaanmerkelykste, dat omtrent het beginsel van het vervellen waar te neemen is, dat is | |
[pagina 589]
| |
Alarum in Aurelia perfectio: hae enim sensim adeo clare per cutem, mox deponendam, transparent; ut distinctissime internosci queant. Colores autem isti Alarum, maximam partem, ex nigro, rubro, & caeruleo constant, atque juxta Proboscidem, Crura & Antennas, per cutem, qua teguntur, vel sine microscopio etiam, facile conspici possuntGa naar margenoota. Quodsi vero sub hoc tempus microscopio perlustratur haec Chrysallis; extremos Pedum apices sese quam distinctissime moventes videre licet: quod quidem in Bombycum Aureliis summopere attonitus saepe observavi. Interiorum Alarum colores haud cerni possunt; quia a superioribus plane obteguntur. Colores autem reliquarum enumeratarum partium itidem haud admodum notabiles sunt; quoniam hae tanta colorum varietate insigniter adeo non distinguuntur: quamvis enim in omnibus Chrysallidibus, instante mutationis earum tempore, colores per cutem transpareant; nunquam tamen hi tam accurate internosci queunt, nisi insigni quadam variorum commistione inter se distinguantur. Animalculo ita constituto, contenta ejus omnia, potissimum vero Sanguis, quam fortissime agitantur; Sanguis fermentescens per vasa sanguinea e Corde in Alas propellitur, simulque aër e Pulmonibus eo adigitur. Praeterea Animal quoque Crura sua quam validissime tum movet. Quibus equidem causis concurrentibus dum accedit, quod Alae praesertim magis magisque paullatim accrescant, atque inflentur; necessario demum id efficitur, ut cutis, Aureliam investiens, in quatuor distinctas atque regulares partes dehiscat. Primo quidem cernitur, quod cutis Proboscidis, quatuor Crurum anteriorum, Corniculorum & Furcillarum, conglutinata permanens, de modo dictis partibus sustollatur & amoveatur Ga naar margenoot+a. Crura aurem tunc primum sub secedentibus istis exuviis in lucem prodeunt, horumque ope reliquum dein corpus, una cum omnibus suis partibus, e cute protrahitur. Eodem quoque tempore cutis in dorso rumpitur, duas in Ga naar margenoot+partes regulares dissiliens b b, e cujus apertura Dorsum Alaeque emergunt. Tum vero ibidem, in medio, alia adhuc conspicitur regularis disruptio illius cutis, qua Annuli dorsales in Ga naar margenoot+Aurelia fuere vestiti c. His peractis, Papilio Pedibus suis in cute exuta quam quietissime defixus manet, Alas interim deorsum directas gerens. Heic nunc probe animadvertendum est, quod | |
de volmaaking der Vleugelen in de Gulde Pop, die allengskens soo klaar door het vel, dat sy sullen afleggen, heen schynen, dat men die distinct onderkennen kan; deese couleuren der vleugelen siet men, dat voor het meeste gedeelte uyt een swarte, rode ende blaauwe tekening bestaan, die haar neffens de Snuit, de Beenen en de Hoornen, door de Huyt die haar bekleet, in het kleen sien laatenGa naar margenoota. En soo men op die tyt dese Gulde Pop met een vergrootglas besiet, soo kan men de uyterste tippen der Beenen haar heel distinct sien roeran, dat ik somtyts met groote verwondering in de Gulde Popkens der Sydewurmen gesien hebbe. De couleuren der binnenste Vleugelen siet men niet, om dat die van de bovenste t'eenemaal bedekt worden. En de couleuren der andere opgetelde deelen syn meede niet seer kennelyk, om dat sy soo merkelyk door verschillige verwen niet ondertekent worden. Want hoe wel in alle de Gulde Popkens haar de couleuren door de huyt vertoonen, als sy sullen veranderen, soo siet men die noit distinct, ten sy dat se door een kennelyke vermengeling van verwen te onderscheyden syn.
Het Dierken dan in dese staat synde, soo word alles het geen in hem is, ende bysonderlyk syn bloet, seer sterk beweegt, dat gistende door de bloetvaten, uyt het Hert in de Vleugelen gevoert wort, en uyt de Longen wort de lucht daar in geperst. Hier beneevens beweegt het ook seer sterk syne beenen. Het welk, alsoo voornamelyk de Vleugelen allengskens aangroeyen en uytgeset worden, dan eyndelyk noot saakelyk te weeg brengt, dat syn huyt, die het bekleet, in vier distincte ende reguliere deelen komt open te splyten. Eerst siet men, dat de huyt van de Snuyt, met die der vier eerste Beenen, der Hoornkens en Vorkskens, die aan een gekleeft blyft, van de geseyde deelen Ga naar margenoot+wort opgeligt en afgeschooven a. Waar door het eerste, dat men uyt dit afleggende vel te voorschyn siet komen, de Beenen syn, waar door het vordere lichaam, met alle syne deelen, buyten de Huyt getrokken wort. Op deselve tyt barst ook de huyt op de Rug open, die in twee reguliere deelen splyt Ga naar margenoot+b b, waar uyt de Rug en de Vleugelen te voorschyn komen. En dan siet men daar in het midden nog een andere reguliere openbarsting van het Vel, waar mee de ringen van de Rug in de Gulde Pop syn Ga naar margenoot+bekleet geweest c. En voorts blyft de Kapel heel stil, met syne voeten aan de vervelde huyt hangen, met de Vleugelen om laag.
Alhier is nu wel aan te merken, dat de Vleuge- | |
[pagina 590]
| |
Alae, Crura, Cornua, Proboscis &c. sub cutis mutatione haud eo ordine a corpore secedant, ac in Tabulae XXXV Icone ii ante monstravi; ubi omnes istas partes distincte in Eruca conspiciendas exhibui. Nequaquam. Multae enim partes, uti jam indicavi atque ostendi, inter se conglutinatae manent. Ratio autem hujusce rei haec est, quod in Eruca cutem mutante, Chrysallidisque formam induente, omnes illae partes udae sint & humidae: quum vero humiditas ista aliquo modo glutinosa sit, hinc ejus interventu, accedente aëre & calore, partes illae adeo firmiter inter se conglutinantur, ut deinceps nunquam amplius a se mutuo secedant. Porro quoniam cutis, quae istas partes intrinsecus investit, ibi loci perquam notabiliter tenuior est (siquidem eae, aëri ibidem haud obversae, tam valida cute non indigeant); ideo omnia haec membranacea tegumenta, sine ullo constanti ordine, diffringuntur & dissiliunt. Atqui nec ordine heic opus erat. Inde autem est, quod in interna depositarum exuviarum superficie plurimae conspiciantur membranulae lacerae & disruptae, telam Aranei tenuitate propemodum Ga naar margenoot+aequantes; quarum particulam quandam inter conglutinatos artus exuviarum Proboscidis, Antennarum &c. depictam exhibui d. Praeterea intus in cute nonnulla deteguntur Ga naar margenoot+alba filamenta e e, quae Tubulorum Pulmonalium sunt exuviae: hi enim tunc, pro vice omnium ultima, semel adhuc cutem suam deponunt. Octodecim namque Fistularum Pulmonalium apertiones, quarum novem in altero latere Erucae, Tabulae XXXIV. Icone secunda, monstravi, maximam partem in ipsa etiam Aurelia superstites sunt, haecque per eas tam diu spiritum ducit, donec, postrema cutis mutatione peracta, formam Papìlionis acquisiverit. Est hinc, quod Tubuli Pulmonales in Papilione longe tenuiores sint, quam fuerant ante vel in Eruca vel Chrysallide. Id ipsum vero etiam facit, ut Papilio plus aëris, quam ante, in corpus suum adtrahere queat, hincque ad volandum, ad contenta suorum Intestinorum movendum, ad alimentum sugendum, ad excrementa evacuandum, & ad alia plura multo aptior reddatur. Quo tempore mirabilissima isthaec cutis mutatio contingit; Alas quoque semet paullatim simul expandere, modo vel nudis etiam oculis conspiciendo increscere, majores fieri, atque augeri, observatur: ita ut, quamvis quatuor Alae hactenus non nisi ad mediam usque corporis | |
len, de Beenen, de Hoornen, de Snuit, en soo voorts, in die order niet van het lichaam wyken in het vervellen, op de wys, gelyk ik in de tweede figuur van het XXXV. Tafereel vertoont heb, daar ik alle deese deelen onderscheydentlyk inde Rups verbeelt heb: neen, maar veele deelen blyven aan een gekleeft, als ik alreede gesegt en vertoont heb: de reden hier van is, om dat als de Rups vervelt, en de gedaante van een Gulde Pop aanneemt, dat alle deese deelen nat ende vogtig syn, en alsoo die vogtigheid eenigsins lymerig is, soo kleeft dat die deelen soo sterk te samen door de lucht en warmte, dat se naderhant nooit meer gescheyden worden. En alsoo de huyt, die deese leeden inwendig bekleet, seer merkelyk daar ter plaatze dunder is, door reeden, dat die deelen niet tegens de lucht gekeert syn, en sulk een sterken huyt niet van noden hebben; soo barsten, en scheuren alle die vliesige bekleetselen open, sonder eenige reguliere order, alsoo dat ook niet nodig is. En soo siet men inwendig in de afgeleyde huyt verscheide gescheurde en opengebarste vlieskens, die soo dun als spinrag haast syn, en waar van ik een kleen gedeelte, onder de samengekleefde leeden, van de huyt der Snuit, Hoornkens, en soo voorts heb uytgeheelt Ga naar margenoot+d.
Voorts ontdekt men inwendig in het vel nog eenige Ga naar margenoot+witte draatkens e e, dat de afgestroopte Longpypen syn, dewelke voor het alderlaatste nog eens haar huyt afleggen. Want die 18 openingen der Longpypen, waar van ik 'er 9 aan een syde van de Rups, op de eerste Tafel by de tweede figuur, heb aangeweesen, die blyven ook voor haar meeste gedeelte in de Gulde Pop selve, en het Dierken haalt daar door syn aassem, tot soo lang het voor de laatste maal vervelt is, en dat het de gestalte van een Kapel heeft aangenoomen. Waar door dan de Longpypen in de Kapel veel dunder syn, als sy waaren in de gestalte, die hy onder de gedaante van een Rups of Gulde Pop vertoonde. En waar door hy ook meer lucht in syn lichaam nu kan haalen als te vooren; dat hem bekwamer om te vliegen maakt, als ook om het geen in zyn Darmen vervat word te beweegen, syn voetsel op te suygen, syn afgangen te lossen, en tot veele andere gebruyken meer. Ondertusschen dat deese seer wonderbare aflegging van de huyt geschiet, soo siet men ook, dat de Vleugelen haar allengskens op die tyt uytsetten, en ogenkennelyk aangroeyen, grooter worden, en toencemen, soo dat, hoewel de vier Vleugelen maar tot Ga naar margenoot+de helft van het lichaam komen a, en dat haare | |
[pagina 591]
| |
Ga naar margenoot+longitudinem pertineant a, earumque colores & maculae perquam exiles sint b b; attamen (ô Miraculum Miraculorum!) cernatur, eas, intra brevissimum semiquadrantis horae spatium, plenam suam magnitudinem acquirere, singulasque, tantillo hoc temporis intervallo, quintuplo, quam ante erant, ampliores fieri: quod sane summam meretur admirationem. Neque enim magnitudine solummodo augentur Alae; imo vero & omnes earum colores, inscriptiones, ac pigmenta, simul increscere, extendi, & amplificari animadvertimus. Hinc, quae ante exigua tantum puncta, & vix conspicuae erant maculae, nunc in distincta & visu jucunda ornamenta transmutantur: quemadmodum Ga naar margenoot+in Icone XIIma est videre. Patet nimirum ibi, Alas jam ipso corpore majores evasisse, omnesque earum colores, qui quidem rubro potissimum atque nigro constant, auctos esse. Passim tamen circa marginem nonnullac etiam cernuntur maculae caeruleae, flavae, atque albae; quae quidem elegantissime sibi mutuo intermiscentur, & inexhaustos inventionum thesauros, stupendam majestatem, lucemque inaccessam Sapientissimi Numinis, nonnisi languide & quasi per umbram tantum, repraesentant. DEI namque haud exhiberi ulla ratione effigies potest; etiamsi Is, in omnibus rebus creatis, adeo distincte Semet expresserit, atque conspiciendum praebuerit. Cernitur porro, Animalculo isthuic quatuor Ga naar margenoot+esse Crura c c c c, quorum quodlibet singularibus Unguiculis, nec non pilis atque coloribus, gaudet. Ga naar margenoot+Duae Antennae sive Cornua d d supra Oculos ei posita sunt. Circa Oculorum interstitium binae conspiciuntur Furcae; interque Ga naar margenoot+has gemina sese Proboscis exerit e, quae vera Animalculi hujus lingua est, cujus ope melleum id succum in corpus suum attrahit. Papilio dictas inter Furcas plerumque Proboscidem hancce recondit: novit enim adeo compresse eam crispare atque in unum convolvere; ut videri Ga naar margenoot+amplius nequeat:id, quod Duodecima Icone demonstro; qua simul innotescit, quod Alae tota Papilionis Crura obtegant. Caeterum proxime sub Thorace primum par Crurum conspici potest; quod tamen adeo nunc mutatum est, ut nomen istud nequaquam ipsi competat: neque enim eo unquam deinceps ad ambulandum utitur Papilio; nec unguibus id instructum est; imo videtur aliud ipsi ossicium Natura adsignasse. Cum Alae istae adeo subito increscunt, tam | |
Ga naar margenoot+couleur ende vlakskens seer kleen syn bb. Soo siet men, û Wonder der Wonderen! dat sy, binnen de korte tyt van een half kwartier van een uur, haar volle grootte verkrygen, en in die geringe tyt ieder vyfmaal grooter worden, dat ten hoogsten wonderbaarlyk is. Want de Vle gelen groeyen niet alleen in grootte; maar men siet ook, dat alle haare couleuren, tekeningen, ende verwen aanwassen, uytgroeyen, en haar vermeerderen. Soo dat, het geen kleene puntkens, en als onsigtbaare vlakskens waaren, nu in kennelyke ende aangename cieragien verwisselen: gelyk in de twalefde afleeding te sien is. Alwaar men de Vleugelen nu grooter als het lichaam selfs siet geworden, en alle syne couleuren syn vermeerdert, die voornamelyk in root ende swart bestaan: En hier en daar siet men omtrent de rant eenige blaauwe, geele ende witte vlakskens, die seer aardig door malkanderen vloeyen, en die de rykdom der inventien, en de heerlykheid en glantsen van den Alwysen GODT, niet als flaauwelyk en in schaduwen uytbeelden, want Hy is door niets as te maalen, hoewel dat Hy sig soo kenbaar in alle syne schepselen, geprent ende uytgebeelt heeft.
Voorts siet men, dat dit beesken vier voeten Ga naar margenoot+heeft c c c c, waar van ieder met bysondere Nagelkens voorsien is, als ook met hayrkens ende couleuren. Ga naar margenoot+De twee Hoornen d d syn boven syne Oogen geplaatst, omtrent dewelken men tusschen beyden de twee Vorkskens siet, waar tusschen de Ga naar margenoot+dubbelde Snuit sig vertoont e, dat syn waaragtig tongeken is, waar door hy den Honing in syn lichaam suyght. Tusschen deese Vorkskens daar sluyt hy gemeenelyk deese Snuit in op, en hy weet die soo digt om te krullen, en in een te winden, dat men die niet sien kan. Gelyk in de twalefde figuur vertoont wort, alwaar men ook siet, dat de Vleugelen syne beenen bedekken. Voorts kan men effen onder de Borst het eerste paar beenen sien, maar dat is nu soo verandert, dat het die naam niet meer sou draagen kunnen: soo om dat hy daar niet op loopt, en om dat se geen nagelen hebben, als meede om dat sy een ander gebruyk schynen gegeeven te syn.
Wanneer deese Vleugelen soo schielyk aangroe- | |
[pagina 592]
| |
molles eae adhuc esse observantur, ut papyro similes sint, quod, illapsa aquae guttula madefactum, in foveolas, cavitates, rugososque sinus sese evolvit: quemadmodum ante in Tabula decima tertiaGa naar margenoota repraesentavi. At intra dimidiae horae spatium siccescunt, & aequabiliter atque ad laevorem expanduntur; ut volatui inservire queant. Quando autem transmutatio Papilionis tota penitus ad finem perducta est; tunc unam, aliquando etiam tres quatuorve sat magnas aquae cruentae guttulas e corpore is suo excernit: quae quidem ultimae sunt reliquiae superfluarum illarum humiditatum, quas Aurelia, fervidis mensibus aestivis, intervallo decem dierum evaporat: de his, inquam, dictae guttulae supersunt, quae uti partibus Animalculi dispandendis suam contulerunt operam, ita nunc, hoc officio functae, excrementi specie eliminantur. Sic igitur Papilio intra spatium temporis, quadrante horae paullo majus, omnibus suis numeris absolutus nascitur. Sub habitu Erucae considerari is potest tanquam Embryo recens utero conceptus. Quando vero Aureliae formam induit; tunc foetum veluti refert partui maturum, qui intra matricem suis etiamnum membranis conclusus ad exitum sese accingit. Denique cum omnibus istis membranis deponendis occupatus est; recens nato infanti, qui modo in lucem prodiit, similem sese praestat. Attamen insignis isthaec discrepantia heic observari debet, quod Papilio nequaquam, uti misella nostra progenies, aetate puerili, invalidus, rudisque nascatur: imo vero perfecta is gaudet aetate, cum in lucem editur, aptusque est ad ea omnia efficienda atque vitanda, quae sustentationi & conservationi suae prosunt vel obsunt. Id si attente quis considerat; sane in vili isthoc Animalculo maximam, imo immensam, animadvertet perfectionem, qua Homo penitus caret: ut ideo nobis mortalibus animos deprimi atque humiliari deceat, cum cernimus, vile adeo atque futile Infectum infinite excellentioribus dotibus, elegantiis, atque perfectionibus, vel tum, quando in lucem editur, praeditum esse, quam nos unquam, quousque hac in terra degimus, possidemus, aut possessuri sumus. Animalculum enim hocce solo rore, limpidisque humoribus destillatis, quos id undequaque pro se paratos, atque a benigno Sole in floribus excoctos invenit, vitam suam sustentat. Vestis | |
jen, soo siet men haar soo week als papier te syn, daar een droppel water op gevallen is, en dat in kuylkens, holligheeden, ende kreukelige bogten sig uytdeyt. Gelyk ik te vooren afgebeelt heb in de dertiende TafelGa naar margenoota. Maar binnen een half uur, soo worden sy droog, glad ende effen uytgespannen, soo dat hy daar meede vliegen kan. En als nu syn gansche vergroeying voleyndt is, soo laat hy een, en somtyts drie en vier redelyke groote droppelen bloedig water uyt syn lichaam vallen, dat het laatste overblyfsel is van syn overvloedige vogtigheeden, die hy allengskens binnen veertien dagen in heete Somer maanden uytdampt, en die nu overschieten van syne deelen uyt te setten, waarom se in figuur van vuyligheden gelost worden.
En soo wort dit Dierken eygentlyk binnen de tyt van een groot kwartier uurs volmaakt gebooren. In de staat van een Rups kan men het als een vrugt, die eerst ontsangen is, aamnerken, En in de gedaante van een Gulde Pop, als een voldraagen kint, dat binnen in de Lyfmoeder in syne vliesen beslooten synde, sig tot den arbeyt gereet maakt. En in syn aflegging van alle deese Vliesen, moet men het als een nieuw gebore schepsel aanmerken, dat eerst ter werelt gekomen is. Maar met dit seer aanmerkelyk onderscheyt, dat hy niet kints swak, ende onverstandig gebooren wort, als onse ellendige kinderen; maar in een volmaakten ouderdom, waar in dit schepsel bekwaam is, om alles te doen ende te laaten, dat tot syn onderhout ende conservatie nodig is.
Het welk, als men wel en aandagtig aanmerkt, soo sal men in dit veragte Dierken een seer groote en onmetelyke volmaaktheid bespeuren, die den mensch t'enemaal ontbreekt: en die hem ootmoedig en neederig van herten behoorden te maaken: van weegen dat hy siet, dat soo een gering ende nietig Dierken met oneyndiger goetheeden, schoonheeden, en volmaaktheeden ter weerelt komt, als hy nimmermeer hier op deese aarde komt te besitten, of aldaar ooit besitten sal.
Want dit Beesken leeft alleen van dauw, en heldere gedistileerde vogtigheeden, die het over al voor hem gereet, en van de milde son, op de bloemen gekookt vindt. En dan is het bekleet met sulke | |
[pagina 593]
| |
ejus tam speciosis superbit ornamentis; ut vel colores praestantissimorum aulaeorum eludat. Profecto namque & Alae & harum colores ipsi solummodo ornatus loco dati sunt: quod quidem inde patescit, quoniam duabus Alis aeque, ac quaternis, volatum id exercere potest. Caeterum Papilionis domus coelum est, aërque ipsius habitatio: dum interim Homo, ab omni parte miser, sudore & sollicitudine victum sibi comparare cogitur, nudus, omnisque splendoris expers hascitur, natus per aëra divagatur domicilio aut habitaculo destitutus, hinc Solis ardori, quo exuritur, illinc vaporibus terrae, quorum veneno inficitur, expositus. At vero horum nihil cuiquam mirum videri debet: est enim homo aeterna sua patria exclusus; est illustri suo amictu orbatus, quo ante vestitus erat, cum in Paradisi habitationibus igneos inter lapides ambularet: prout Propheta Ezechiel Adamum sub nomine Regis Tyri hac ratione describit. Ezech. 28. Quin si Jacobi Böhm & Dominae Bourignon scripta animo praejudiciis libero quis perlegat; observabit is, quod Homo, si in Paradiso permansisset, pariter aetate perfecta, plenoque cum rationis usu, in lucem proditurus fuisset, ingenti illi miseriarum, quas annis puerilibus patimur, cumulo nequaquam subjectus: malum enim id est, quod ita, uti hodie, nascimur; adeoque minime ex amore DEI profluere potest; verum ex Ejus ira, & execratione telluris atque rerum creatarum, quae ideo omnes vanitati redditae sunt obnoxiae, derivatur. Hinc Animalculum isthoe, dubio procul, valens admodum illustris illius ortus exemplum in natura praebet. Neque huic solummodo Insecto proprium id est: sed reliquae omnes Insectorum species simili modo generantur. Nullum eorum vel latam lineam amplius increscit post elapsum illud dimidiae horae spatium, quo id paritur, atque e membranis & involucris suis in lucem prodit. Unde saepissime attoniti stupentesque miramur, quanam ratione fieri potuerit, ut in exiguis ejusmodi membranulis & pelliculis, quales ab hisce Animalculis in partu deponuntur, ingentia adeo corpora essent conclusa. En! Tam memorabilem in modum Insecta isthaec suam increscendo adsequuntur perfectitudinem, post breve illud temporis punctum, quo nata atque in lucem edita sunt! Exclamare igitur fas & aequum est: O omnium miraculorum DEUS! Quam mirabilia sunt Tua | |
heerelyke cieragien, dat se de verwen der alderschoonste tapisseryen komen uyt te tarten: alsoo syne couleuren en vleugelen alleen tot cieraat syn. Het geen blykt, om dat sy met twee Vleugelen, soo wel als met vier, kunnen vliegen. Voorts is den Hemel syn huys, en de lucht syn wooning, daar de Mensch in alle deelen ellendig is, en sweeten ende sorgen moet om de kost, en hy wort naakt, en sonder alle heerlykheid gebooren, swervende door de lucht sonder huys of woning, daar hem de Son verbrant, en de dampen der aarde vergiftigen.
Maar dat alles is geen wonder, alsoo hy buyten syn eeuwig Vaderlant geslooten is; en van syn heerelyke kleeding berooft, daar hy meede bedekt was; en daar hy in de wooningen van het Paradys onder de vierige steenen wandelde, gelyk de Propheet Ezechiël de persoon van Adam soo beschryft, onder de naam van de Koning te Tyrus. Ezech. 28. En soo men de Schriften van Jacob Böhm en van Juffrouw Bourignon met een eenvoudig oog insiet, men sal bemerken, dat de Mensch meede in het Paradys, in syn volle verstant en ouderdom, sou gebooren syn, sonder ooit aan dat groute kwaat van de ellenden der jonkheid onderworpen geweest te syn, alsoo dat een saak is die niet goet is, en daarom van de liefde GODS niet en kan afkomen, maar wel van syn toorn, en uyt de vervloeking der aarde, en die der schepselen, die alle de ydelheid onderworpen syn geworden. En daarom is dit Dierken sonder alle twyfel een kragtig voorbeelt in de natuur van deese heerlyke geboorte. En niet alleen dit Dierken, maar alle de andere soorten der Insecten, dit worden soo gebooren. En geen van alle groeyt het alderminste meer aan, naa het half uur, dat sy gebooren syn geweest, en uyt haare vliesen ende windelen. syn te voorschyn gekomen. Soo dat men dikmaals tot verbaastheid ende stom wordens toe aanmerkt, hoe het mogelyk is geweest, dat in sulke kleene vlieskens en vellekens, als deese Dierkens in haar geboorte afleggen, sulke groote lichaamen syn beslooten geweeft: siet! soo opmerkelyk groeyen deese Dierkens tot haar volmaaktheid aan, naa het korte ogenblik dat sy gebooren syn, en ter werelt gekomen.
Soo dat men wel mag uytroepen, O GODT aller wonderen, wat syn uwe werken wonderbaar- | |
[pagina 594]
| |
opera! Quam illustria ornamenta, quam inscrutabiles vires, in artificiosissimis Tuis creaturis conspiciuntur! Interim universa tamen Natura, & quidquid nobis de rebus creatis innotescit, nonnisi umbram Naturae aeternae repraesentat, & durae fragilitatis mortalitatisque legi subjacet. Ut hinc Doctictissimus Poiret in Cogitationibus suis rationalibus, de DEO, Anima & malo, innixus sundamento a D. Bourignon posito, haud sine validis rationibus ita pronunciaverit in Appendice: ‘Totam Naturam penetratam & obtectam esse quadam veluti lepra, vel scabie aut rubigine, (quod vestimentum illud veterascens est, olim deponendum) cujus sola crassities sensus nostros incrassatos ferit, & invitos saepe perturbat.’ Hanc Erucam, una cum Papilione suo, Johannes Goedartius Experimento XXI. Partis I. Metamorphos. nat. quoque describit. At vero in Icone, quam dedit, Aculeos Erucae haud expressit; sed horum in locum Pilos solummodo substituit. Praeterea & alium heic errorem commisit; quando in singulis Erucae Annulis Puncta respiratoria delineavit. Aureliam juxta, ac Papilionem, Moufetus quoque depictos exhibuit, atque Papilionem ratione colorum suorum descripsit; quamvis tamen Goedartius figuram hujus dederit multo perfectiorem. Papilio noster, cum aliis multis comparatus, nonnisi modicae est pulchritudinisGa naar margenoota. Caput ejus nigris plumulis pilosis, squamosis, obsidetur. Oculi, qui maximam Capitis partem occupant, Pilis setaceis dense stipati, auro veluti constare videntur: qui quidem splendor Uveae transparenti debetur. Thorax & Abdomen, colore nigro obducta, aureo-flavis Pilis teguntur. Crura & Antennae nigro constant Osse corneo, & aureis quasi squamulis pilisque interstinguuntur. Alae sanguineo veluti pigmento, saturate rubro, modice collutae apparent, insuperque octo majoribus, & quatuor minoribus, nigris maculis, inter se diversis, distincte exornatae sunt. Proxime Thoracem superiores Alae tanquam radiante atque diffluente auro quam nitidissime conspersae & guttatae cernuntur. Alae autem inferiores, circa Ventrem, aurei coloris pilis investiuntur. In interstitiis macularum superiorum Alae ex subflavo rubescunt; at prope tertium extremarum macularum nigrarum par duae conspiciuntur maculae nivei candoris. Alarum margines eleganter serrati sunt, quatuorque coloribus eminentibus, nigro, caeruleo, helvo, | |
lyk, wat heerlykheeden, wat onnavorschelyke kragten, siet men niet in uwe overkunstige schepselen! En nog is de Natuur, en alles wat wy van de schepselen kennen, niet als een schaduwe van de eeuwige Natuur, en onder het verderf ende vergankelykheid beslooten. Soo dat de geleerde Poiret in syn redelyke Bedenkingen over God, de Ziel en het kwaad uyt de gronden van Juff. Bourignon, groote reeden heeft te seggen, in het aanhangsel ‘dat de geheele Natuur doordrongen, en als bedekt is met sekere melaatsheid, schurftheid, of roest (welk verouderend kleed eerlang staat afgelegt te worden) welks enkele dikte onse verstompte zinnen aandoet, en tegen wil en dank beroert.’
Deese Rups en syn Kapel beschryft Johannes Goedaert in syn 21. onderv. van syn eerste deel der Metamorph. nat.; dan in syne tekening heeft hy de doornkens van de Rups niet afgebeelt, maar hy heeft alleen hayrkens in de plaats gestelt. En dan heeft hy nog een andere misslag begaan, dat hy op alle syne ringen de openingen der Longpypen verbeelt heeft. De Gulde Pop vint men neffens de Kapel by Moufetus ook afgebeelt, die de Kapel ten aansien van syne couleuren beschryft; hoewel de figuur veel volmaakter is by Goedaerd.
Deese Kapel is ten aansien van veele andere niet als een van redelyke schoonheidGa naar margenoota. Syn Hooft, waar van de Oogen het grootste gedeelte maaken, is met swarte hayrige schobbige pluymkens beset. De Oogen, die digt met borstelig hayr beplant syn, die schynen uyt gout te bestaan, dat van het doorschynende Druyvevlies komt. De Borst en de Buik is van een swarte gront, die met gout geele hayrkens bedekt is. De Voeten en de Hoornkens syn swart hoornbeen, en als met goutverwige schobbens en hayrkens ondertekent. De Vleugelen vertonen haar, als met een bloedige hoog rode couleur, soetelyk gewassen: die dan met agt groote, en vier kleender verschillige swarte vlakskens, onderscheydelyk getekent worden. Digt aan de Borst syn de bovensie Vleugelen, als met een stralent verspreyt gout, ordentelyk besprenkt en gestippelt: en de onderste Vleugelen syn by de Buyk met gout couleurige hayrkens bekleet. Tusschen de bovenste vlakskens syn de Vleugelen geelagtig root, en naast het derde paar uyterste swarte vlakskens siet men daar twee die sneeuw wit syn. De boorden haarer Vleugelen syn cierelyk gekerft, en met vier principale couleuren van swart, blaauw, vaal, | |
[pagina 595]
| |
& ex flavescente rubro, interstincti. In colore nigro, qui veluti reliquis substratus est, purpureo-caeruleus color, semet incurvando, crescentem quasi Lunam effingit & constituit: dum interim caeteri colores circularibus suis lineis, pigmento nigro intersectis, Alas mirabilem in modum exornant. | |
en geelagtig wort, onderscheyden. In de swarte couleur, die als de gront is, wort het purpure blaauw, krom als een wassende maan geboogen, en daar in geplaatst: terwyl de vordere couleuren, met haare circulare linien, die door het swart doorgesneeden worden, de Vleugelen wonderlyk vercieren. |
|